Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (5.49 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 8

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 314]
[p. 314]

Avondstond.Ga naar voetnoot*

 
Met purpergloed omringd en staatlijk als de morgen,
 
Maar 't stralenschittrend oog als slaaprig en verflaauwd,
 
Terwijl zich 't hel azuur van 's hemels boog vergraauwt,
 
Belonkt ge, ô avondzon, de slaapkoets van de zorgen
 
Van uit den zoelen walm die om u henen daauwt.
 
Neen, 't zijn geen tranen, waar Auroor by 't uchtendglimmen
 
Meêdoogend voor de menschlijkheid,
 
Den wekker van de vlijt en arbeid meê geleidt;
 
't Is nevel van den dans der schimmen,
 
Wier stoet op vlindervlerken reitGa naar eind1.
 
 
 
Nu rijs, en huppel rond, gy stoet van vlugge droomen,
 
In 't hersenwoelen uitgebroeid
 
Wanneer, door 't dag-gewoel vermoeid,
 
Verbeelding rent en holt met losgelaten toomen,
 
Als 't bruischen van een stroom die de oevers overvloeit.
 
Laat, laat uw wuft en dartlend spelen
 
't Nog tintlend brein, van 't kokend bloed,
 
Met zachte zielsbegoochling streelen
 
Die 't pijnigen der zorg verzoet!
 
 
 
Doch neen, ô neen; veeleer bedwingt uw dartlend huppelen,
 
Gy beelden, die de Geest zich-zelv' onwillig schept!
 
Strooi maankop, grijze Slaap! spreng zachte heulsapdruppelen,
 
En doe den brandklok staan, die door de hersens klept.
 
Den afgematten en den droeven
 
Verzonken in den arm der rust,
 
Verstrekt het ongevoel voor lust.
 
Moog 't schijnbare onbestaan den hersenprang ontschroeven,
[pagina 315]
[p. 315]
 
Terwijl een zachte daauw de sluim'rende oogleên kust,
 
By 't hersenwieglen ingesust.
 
 
 
Ach! eindloos wild gesnor van draven, torschen, zwoegen,
 
(Helaas, slechts vruchteloos gewoel!)
 
Is 't leven! aardgewroet naar ingebeeld genoegen!
 
En schaars, zoo 't brandend zweet een hemelluchtjen koel'. -
 
En dan, wat grijpen wy? - Ook wakend, slechts naar droomen.
 
De ontnuchterende wind doorwaait den boezem niet
 
Terwijl en uchtendstond en dag daar henen vliet.
 
Wy slapen wakend voort, van driften ingenomen
 
Voor 't geen aan d' arm die 't grijpt, ontschiet.
 
 
 
Helaas, wat 's de aanbraak dan van 't hoopvol morgengloren,
 
Door al wat leeft en zweeft met welkomzang begroet?
 
Een leven, uit de dood der sluimring (ja) herboren,
 
Dat, in verijdeld doel, voor de avond sterven moet.
 
Zegg' Titus: 'k heb den dag verloren,
 
Waarin mijn milde hand geen weldaad strooien mocht!
 
Ach, 't leven is een stroom uit aardschen wel ontsproten,
 
En kronklend door het slijk in kromme bocht by bocht;
 
En waar, waar wordt dat zoet der laafnis ooit genoten,
 
Hetgeen er 't krank gemoed in zocht?
 
 
 
Maar weldoen -? Weldoen, ja, mag 't dorre hart verkwikken:
 
't Strooit rozen, waar het hoofd zoo lieflijk zacht op rust. -
 
Ja, vlij u neêr, mijn ziel, maar wacht u voor 't verstikken:
 
Verderflijk is de geur die waassemt uit heur lust.
 
Ach, zelfzucht speelt daarin. Die beker van 't geheugen
 
Houdt anders niet dan zwijmelteugen;
 
ô Wacht u van den tooverdrank:
 
Voldoen we aan onzen plicht, maar zonder zelfbehagen,
 
En geven, hoe 't Heelal ons meêvoere in zijn zwank,
 
In deze droom- en schemerdagen,
 
Het zij by vreugdgenot of plagen,
 
Den God die 't lot ons regelt, dank!
 
 
 
1827.
voetnoot*
Vermaking, 59.
eind1
Reit, niet te verwarren 't zij met rijdt, 't zij met rijt, is danst en zwiert, van het werkwoord reien.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken