Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.79 MB)

Scans (4.51 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 252]
[p. 252]

Oranje.Ga naar voetnoot*

Nec viget quicquam simile aut secundum.
Horat.
 
Wat Vorst, wat wakkren Godenzoon
 
Zult ge in den stouten Heldentoon
 
Op Luit of Lofschalmei verbreiden,
 
Wien, Klio, tot den roem geleiden?
 
Wiens naam is 't die door Pindus dal
 
In lauwrenboschklank golven zal,
 
Of Hemus steilen top doen schudden,
 
Als toen, van melody doorstroomd,
 
Uw Orfeus 't wandelend geboomt',
 
En 't ondier, door de stem betoomd,
 
(Als luistervaste lamm'renkudden
 
Op 't fluitjen van den Herdersknaap)
 
Met losgelaten stroom en winden
 
Aan 't zoet dier galmen wist te binden,
 
En eigen zorgen suste in slaap?
 
Gy Dichtkunst, wier verheven lied
 
Door aard- en hemelkreits gebiedt,
 
Die razerny in band kunt wringen,
 
Gebergte en steenklip op doet springen,
 
En d' aardklompzonen 't hart van rots
 
By 't buldrendst van het golfgebots
 
Der woedend aangestormde tochten,
 
Verbrijzelt, lenigt, en herkneedt;
 
De nepen zalft van 't grievendst leed,
 
De tanden breekt van d' addrenbeet,
 
En schoonheên schept uit schrikgedrochten;
[pagina 253]
[p. 253]
 
Daal, Englenwellust, Poëzy,
 
Daal neder, klep me uw zwanenschachten
 
Om 't hoofd, en zet me uw tooverkrachten,
 
Uw boezemgloed en adem by!
 
 
 
Wien zinge ik eer dan d' achtbren Vorst
 
Wiens Godsdienstvlam in de eedle borst,
 
Wiens zucht, voor Neêrlands heil ontglommen,
 
Vereend voor 's Hoogsten aanschijn klommen:
 
Die in 't voor ons geofferd bloed
 
Den throon der Vrijheid van 't gemoed
 
In 't oog van 't slaafsch Europa stichtte
 
Op d' onder 't juk vertrapten grond:
 
Wiens groote ziel op 't wareldrond
 
Nooit stormen, hem te machtig vond,
 
En nooit voor de overstelping zwichtte.
 
Die, meer dan Vorst en Oorlogsheld,
 
Den laatsten zucht van 't roemrijk leven
 
Aan Neêrlands welvaart heeft gegeven,
 
Met hem door 't moordend lood geveld.
 
 
 
En Gy, met rijker lauwerblaân
 
Dan immer krijgshoofd overlaân,
 
Gy, spranken uit een Hemelsche ader
 
En Broedren, waardig zulk een Vader;
 
Die Neêrland, veilig door uw moed,
 
Besproeidet met dat vijands bloed,
 
Waaruit die blinkende oogsten stegen
 
Van weelde en overvloed, en macht,
 
Die 't ras ondankbre Nageslacht
 
(Door dartle dronkenschap verkracht,
 
En vadzigheid in d' arm gezegen,)
 
Miskennen moest; ô roemrijk paar!
 
Aan u, doorluchte Prinsenloten
 
Uit Vader Willems heup gesproten,
 
Aan u behoort de zelfde snaar.
 
 
 
Gy, Oorlogsbliksem, in wiens heir,
 
(Der Vorsten school van moed en eer,)
[pagina 254]
[p. 254]
 
Zich helden vormden tot verwinnen;
 
Gy, kweekling ook der Zanggodinnen;
 
De zuil der bange Sulamiet
 
Als alles aan heur arm ontschiet;
 
Gy, Helbedwinger, Godsdienstwreker,
 
Zie neêr, ô dierbre Oranjespruit,
 
Zie van uw hemelglorie uit,
 
En vang de klanken van mijn Luit,
 
Bestraffer van den bondverbreker!
 
ô Moog de oprechte hartendank
 
Die duizende u ter eer' verheffen,
 
U van om laag het oor nog treffen,
 
Versmolten in mijn Cytherklank!
 
 
 
ô Waarom moest die Mavorsloot,
 
Zich koestrende in Cytheres schoot,
 
In Junoos heilige echtprieelen
 
Geen zonen tot zijn grootheid telen!
 
ô Waarom heeft een wrevel lot
 
Dien scheut uit Nassaus boom geknot!
 
Maar neen, zijn roem, zijn heldenlemmer,
 
Blonk heerlijk in zijns broeders vuist,
 
Heeft Spanjes overmoed vergruisd,
 
En waar de zee om d' aardkloot bruischt,
 
Zy voert zijn naam als Dwangbetemmer;
 
En ieder droppel van zijn bloed
 
Schoot uit in onbezweken helden
 
Wie 's aardrijks einden juichend melden,
 
Zoo verr' de zon het Westen groet.
 
 
 
Doch zwijge ik u, wien Maurits ziel
 
By 's Grootvaârs naam te beurte viel,
 
ô Bloem, uit Fredriks koets ontloken?
 
Wiens bloed door Vaadrengloed aan 't koken,
 
In 's levens vroegen morgengloor
 
Op 't haast gesloten Heldenspoor
 
Den schoonsten middagglans beloofde!
 
Wiens Ridderlijke heldenleest,
 
Wiens door een God ontvonkte geest,
[pagina 255]
[p. 255]
 
En 't oog, door 't schalk verraad gevreesd,
 
Wat groot, wat Vorstlijk was, verdoofde!
 
Waar, waarom, ô vertorend God,
 
Dien schat van Goddelijke gaven
 
In d' opgang van zijn jeugd begraven,
 
Ten zegepraal van 't dwangziek rot?
 
 
 
Rijs, vrucht der Weduwlijke koets!
 
Gy, laatste spat des heldenbloeds
 
Tot Neêrlands eenigst heil geschapen,
 
Reeds wacht u 't blinkend oorlogswapen,
 
(Hoe zwak, hoe teder, hoe verdrukt,)
 
Die 't weêr de Dwinglandy ontrukt.
 
Rijs, Derde Willem, leer verduren,
 
Wat dolle wraak en vorstenhaat
 
Met de uitgezochtste beulensmaad
 
Op 't kinderlijke Weesjen laadt!
 
Leer Vaadren weldaân wreed bezuren!
 
De Godheid ziet het; lijd en hoop!
 
Door nieuwe weldaân zult ge u wreken,
 
Op nieuw eens Dwinglands kluisters breken,
 
En redder zijn van gantsch Euroop.
 
 
 
Wat grimt hier 't gluipend Staatsverraad!
 
Het uur van Neêrlands grootheid slaat.
 
Ja, weiger Vorstelijke banden!
 
De scepters vallen in uw handen,
 
De diadeem omvangt u 't hoofd,
 
En de Aard, uit Frankrijks klaauw geroofd,
 
Buigt neder voor uw Heldendegen.
 
Regeer! 't Heelal ontfangt uw wet,
 
De kop des Dwinglands werd verplet,
 
En Neêrlands Vrijheid is gered,
 
Haar roem, haar bloei, ten top gestegen!
 
Bijt, Afgunst, zelve uw hartaâr af;
 
Zijn beuklaar weet Euroop te dekken,
 
Zijn voorzorg weet zich uit te strekken
 
Tot over 't hem verzwelgend graf.
[pagina 256]
[p. 256]
 
Rust, Cyther, rust: uw snaar verlamt!
 
Doch, 't Hollandsch harte bruischt en vlamt,
 
Neen, zwijgt niet, al te slappe koorden;
 
Uw weêrgalm klinkt langs de Amstelboorden,
 
Door Rhijn en Maas en Vliet herhaald,
 
Zoo verr' de Oranjestandaart praalt.
 
De Nymfen die door 't vocht krioelen
 
Dat vijfden Karels wieg omspat
 
Herhalen 't aan het klaatrend nat
 
Dat Godfrieds rijk in de armen vat,
 
De waatren die zijn burcht bespoelen;
 
En de Echo van sint Peters rots
 
Voert Nassaus rijke gloriepalmen,
 
Verdubbeld in herhaalde galmen,
 
Te rug naar Nieuwpoorts strandgeklots.
 
 
 
Want ja, ook u, u zwijge ik niet,
 
ô Tweede Tak die 't lommer schiet,
 
Waarin, na woeste Staatsorkanen,
 
Na zeën van geplengde tranen,
 
Burgonjes erfdeel veilig rust,
 
Van vrede en overvloed gekust.
 
Kom, Frizo! grijp de losse teugels
 
Van 't zuchtend Neêrland, weêr in nood,
 
Van moed, van hulp, van raad ontbloot!
 
Verdien den Heldennaam van groot!
 
Vlieg toe, op meer dan arendsvleugels!
 
Ja, 't vratig Frankrijk spalkt zijn strot
 
En zwelgt - Verbreek het muil en tanden,
 
En scheur van uit zijne ingewanden
 
Den roof. Uw arm is de arm van God.
 
 
 
Nu, schrei mijn boezem! Ja herdenk
 
Aan 't afgebeden Godsgeschenk,
 
Den vijfden Willem, snood verstoten
 
Door saamgehitste vloekgenooten,
 
Als de aard, door de Oproertoorts verwoest,
 
Gewisse en eer verplettren moest,
 
Daar de afgrond, woedende opgedonderd,
[pagina 257]
[p. 257]
 
De Godheid naar Heur rijkskroon stak,
 
En Heiligdom en Wet verbrak;
 
En 't door den storm geteisterd wrak,
 
Door vreemd geboefte leêggeplonderd,
 
In de opgeruide golven zonk;
 
Tot eindlijk ons ter wraak bewogen,
 
De Wonderstem van uit den hoogen
 
Tot Nederlands verlossing klonk.
 
 
 
Godvruchte Vorst, beproefd in 't leed,
 
Ja eer mijn cyther u vergeet,
 
Vergeet mijn boezem 't ademhalen;
 
De zon, mijn oogen toe te stralen;
 
En zwelg' my 't aardrijk in zijn schoot! -
 
Maar Gy die uit zijn lenden sproot,
 
Verschijn gy, Zoon van zulk een Vader!
 
Ons Neêrland, zijn verdwaasdheên moê,
 
Strekt, Dierbare, u de handen toe;
 
Verschijn, bemoedig, en behoe!
 
Ja, telg van Volksbevrijders, nader!
 
Gods Almacht wenkt, en treedt u voor:
 
De stranden juichen, harten branden!
 
De vreugd doorklinkt de Tempelwanden,
 
En galmt te rug van 't Englenchoor.
 
 
 
Grijp, Koning, grijp den elpen staf!
 
Der eeuwen keten breekt hier af;
 
Een nieuwe tijdkring wordt ontsloten;
 
Haar morgenlicht, ter kimm' ontsproten,
 
Blinkt heerlijk na dees worstelstrijd;
 
En - door wat bloed wordt ze ingewijd!
 
Door 't uwe, jeugdig Prins; en rozen
 
Ontluiken uit dat drupplend bloed
 
Ten zegel van uw Heldenmoed,
 
En doen d' ontzetten Oorlogsstoet
 
Van nieuwverdubbelde eerzucht blozen.
 
Ja, rozen, prikk'lend tot den roem,
 
En gloeiend van de Oranjeglansen
 
Die blinkende aan de morgentransen,
[pagina 258]
[p. 258]
 
U teeknen als der Vorsten bloem.
 
 
 
Rijs, Ridderlijke Krijgsheld, rijs,
 
Ontfang der Dichtkonst eerbewijs,
 
En schittre in vlammend lichtgeflonker
 
Uw naam der eeuwen glorie donker,
 
Als Febus op zijn zegekar
 
De tintelglans van de uchtendstar!
 
Klim laat, maar met nog heldrer luister,
 
Op d' aan uw stam verbonden throon;
 
Hecht nieuwe parels aan uw kroon;
 
Stijg op als Eersten Willems zoon,
 
Als hy, verbreker van den kluister;
 
Herschep in 't zegenrijkst gezag,
 
Voor de eeuw van lasterlijk weêrstreven,
 
Der Vaadren goudeeuw aan hun Neven,
 
Tot d' eens verwachten gloriedag!
 
 
 
Gy, Vorst der Vorsten, die in 't licht
 
Uw stoel op Serafsvleuglen sticht,
 
En wien de donderwolken dragen!
 
Zie, Vader, van Uw Oorlogswagen,
 
Op 't langgeschokte Neêrland af,
 
En sterk den Koninklijken staf!
 
Verbrijzel 't woest en muitziek wrijten!
 
Staaf Nassaus zetel, sterk zijn hand!
 
Bedaauw, besproei de Oranjeplant,
 
En vest den Throon op 't diamant
 
Dat Hel noch Wareld zal verbijten!
 
Sla, Heiland! sla uw kudde gâ;
 
Tot u verheft zy reine palmen,
 
U rijzen Neêrlands wierookwalmen,
 
U, bron en rotssteen van genâ!
 
 
 
1823.
voetnoot*
Rotsgalmen I, 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken