Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (5.49 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Orde.Ga naar voetnoot*
(Dithyrambe.)

Heb ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld?
Jerem. XXXIII, 25.
 
Heilige Orde dezer wareld,
 
Die den scepter van gezag
 
Over nachtbeurt voert en dag,
 
En een kroon spant, rijk ompareld
 
Met gevonkel
 
Van robijnen en karbonkel,
 
En saffieren flonkerbag!
 
U wil ik ter eere zingen,
 
U, behoudster aller dingen,
 
Wetbestemster van 't Heelal!
 
Niets ontglipt aan uwe omvatting:
 
Aan uw band is geene ontspatting,
 
Of wat stand houdt, kwaam ten val.
 
't Hemelsch licht ontzonk zijn luister,
 
't Niet herstelde in eindloos duister
 
Zijn gevelde heerschappy.
 
Heel de schepping waar verloren,
 
De oude baiertnacht herboren,
 
Woester woest dan woesteny;
 
En Gods glorie - zwijgt, ô lippen,
[pagina 308]
[p. 308]
 
Laat het woord u niet ontglippen! -
 
Ja, Zijn glorie waar voorby.
 
Ach, ook ik ben aan de keten,
 
Uitgespannen door den Tijd,
 
Meê als schakel ingevlijd;
 
Wat dan schaamde ik my 't vermeten
 
Zoo mijn zang de borst ontglijdt?
 
Ja, U zing ik. - Hemellingen,
 
En gy, aarde; helpt my zingen!
 
't Voorwerp zij den toon te hoog;
 
Wat, wat zouden wy verrichten,
 
Zoo men d' uitslag onzer plichten
 
Tegen hun bestemming woog? -
 
Hoog aan 's hemels welvingkringen,
 
Tintelend van vonk aan vonk,
 
Zweeft door vuurborduurselpronk
 
Dwaal- en staartbol in zijn ringen,
 
Hun door de ongeschapen hand,
 
Die 't oneindige overspant,
 
Voorgetrokken. Geen verwarren
 
In het doolhof van de starren
 
Grijpt er plaats; maar elk bewaart
 
Plaats en hoefslag hem beteekend,
 
Melody noch ord'ning brekend
 
In hun vaart.
 
Nimmer wanklank in hun reien,
 
In hun naadren, in hun scheien,
 
In hun wending, zwaai, of stand:
 
Alles toont den God van orde,
 
Wiens Almachtig woord: het worde,
 
Alles wrocht in 't schoonst verband.
 
Wien de heemlen
 
In hun weemlen
 
Roemen, als de rotskloofplant. -
 
Wien de winden in hun bruischen,
 
Wien de golvende Oceaan,
 
Wien de ritselende blaân
 
In den hof, ter eere ruischen,
 
Wien (van sidd'ring aangedaan,)
[pagina 309]
[p. 309]
 
Harp en cyther aller Engelen
 
Dank en lof en glorie mengelen,
 
Waar zy op de feestsnaar slaan,
 
En met de oogen
 
Neêrgebogen,
 
In aanbidding opgetogen,
 
Voor Zijn gloriezetel staan.
 
 
 
De aarde, wentlende om heur assen,
 
Wisselt dorheid, bloei, en dracht,Ga naar eind1
 
Hier, met bergmetaal bevracht
 
En met woestheid overwassen;
 
Daar, doorsneên met waterplassen,
 
Van wier boord de vreugde lacht.
 
Zy, zy brengt heur schattinggaven,
 
Tot verkwikken, voeden, laven,
 
't Smachtend leven toegereed:
 
Spreidt den afgematten slover
 
Koelend lover;
 
Zy bekleedt
 
Velden met een grastapeet;
 
Bedt den neêrgezegen zwoeger;
 
Spijst den ploeger
 
Jaar aan jaar
 
Met den opgeschoten air.
 
De in een zoelen lenteregen
 
Uit Gods hand gedrenkte grond
 
Biedt zijn ongekliefde klont,
 
Voertuig van den hemelzegen,
 
Aan des kouters diepe wond:
 
Bergt in de omgeploegde voren,
 
Weekt, en voedt, het groeizaam zaad
 
Tot een hooger zon mag gloren,
 
Daar het in haar stoving baadt,
 
Voor Gods oogen niet verloren.
 
't Wortelt, zwelt, ontspruit,
 
Schiet uit,
 
Groent als 't needrig klaverkruid,
 
Wast en steigert naar den hoogen,
[pagina 310]
[p. 310]
 
Stelt, met zwangren top gebogen,
 
Eenen gouden oogst voor oogen
 
Die 't gezegend brood besluit.
 
 
 
En gy, 's aardrijks Onderkoning,
 
Spruitsel uit een droppelspat
 
Van een onbegrijplijk nat;
 
Gy, zoo fier op schijnvertooning,
 
Wat beheerscht, wat voert u op
 
Tot uw trotschen glorietop? -
 
De Orde ('s hemels sceptervoerder,)
 
Schrik van 's afgronds Alberoerder,
 
Die, weêrstrevig aan heur macht,
 
Aarde en zuchtende Aardelingen
 
Aan heur rijksstaf poogt te ontwringen,
 
En der dingen band verkracht. -
 
De Orde voerde u, schreiend Wicht,
 
In dit licht;
 
Steef u beengestel en spieren;
 
Vormde u boven plant en dieren
 
Wonderbaar, van trap tot trap,
 
En ontwikkelde uit uwe aderen
 
't Onbemerkbaar voortgaand naderen
 
Tot de fiere Jonglingschap,
 
Mannenmoed en mannenkrachten,
 
Die, wat weêrstand biedt, verachten,
 
D' overheerscher dezer aard
 
In zijn rangbestemming waard.
 
Dan braveert gy leeuw en tijgeren,
 
Klimt met boom- en bergbestijgeren
 
Naar de spits van rotsgesteent',
 
Ja, waar niets aan voet of handen
 
Op des afgronds steilste randen
 
Steun of schijn van steun verleent;
 
Ja, waar 's aardrijks ingewanden
 
Van verholen vuren branden,
 
Met een Helgeloei verëend!
 
Dan, dan zweeft ge door de golven
 
Waar geen zon op 't aardrijk schijnt,
[pagina 311]
[p. 311]
 
Waar de wareldbol verdwijnt,
 
In onstoorbre nacht bedolven:
 
Ja beproeft ge zelfs de vlucht
 
Door het ijdel van de lucht.
 
Dan, van zelfwaan opgezwollen,
 
Telt, doorstreeft gy hemelbollen
 
Met door kunst geschapen oog;
 
Zoekt met onbedachtzaam hollen
 
Wat Gods sluier overtoog.
 
Ach, verbeelding der verblinding!
 
Stoot dan kennis en bevinding
 
By de gisting van uw bloed
 
Mooglijk roekloos met den voet.
 
Wacht u, stervling, voor u-zelven!
 
Leer in eigen boezem delven;
 
En, het oog op God gericht,
 
Laat geen waan u 't hoofd doen draaien,
 
Wervelwind u rond doen zwaaien,
 
Maar leef Hem en uwen plicht! -
 
Dit heeft Orde u voorgeregeld,
 
Dit de Onfeilbaarheid bezegeld.
 
God is 't, die een schennis wreekt
 
Die Zijne ordening verbreekt. -
 
Ach gelukkig, zoo Zijn wijsheid
 
Eens in kalmte van de grijsheid,
 
't Hart dat zelfbedrog ontbloot,
 
Dat u aankleeft tot de dood!
 
Zoo ge al de ijdle winst van 't leven
 
Aan den Heiland op wilt geven
 
En in 't bloed, aan 't kruis gestort,
 
Tot Zijne eer herboren wordt! -
 
 
 
Ja, na zoo veel rustloos woelen
 
Zult ge, door vermetelheid
 
In verwarring omgeleid,
 
Wederom den band gevoelen
 
Waar u de Orde van 't Heelal
 
Meê ten eindpaal leiden zal.
 
Uit het toppunt van zijn luister
[pagina 312]
[p. 312]
 
Daalt de dag naar 't avondduister;
 
Niets dat aanvang had, bestaat,
 
Dat die wet niet ondergaat.
 
Dan, sieraad en roem der schepping,
 
Eer der Almacht die u schiep
 
En tot hooger wareld riep,
 
Ondergaat ge een bloemverlepping
 
Wen uw bloemgetij' verliep.
 
Dan ziet ge u de kruin ontverven,
 
Dan, in asch het vuur versterven,
 
Waar ge in 't stralend oog van glomt;
 
's Levens prikkel afgestompt;
 
't Bloed ontzinken aan de wangen;
 
Hoofd en leden nederhangen;
 
't Dorrend lijf, versteven, stram,
 
En de spierkracht voos en lam;
 
't Bloed vertragen;
 
Boezem-angst en tal van plagen,
 
In de slapelooze nacht,
 
Door geen eiderdons verzacht.
 
Alles, zachte voorbereiding
 
Tot de ziel- en lichaamscheiding;
 
En by 't zich ontsluitend graf,
 
Hoe verschrikbaar,
 
Wacht ge, op 's Christens rots onwrikbaar,
 
D' oogwenk ter ontbinding af.
 
 
 
Dus erkent ge de oogst van 't zwoegen,
 
Opgezameld door uw zweet
 
Onder zorg en harteleed,
 
En het schijnzoet van 't genoegen;
 
Dus heel 't aanzijn, hier vergund,
 
Met de waarde van het leven,
 
Niet gegeven
 
Tot het zweven
 
Om een nietig wentelpunt. -
 
Al wat opging, gaat weêr onder;
 
Maar, ô ziel-ontzettend wonder!
 
Niets verliest zich, niets vergaat,
[pagina 313]
[p. 313]
 
Hoe 't verander' van gelaat.
 
't Stof moet weêr tot stof vervallen
 
Van de uit leem gebootste wallen;
 
En de Geest -! ô God, ik zwijg. -
 
Maar ô neen; mijn zangtoon, stijg! -
 
Ja, uit de aardsche boei gebroken,
 
Stijg ik, de armen uitgestoken,
 
Met de wieken blij ontploken,
 
Naar de bron waaruit ik vloot.
 
ô Hoe zalig, ô hoe heerlijk,
 
Hoe begeerlijk
 
Hoe gewenscht is dan de dood!
 
Ja, verbroken is zijn prikkel!
 
Maai' zijn rustelooze sikkel
 
Air by air en halm by halm;
 
't Graan zal in Gods korenschuren
 
Aller eeuwen val verduren;
 
Vrede-olijf en zege-palm
 
Zal den Zaalgen luwte geven,
 
En Gods vleuglen ze overzweven
 
By het Hallelu-gegalm.
 
 
 
1827.

voetnoot*
Vermaking, 1.
eind1
Winter, Voor- en Nazomer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken