Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (5.37 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11

(1858)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 369]
[p. 369]

Ter verjaring mijner wederhelft.Ga naar voetnoot*

 
Moog met witbesneeuwde hairen
 
En verkleumden ouderdom
 
Feestgenot noch vreugde paren,
 
Echter mijn verlamde snaren
 
Zijn dit Hooggetij' niet stom.
 
Neen, laat hals en kniën nijgen;
 
Hart en boezem zijn niet koud,
 
Hart en Cyther zal niet zwijgen
 
Maar in zangdrift opwaart stijgen,
 
Liefde en Godsdienst wordt niet oud.
 
 
 
Zoo my stem en adem falen;
 
Schoon mijn vinger, stijf en dof,
 
Blindlings om de Lier mocht dwalen,
 
En mijn schroevend ademhalen
 
d' Echten toon niet langer trof;
 
Harten zingen slechts voor harten,
 
En, begroet ik dezen dag,
 
't Is niet om de Kunst te tarten;
 
'k Zing de Zalfster van mijn smarten,
 
Die hem 't eerst ontloken zag.
 
 
 
Ja, voor haar span ik de koorden
 
Op mijne afgesleten Lier:
 
Zoo ook stamelende woorden
 
Op mijn bleeke lippen smoorden,
 
In dit cindel vonkt nog vier.
[pagina 370]
[p. 370]
 
Ja, voor haar verjong ik weder,
 
Waar ik zelfs in de asch voor gloei.
 
Voor haar teêrheid even teder,
 
Dunk ik me als een groene Ceder,
 
Honderdjarig in zijn bloei.
 
 
 
Ja, dees Blijdag wil ik vieren
 
Die ons nog vereenigd ziet;
 
'k Zag hem nog den hemel sieren
 
Waar wy 't leven rond in zwieren;
 
Zij my dit een stervenslied!
 
Ja, Melieve, 'k groet dien morgen
 
Die u 't eerste schijnsel bood:
 
Heel de heeling van mijn zorgen
 
Hield hy in zijn schoot verborgen:
 
My verrees dat morgenrood!
 
 
 
Heeft hy parels noch robijnen
 
Op uw kinderkoets gestrooid,
 
Hemelstralen liet hy schijnen,
 
En de wiek van Serafijnen
 
Heeft zich om die wieg geplooid.
 
In uw boezem lei hy zaden
 
Om te wortlen God' ten prijs,
 
Die des Hemels drop zou baden,
 
Struik doen schieten, knop en bladen,
 
Bloem en vrucht van 't Paradijs!
 
 
 
Bloem en vruchten, voor uw Gade
 
Tot verkwikking op zijn pad.
 
Eeuwig dank zij Gods genade,
 
Die wat ooit zijn hart versmaadde
 
Tienvoud weêrgaf in dien schat!
 
Wat toch, zwerver op deze aarde,
 
Ware ik zonder uwe troost?
 
Wat had wellust, prijs, of waarde,
 
Dat uw teêrheid evenaarde,
 
En de liefde van ons kroost?
[pagina 371]
[p. 371]
 
Neen, ik wil u niet bedroeven,
 
Schrei niet, Lieve! God is goed.
 
Prangt Hy 't hart in bange schroeven,
 
Wil Hy 't loutren door 't beproeven,
 
Ook die hardheid valle ons zoet!
 
Ja, Hy nam; Hy had gegeven.
 
Maar - Hy liet ons ééne spruit;
 
Moog die Hem ter glorie leven!
 
Moog Zijn Geest dien overzweven!
 
Breide ons die heur takken uit!
 
 
 
Hen die wy zoo teder minden
 
Zullen we immers (ach, hoe blijd!)
 
By hun Heiland wedervinden
 
In den kring van Godsgezinden,
 
Overwinnaars in den strijd!
 
Ach! gevoelde uw hart hun smeeken
 
By het Ouderlijk verdriet,
 
Toen wy van de smart bezweken,
 
Weggegolfd in tranenbeken,
 
Voor hun spelend broêrtjen, niet?
 
 
 
Ja, gy voelde 't; en nog heden,
 
In dees eigen oogwenk nog,
 
Zien zy op ons naar beneden
 
Met de tederste aller beden;
 
Ja, het is geen zinbedrog!
 
Lieve Weêrhelft! Hemelingen
 
Sproten uit uw zuivren schoot;
 
Ja, wy mogen Hallels zingen,
 
't Hart ons in den boezem springen,
 
God is gunstrijk, God is groot!
 
 
 
Hem wiens roem op Englentongen,
 
Op der Winden vleugels zweeft,
 
Hem zij dank en lof gezongen;
 
Hem die ons het hart doordrongen,
 
Zich ons kroost geheiligd heeft!
[pagina 372]
[p. 372]
 
Hem wiens Geest ons om blijft waren
 
En de ziel met wellust drenkt;
 
En, by nieuwe levensjaren,
 
Dien, die op Zijn Heil blijft staren
 
Nieuwe kracht en zegen schenkt!
 
 
 
Geef ons, Vader, dezen zegen!
 
Goël, spreng ons met dat bloed
 
Dat, in Zoenwalm opgestegen,
 
Ons Uw Hemel heeft verkregen,
 
Voor de macht der Hell' behoed!
 
Geest van Waarheid, Licht, en Vrede,
 
Gy, doordring on heel 't gemoed,
 
Hoor ons-aller zielenbede,
 
En geleid ons ieder schrede,
 
Als een toorts voor onzen voet! -
 
 
 
Dierbre! mocht het my gebeuren,
 
Nog te kwelen op dees dag; -
 
Die my van uw zij' zal scheuren
 
(Moog 't uw boezem niet doen treuren!)
 
Nadert, elken aderslag.
 
Gy, herdenk my by het keeren
 
Van dit Jaarfeest my zoo waard;
 
En, moog 't graf mijn rif verteeren,
 
Dank voor my den Heer der Heeren,
 
Die ons eenmaal weder paart.
 
 
 
Zie my aan uw arm onttrekken
 
Met een onberoerd gemoed:
 
De Engel die my op zal wekken,
 
Zal u met zijn vleugels dekken,
 
U en 't spruitjen dat gy hoedt,
 
't Lieve Wichtjen zal u eeren
 
Met een kinderlijk ontzach;
 
Zal van u de plichten leeren
 
Van 't genieten, van 't ontberen,
 
Van een vlekkeloos gedrag.
[pagina 373]
[p. 373]
 
't Zal de tederheid belonen
 
Die gy aan zijn Vader boodt;
 
't Zal uw hoofd met rozen kroonen,
 
U zijns Vaders hart betoonen,
 
Dat zich in hem overgoot.
 
't Zal zijn God en Goël prijzen,
 
't Zal getrouw zijn aan zijn Vorst,
 
De eer zijns stambooms doen herrijzen,
 
En de deugden steeds bewijzen,
 
Ingestort van uit uw borst.
 
 
 
Teedre! van die hoop gesteven,
 
(God verhoor' en maak' ze waar!)
 
Laat ik 't woelig leedvol leven;
 
Zonder voor uw lot te beven,
 
Strek ik 't lichaam naar de baar.
 
'k Ga u daar voor uit, mijn Waarde,
 
Waar gy me eenmaal volgen zult;
 
Of, zoo Jezus gunst u spaarde
 
Tot Zijn wederkomst op de Aarde!
 
Dubbel waar mijn wensch vervuld.
 
 
 
Ja, gewis, die dag der dagen,
 
Dag van vreugde en wee, genaakt.
 
Op Zijn Wolkenthroon gedragen,
 
En omheind van donderslagen,
 
Daalt uw Heiland, Christnen; waakt!
 
Ja, gy zult Zijn Rijk aanschouwen,
 
Thands in 't stof vertrapt geslacht,
 
Alle die op Hem betrouwen! -
 
Hoop het, voorbeeld aller Vrouwen;
 
En mijn Knaapjen, gy, verwacht!
 
 
 
1824.
voetnoot*
Navonkeling I, 65.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken