Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.79 MB)

Scans (4.51 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 433]
[p. 433]

Ter vijf en twintigjarige echtvieringe.Ga naar voetnoot*

Aan 't eind van de zaal vertoont zich een Tempel, waar in men het beeld en Altaar van hymen beschouwt.
 
een zanger.
 
Rijst op, rijst op, ô Zangchoralen;
 
De tijd vermaant ons onzen pligt;
 
Vervangt den klank der feestbokalen
 
Met keur en trant van maatgedicht.
 
een stem uit den Tempel.
 
Treedt toe, treedt toe, ô Zangchoralen!
 
Ziet Hymens blijde tempelzalen
 
Tot uwen feestzang ingericht.
 
een zangeres.
 
Ja viert deez' dag, mijn Zanggenoten,
 
Die Hymen toegeheiligd is!
 
Zijn outerchoren, reeds ontsloten,
 
Onttrekken ons den tragen disch.
 
beide.
 
Zingt Hymens roem, ô Zanggenoten!
 
Zijn we allen uit hem voortgesproten,
 
Hij eischt dan onze erkentenis.
[pagina 434]
[p. 434]
 
de rei,
 
bestaande uit Feestgenoten, treedt in den Tempel, en, met palmen in de handen, 't Altaar omringende, zingt.
 
Geheiligde echt! behoud der stervelingen!
 
Wiens zachte boei heel 't menschdom houdt vereend:
 
Ter uwer eer' is 't dat wij zingen! -
 
Gij hebt ons 't levenslicht verleend.
 
Geheiligde echt....enz.
 
Gij schenkt deez' dag, deez' Echtgenoten
 
In 't blij vernieuwen van den trouwdag hunner jeugd,
 
In 't aanzicht hunner huwlijksloten
 
De liefelijkste hartevreugd.
 
Geheiligde echt! behoud der stervelingen!
 
Wiens zachte boei heel 't menschdom houdt vereend:
 
Ter uwer eer is 't dat wij zingen! -
 
Gij, gij hebt hun dit heil verleend!
 
't Is u ter eer' dat onze reien
 
Dit zilvren bruiloftsfeest verbreien.
 
Mijn tonen, rijst! mijn stem, herneem een dubble kracht,
 
Een huwlijksfeest is 't feest van 't menschelijk geslacht.
 
Een huwlijksfeest is 't feest van 't menschelijk geslacht.
 
een zanger,
 
voorgetreden.
 
ô Huwlijksmin! wat waar de onzalige aarde,
 
Zo niet alom uw invloed waar verspreid?
 
Wat, zo uw hand ons niet te samen paarde,
 
De mensch, gedoemd tot aaklige eenzaamheid?
 
Hij zuchtte, en kwijnde, en zwoegde, in onrust omgedreven,
 
En walgde van 't genot van 't duurgeschatte leven.
 
recitatief.
 
Niet anders ligt de zwakke wijngaartrank
 
Op 't woeste veld bij 't kruipend kruid te kwijnen.
 
Nooit toont ze een' drop van Bacchus Godendrank
 
In 't gloeiend rood van groeiende robijnen.
 
Geen groene bot, gekronkeld om heur' bast,
[pagina 435]
[p. 435]
 
Zal 't jeugdig hout met dartle kusjes lekken:
 
Maar neêrgebukt, gekromd door eigen' last,
 
Moet ze aan den wind een nietig speeltuig strekken.
 
een zangeres.
 
Maar heeft des bouwmans nijvre hand
 
Haar bij een' frisschen olm geplant,
 
En aan zijn' stam een' steun geschonken; -
 
Straks heft zij 't groenend hoofd omhoog,
 
Om voor ons opgetoogen oog
 
Op 't luisterrijkst te pronken.
 
Straks zien we in trotschen purpergloed
 
Een' tallelozen overvloed
 
Van frisse en eedle muskadellen
 
Door liefelijken nektar zwellen.
 
beide.
 
Thands is zij 't siersel, de eer en wellust der landouw'
 
Geworden door haar trouw.
 
recitatief.
 
Zo is een paar van Echtelingen,
 
Aan één verknocht door hart en hand.
 
Een stroom van Hemelzegeningen
 
Bedauwt hunn' teedren huwlijksband.
 
Zij juichen in dien lieven kluister
 
Die, altoos even zacht en even zeer bemind,
 
Het schittrend goud verdooft in luister
 
En 't harde diamant in duurzaamheid verwint.
 
Zij doen zich in hun kroost herleven,
 
Door aan hun Vaders wakkre neven
 
Op wie hun deugd wordt voortgeplant,
 
En Burgers aan den Staat te geven,
 
En zijn oneindig waard aan 't lieve Vaderland.
 
de rei.
 
ô Heil! onschatbaar heil van Hymens heilgen band!
[pagina 436]
[p. 436]
 
een zanger.
 
Wat kan halen bij de min,
 
Die 't vereende hart en zin
 
Van een paar doet samenvloeien,
 
Dat, in 't bloeien
 
Van zijns levens lentetijd,
 
Door een zelfde vlam aan 't gloeien,
 
Zijne trouw elkander wijdt?
 
een zangeres.
 
Geen spartlend veil in 't welig woud
 
Kan aan 't omvlochten eikenhout
 
Zich ooit zoo vast verkleven:
 
een zanger.
 
Geen zeilsteen aan het ijzer: ja,
 
Geen parelschelp, door storm op 't onvrij strand gedreven,
 
Aan zijne wedergaê:
 
beide.
 
Als huwlijksliefde 't hart verkleeft
 
Aan d' onwaardeerbren schat, in wiens bezit het leeft.
 
de rei herhaalt het slot.
 
een zangeres.
 
Maar vaster, ja oneindig vaster,
 
Verbindt hen de echtknoop saam, wier hartsvereeniging
 
Een vierde van een' eeuwenkring
 
Ten zegelmerk' ontfing.
 
een zanger.
 
Ja, hoe de tijd het al verbaster',
 
De huwlijksmin-alleen bezit een hemelkracht,
 
Die de allesbuigende overmacht
 
Van dien tyran veracht.
[pagina 437]
[p. 437]
 
beide.
 
Zij groeit,
 
En gloeit:
 
Zij kent, onsterflijk, geen verouden:
 
de rei.
 
Haar vlammen zijn niet vatbaar voor 't verkouden,
 
Uit de eeuwge liefdevlam des hemels voortgevloeid.
 
zanger.
 
Laat duizenden aantreklijkheden,
 
Waar onze jeugd zich in verblindt,
 
Door de ongenaê des tijds bestreden,
 
Verdwenen zijn gelijk de wind;
 
Geen deugdzaam hart heeft iets bij 't tijdsverloop geleden,
 
En dit, dit is 't alleen, 't geen 't echtsnoer samenbindt.
 
Terwijl dees naauwverknochte banden
 
Door eene reeks van echte panden
 
Waar meê hun vruchtbre sponde praalt,
 
Nog naauwer worden toegehaald.
 
zangeres.
 
Ja, 't is de Liefde voor hun telgen,
 
De zegen van de huwlijkskoets;
 
zanger.
 
't Is de onweêrspreekbre zucht des bloeds,
 
Door geen vermogen uit te delgen:
 
zangeres.
 
't Is wederzijdsche kindermin:
 
't Is de inspraak der natuur; waar in
 
De tederheid der Echtgenoten
 
Voor 't dierbaar zaad, uit hun gesproten,
 
Zich t' allen oogenblikk' ontmoet,
 
Hier in vernieuwt hun hart zijn' onderlingen gloed!
[pagina 438]
[p. 438]
 
de rei.
 
Wat wellust voor een teêr gemoed!
 
 
 
Wat wellust voor een teêr gemoed,
 
Wanneer 't in 't lachend wicht, wanneer 't in rijper spruiten,
 
De tederheid van 't echte bloed;
 
En in het voorwerp van zijn' gloed,
 
Den oorsprong van zijn kroost ontmoet!
 
ô Treffend, zielverrukkend zoet!
 
Wie kan uw zaligheid in flaauwe klanken uiten?
 
zangeres.
 
ô Echt! ô heilig echtverbond!
 
Gij hebt deez' dierbren twee dit streelend heil vergond.
 
Gij schonkt in de aardsche zorg en kommer,
 
Hun in de omhelzing' van hun kroost,
 
De teêrste vreugd, den rijksten troost!
 
Gij hebt hunn' disch gedekt in stille olijvenlommer!
 
ô Echt! ô heilig echtverbond!
 
Gij hebt deez' dierbren twee dit streelend heil vergond.
 
zanger.
 
Vereenden, 't is aan u gegeven,
 
Geacht, geëerd, geliefkoosd van uw zaad,
 
(Dat u voor de eedle gift van 't leven
 
En zo veel weldaân, meer verheven,
 
Ontbloot van tal, gewicht en maat,
 
Erkentelijke harten heiligt,
 
Naar d' onverbreekbren kinderplicht,)
 
't Genot te minnen van het licht.
 
Terwijl gij, voor den schrik van 't menschlijk lot beveiligd,
 
Gerust in d' arm van uw geslacht,
 
Na frissen ouderdom en hooggeklommen dagen,
 
De dankbre tranen uwer magen
 
Op uwen grafsteen wacht.
 
zangeres.
 
Hoe heerlijk, ach! hoe welbehaaglijk is
[pagina 439]
[p. 439]
 
De dierbre naam en nagedachtenis
 
Van oudren, die 't bestaan aan brave telgen schonken!
 
Wat ongevoelige verleent
 
Geen tranen aan hun koud gebeent'!
 
En doet hun tombe niet met frisse bloemen pronken.
 
recitatief.
 
Geen zachte hyacinth, geen blanke leliebladen,
 
Geen geurige viool, noch Indiesch balsemhof,
 
Geen frisse rozengaard, met uchtenddauw beladen,
 
Haalt in welriekendheid, bij hunn' gerechten lof.
 
Geen zoete honigzeem kan zo 't verhemelt' strelen,
 
Als hun geliefde naam der braven tong verheugt.
 
Het laatste nakroost smaakt, en roemt met luide kelen,
 
De vruchten van hun deugd.
 
een zanger.
 
Gewis: want zo wij eerbied dragen
 
Voor hem, dien we in den Heldenzaâl,
 
Tot ons behoud, het lijf zien wagen
 
Aan 't woeden van musket en staal:
 
Indien wij wettige achting tonen
 
Aan hem, die 't leven ons behoedt;
 
Wat zijn dan rechtgeaartde zonen
 
Verplicht aan d'oorsprong van hun bloed?
 
een stem
 
van binnen.
 
Laat af, Gespelen, staakt uw zingen;
 
't Is Hymen reeds genoeg verbreid.
 
Toont nu deez' Echtverbondelingen,
 
Wien vijf en twintig zonnekringen
 
De kruin met zilvren glans omringen,
 
De blijken van uw tederheid.
 
de rei
 
herhaalt.
 
't Is genoeg, laat af van zingen;
 
Hymen werd genoeg verbreid.
[pagina 440]
[p. 440]
 
Zij scharen zich in twee rijen, waar van de voorste zich tot de Echtgenoten wendt met het volgend
 
recitatief.
 
ô Welvereenden! wien we op deez' gewenschten stond,
 
Na 't tijdsverloop van dertienhonderd weken,
 
De fakkel van uw trouwverbond
 
Ten tweeden male zien ontsteken!
 
Duldt, dat uw maagschap, in dees rij',
 
U hare oprechte beden wij',
 
Uit een welmeenend hart gesproten,
 
Hoe kleen een gaaf 't ook zij, een wensch,
 
Indien hij invloed heeft op 't welzijn van een' mensch,
 
Zijt, tot aan 't late graf, de zaligste Echtgenoten!
 
de rei.
 
Zo moet ge in 't volste zielsgenoegen
 
Bij dit uw tweede Bruiloftsfeest
 
De derde Huwlijksviering voegen,
 
In de eigen bloei en kracht van lichaam beide en geest!
 
Zo doen nog vijf en twintig jaren
 
Op 't blinkend zilver van uw hairen
 
Ook eens de gouden Echtkroon staan!
 
Zo moet ge niet dan laat, van 't levenslicht verzadigd,
 
En door des Hemels gunst geduurzaam beweldadigd,
 
Het algemeene lot der menschheid ondergaan!
 
een zanger.
 
Zo juiche uw echte sponde in bloesemrijke struiken!
 
een ander.
 
Zo moet een dankbaar kroost uw stervende oogen luiken!
 
eerste rij.
 
Dit wenscht uw vriend, uw bloedverwant,
 
Die uwen disch versiert.
[pagina 441]
[p. 441]
 
een stem.
 
De menschheid, welker feest in 't uwe wordt gevierd.
 
tweede rij.
 
En dit 's de wensch van 't lieve Vaderland,
 
Dat uit uw' vruchtbren echt zich burgers op ziet kweken.
 
allen.
 
Gij, Hemel! laat uw milde hand
 
d' Oprechten wensch van bloedverwant,
 
Van vriendschap, menschheid, Vaderland,
 
Geen heuchlijke uitkomst doen ontbreken!
 
recitatief,
 
voor de Kinderen.
 
En ons, wie plicht en dankbaarheid
 
Aan 't Ouderlijke hart zo naauw, zo teêr verbinden,
 
Wat vergt ons 't Bruiloftsfeest, dus staatlijk toebereid,
 
Te voegen bij den wensch van zo veel dierbre vrinden?
 
Wat wensch? wat heilbeê? - Hemel, ach!
 
Wat kan uw kroost voor zich van 's Hoogsten gunst verlangen,
 
Dan 't dier geluk, van, dag aan dag
 
De blijken van uw tederheid te ontfangen?
 
Het blaakt voor u in kinderlijke minn'.
 
Uw heil is 't zijn; uw rampen zijn zijn plagen.
 
Gij hebt ons hart gevormd, mijne Ouders; leest daarin,
 
't Is u geheel plichtmatig opgedragen.
 
de rei,
 
treedt ten Tempel en omringt Hymens beeld en Altaar.
 
Hymen, Hymen, bron van 't leven,
 
En behouder der natuur!
 
Wil in dit gelukkig uur
 
't Echte paar op nieuw verkleven;
 
Geef hunn' banden kracht en duur:
 
Laat uw heilig hemelvuur
 
Altoos door hunn' boezem zweven!
[pagina 442]
[p. 442]
 
de zangeressen
 
omhangen het Altaar met bloemen.
 
Hymen, Hymen, bron van 't leven!
 
Laat het u gewijd altaar,
 
Onder plechtig feestgebaar
 
Met dit bloemfestoen omgeven,
 
Door de jonge maagdenschaar
 
Tot eene echtkroon saamgeweven.
 
de zangeres,
 
die den krans omhangen heeft.
 
Zo moet hun huwlijksband altoos
 
De glorende en satijnen blaâren
 
Der verschgeplukte lenteroos
 
In bloei en zachtheid evenaren!
 
de rei,
 
onder 't ontsteken van 't Altaar.
 
Gij, behouder der natuur,
 
Gij, van wien wij 't licht ontfingen!
 
Hymen, Hymen, wien wij zingen!
 
In deez' blijden Tempelmuur
 
Wijden deze jongelingen,
 
Die uw Outerchoor omringen,
 
U dit blakend offervuur.
 
de zanger,
 
die 't vuur ontstoken heeft.
 
Zo moet de huwlijksmin oneindig sterker branden
 
In 't teder hart van dit vereenigd paar,
 
Dan de offervlam, die onze handen
 
Ontstaken op dit echtaltaar!
 
allen.
 
Zo moet de huwlijksmin oneindig sterker branden
 
In 't teder hart van dit vereenigd paar,
 
Dan de offervlam, die onze handen
 
Ontstaken op dit echtaltaar!
[pagina 443]
[p. 443]
 
aant.Zo moet hun huwlijksband altoos
 
De glorende en satijnen blaâren
 
Der verschgeplukte lenteroos
 
In bloei en zachtheid evenaren!
 
(Zij doen eenen statigen ommegang om het brandend Altaar.)
 
Hymen, Hymen, bron van 't leven!
 
En behouder der natuur!
 
Wil in dit gelukkig uur
 
't Echte paar op nieuw verkleven;
 
Geef hunn' banden kracht en duur:
 
Laat uw heilig hemelvuur
 
Altoos door hunn' boezem zweven!
 
 
 
Zo moet hun huwlijksband altoos, enz.
 
 
 
Zo moet de huwlijksmin oneindig sterker branden, enz.
 
 
 
1781.
voetnoot*
Mijn Verlustiging, 101.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken