Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (5.49 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

MorgenstondGa naar voetnoot*

 
Reeds glimt de wentlende oppertrans
 
Des Hemels met verflaauwde glans
 
En dun gezaaide lichten;
 
De nacht trekt reeds haar lampen in,
 
Vervoogd van Febus hofgezin;
 
En damp en nevels zwichten.
 
 
 
Nu stuift de zilvren morgenstar
 
De wielen van den zonnekar
 
Vooruit op rappe voeten,
 
En daagt het blinkend morgenrood,
 
Nog sluimrend in der baren schoot,
 
Den dagmonarch te groeten.
 
 
 
De Noordbeer, schuw van Tethys plasch,
 
Bekloutert 's warelds stillen as,
 
Ontsprongen aan zijn wachter:
 
De dagschrik maakt zijn leden vlug;
 
Hy tuimelt over hals en rug,
 
En sleept den tuchtknaap achter.
[pagina 189]
[p. 189]
 
Nu noopt de Titan, rijk van gloed,
 
Zijn blaauwe rossen uit den vloed,
 
En rent den slagboom open:
 
Zijn glans verguldt en struik en blad,
 
En spiegelt in 't gepareld nat
 
Auroraas wang ontdropen.
 
 
 
Nu wijkt de zusterlijke maan
 
Haar broeder uit de hemelbaan,
 
En gaat haar beurt verpoozen.
 
De vale heî verzaakt zijn kleur;
 
De hemel aâmt oranjegeur;
 
De dorre rotsen blozen.
 
 
 
Thands schiet de frissche boerenknaap,
 
Thands vlijt en arbeid, uit den slaap;
 
De stille daken schudden;
 
De veldgrond vliegt in rep en roer;
 
De witgerijpte klavervloer
 
Vergast de nuchtre kudden.
 
 
 
De hokk'ling heft met moedig oog
 
Het pas gehorend hoofd om hoog,
 
En dartelt door de weide:
 
De kalfkoe zwelt van nieuwen room;
 
En 't speelziek geitjen schilt den boom,
 
Of knabbelt bruine heide.
 
 
 
Verscholen onder 't gastvrij dak,
 
Of huppende op een lindentak
 
By 't krijschen van haar jongen,
 
Kweelt Progue 't eeuwig jammerdicht,
 
En plooit haar wiekjens uit voor 't licht,
 
't Gebladert' doorgedrongen.
[pagina 190]
[p. 190]
 
De zeeman biedt in 't holle zeil
 
Den wind het kostbre leven veil,
 
En laat zijn wimpels vletten:
 
De visscher hangt aan klip en rots,
 
En zeult door 't brekend golfgeklots
 
Zijn volgeladen netten:
 
 
 
Of rust de ranke hengelroê
 
Met lokkend aas en angel toe
 
Voor stiller waterplassen;
 
Waarmeê hy 't spartlend baarsjen trekt,
 
Of, achter 't groene lis bedekt,
 
Den vischwolf mag verrassen.
 
 
 
Zoo wordt op 't stil, onschuldig veld
 
Het leven, van geen angst bekneld,
 
Voor zacht genoegen wakker!
 
De rust bewoont de rieten kluis,
 
Door schamele eenvoud rein en kuisch;
 
De hoop, den vruchtbren akker.
 
 
 
Maar kommer, bleek en afgemat,
 
Waart grijnzend door de trotsche stad,
 
Met holgeteerde wangen;
 
Aan sidderende vrees gehuwd,
 
Met zorg en onrust steeds omstuwd,
 
En hopeloos verlangen.
 
 
 
Daar houdt men, na doorwaakte nacht,
 
Aan Vorstendrempels morgenwacht,
 
Belegert hof en deuren,
 
En spilt den dierbren levenstijd
 
Op dat men, van rondom benijd,
 
Een blooten wenk moog beuren.
[pagina 191]
[p. 191]
 
Daar vult men kamers, trots gebouwd,
 
Met bergen op van heilloos goud,
 
Dat nooit het hart verzadigt;
 
En 't vuistverknagende gebrek
 
Waart krijtend, jamm'rend om 't vertrek,
 
Met ijzren boom verdadigd.
 
 
 
Daar sleurt een zinloos Volksgedruisch,
 
Als stroomen, barstende uit hun sluis
 
Wanneer de winden joelen,
 
Den een op 't rookend moordschavot,
 
Den ander, tot een schimp van 't lot,
 
Naar throon of eerestoelen.
 
 
 
Daar klemmert in heur drakenwrong
 
Een booswichts afgerechte tong
 
Het recht, den Hemel heilig;
 
Bekruipt des rechters hart door 't oor,
 
En laat tot zelfs in Themis choor
 
Geen Deugd of Onschuld veilig.
 
 
 
Hoe zeldzaam, die, in blind gewoel
 
Van staâge botsing zonder doel,
 
De kalmte mocht genieten!
 
De kalmte van de boezemrust;
 
En, storm of branding onbewust,
 
Zijn dagen af zien vlieten!
 
 
 
Hy smaakt haar, die de snelheid kent,
 
Waarmeê de vloed der tijden rent
 
Om nooit te rug te keeren:
 
Die 't leven op zijn waarde schat,
 
Het heden by de slippen vat,
 
En 't morgen kan ontbeeren.
[pagina 192]
[p. 192]
 
Die borgt de onzeekre toekomst niet,
 
Noch schept zich bergen van verdriet
 
Uit ingebeeld verwachten:
 
Die legt den bangen schrik voor 't graf
 
Met de ijdele begeerten af,
 
Die 's levens rust verkrachten.
 
 
 
Die wentelt met geen wentlend lot,
 
Maar blijft onwankelbaar als God,
 
Van niets op aard afhanklijk.
 
Die hecht zich aan geen nietig slijk,
 
Maar voelt zich zalig, machtig, rijk,
 
En door geen dood verganklijk.
 
 
 
Uit seneca vrij gevolgd.
 
1815.

voetnoot*
Nieuwe Uitspruitsels, 68.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken