Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (5.49 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De mensch.Ga naar voetnoot*

 
Audax Iapeti genus -
 
 
 
Horatius.
 
Wie bestijgt die blaauwe bergen
 
Op dat houten waterpaard,
 
Met een brieschend zweet omstoven,
 
En ontplooit den krijgsstandaart?
 
'k Zie hem worstlen met de golven,
 
Duiken, rijzen, beurt aan beurt;
 
't Onweêr om zijn hoofd vergaderd;
 
De afgrond onder hem gescheurd.
 
Ja, daar splijt zy, spart zich open!
 
'k Zie het spalken van haar muil!
 
'k Hoor hare ingewanden rommelen
 
Met afgrijslijk doodsgehuil!
 
Hemel! een der stervelingen
 
Waagt zich op dat deinend pad,
 
Waar en lucht- en donderstorting
 
Mengelt met het stortend nat?
[pagina 247]
[p. 247]
 
Ja, hy spot met lucht en baren,
 
Tuimelt op 't gevleugeld ros,
 
Van de moederkust der aarde
 
Op eene andre Wareld los.
 
Vruchtloos heeft Natuur het Westen
 
Door 't onmeetbre pekelveld
 
Van dit aardrijk afgesneden,
 
En met storm en nacht omkneld.
 
Hy doorbreekt dat vaste bolwerk,
 
Holt door 't matelooze ruim,
 
Barst door nacht en stormen henen,
 
Overdekt met zeegrijk schuim!
 
 
 
Dacht gy 't immer, gy vermetele,
 
Die u 't eerst by stillen stroom,
 
Op de holle schors dorst zeetlen,
 
Van een omgeworpen boom;
 
Daar uw broeders, aan den oever
 
In de zielsverbazing stom,
 
U de vlakte zagen klieven
 
Van den gladden waterkom,
 
En de roeispaan in uw handen
 
Klaatrend door het spieglend nat,
 
Van de zonnevonken gloeien
 
Aan den blaauwen kil ontspat?
 
Dacht gy 't, dat na weinige eeuwen,
 
Voortgerukt in bloed en wee,
 
't Nakroost zich op 't spoor der meeuwen,
 
Wagen zou aan volle zee?
 
De ijsselijke kloof doorwaden
 
Van de grondelooze kolk,
 
En haar overkant bezoeken
 
Naar een nieuwgeboren volk?
 
Daar hun vreemde donders voeren,
 
's Hemels tuighuis nagebootst,
 
En - de dood in de aders drinken,
 
Waar een andre middag roost?
 
 
 
Neen, gy dacht het niet, onnoozlen;
[pagina 248]
[p. 248]
 
Maar het rustloos menschenbroed
 
Boort door allen weêrstand henen,
 
Opgezweept door 't bruischend bloed.
 
Ach! hoe zalig zou het wezen
 
By zijn akker, by zijn disch!
 
By dien zegen van het leven,
 
Waar de Hemel mild meê is!
 
Maar helaas! ontvlamd in de aderen
 
Van een roekelooze zucht,
 
Grijpt het immer wijd en wijder
 
Tart het afgrond, zee, en lucht.
 
Weinig was het, fiere rossen,
 
Woeste stieren, fel en wreed,
 
Onder 't zware jok te prangen,
 
En te maaien van hun zweet.
 
Weinig, 't ademtogend levenGa naar eind1
 
Zich te maken tot zijn prooi;
 
Aller spieren, tot zijn voedsel;
 
Aller deksel, tot zijn tooi!
 
Winden spant men in gareelen,
 
Dampen dwingt men in zijn band,
 
Tot zijn dienaars en gespelen,
 
Leidt en ment ze met de hand,
 
Hoofd- by hoofdstof moog zich belgen;
 
Dat zy bruissche, woel', of kook!
 
's Aardrijks rotsen leert men vloeien,
 
Ja, verdwijnen in den rook.
 
Vorst der aarde, hoe verheven
 
Praalt gy in dit lustgenot!
 
Alles knielt voor uwe wenken;
 
Alles buigt voor uw gebod! -
 
Wil! de bosschen worden meiren:
 
Zeën worden dorre grond,
 
De afstand krimpt, de starren naderen;
 
Vuur en water treedt in bond.
 
Steen krijgt leven door den beitel;
 
Linnen ademt door 't penceel;
 
Dieren-ingewand leert zingen;
 
Bergen rijzen door 't truweel.
[pagina 249]
[p. 249]
 
Durf! de Boschleeuw slaat zijne oogen,
 
Duikend, neder voor uw blik;
 
En uw stem ontzet den arend,
 
Slaat de boschhyeen met schrik.
 
't Weerloos pluimdier zoekt bescherming
 
Aan uw boezem, op uw dak;
 
En het dankt u in zijn zangen
 
Van den groenen lindentak.
 
Spreek! de Winter strooit u rozen;
 
Zomer staat met ijs omschorst;
 
En der Lente muskadellen
 
Daauwen laving voor uw dorst.
 
Woestenyen worden beemden,
 
Paradijzen, wildernis;
 
Vlieten waatren dorre heiden,
 
Steigren op der bergen spits.
 
't Vuur des bliksems rukt gy neder,
 
Uit het dondertelend zwerk;
 
Achterhaalt komeet en dwaalster,
 
En beteekent hem zijn perk.
 
Waarom, trotschaart zoo vermetel,
 
Die wat om u is, gebiedt!
 
Waarom, schrandere aldoordringer,
 
Kent ge dan u-zelven niet?
 
Waarom zijt gy prooi van driften
 
Die gy-zelf niet onderscheidt?
 
Waarom, ja, gy God op aarde,
 
Zijt gy louter nietigheid?
 
 
 
1823.

voetnoot*
Krekelzangen III, 121.
eind1
't Dierenrijk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken