Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (5.42 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12

(1859)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

Op mijn afbeeldzel,
in Londen door Schweickhardt geschilderd, en mijne Egâ tot een borstsiersel overgezonden.Ga naar voetnoot*

 
Ja, 't is mijn beeld, 't is de afdruk van mijn wezen,
 
ô Dierbre Vriend, door uwe hand herteeld!
 
Ja, in dat oog is heel mijn hart te lezen,
 
En welk een geest my door mijne aders speelt.
 
Ik zie, 'k erken, ik vind my-zelv' volkomen
 
In elken trek, ja tot in 't minste deel:
 
Geen spieglend vlak der onberoerde stroomen
 
Is meer getrouw dan uw getrouw penceel.
 
Zie daar mijn' mond, wen op den boord der lippen
 
Mijn hart de deugd, de vriendschap tegenlacht!
 
Zie daar mijn oog in 't turend samenknippen,
 
Wanneer zijn wenk om wederandwoord pracht!
 
Zie daar de rust van 't onbezoedeld harte
 
Dat onberoerd en dwangloos ademhaalt,
 
Die door een floers van onderworpen smarte
 
Met zachten glans van 't effen voorhoofd straalt!
 
'k Zie in 't gezicht dat zacht gelaten kwijnen
 
Der tederheid, der weekheid van 't gemoed,
 
Dat niet verhardt, niet neêrbuigt in zijn pijnen,
 
Maar door de hoop het lijden zich verzoet.
 
'k Zie...Neen, mijn Vriend, hier hebt ge u-zelv' misstreken;
 
Hier leende uw hand me een' trek die u behoort.
 
Die straal van geest, die uit dat oog wil breken,
 
Kwam uit het uw, niet uit het mijne, voort!
 
Herneem dien trek, die met de flaauwe resten,
 
Die tijd en rouw my naauwlijks overliet
 
Van 't geen weleer mijn vurige oogen schetsten,
 
Niet samenstemt! Hem duldt de waarheid niet.
 
Neen, drijf veeleer het kouter van de jaren
[pagina 25]
[p. 25]
 
Met dieper groef door wang en voorhoofd heen:
 
Vergrijs de tint van mijn vergrijsde hairen;
 
En druk den mond en wenkbraauw naar beneên.
 
Dit voegt mijn' staat! Dit doet den balling kennen,
 
Die by uw' disch en gastvrij huisgezin
 
Wel eigen haard en woonsteê kan ontwennen,
 
Maar zuchten moet, ziet hy zijn' boezem in.
 
Die lieve Gâ en eigen ingewanden....!
 
ô Lieve vriend, vergeef dien heeten traan!
 
Gy droogt hem my met trouwe vriendenhanden,
 
En 'k neem uw troost by al uw weldaân aan.
 
Maar kan uw gift my tot een gift verstrekken,
 
(Zoo dier een gift voor wat my dierbaarst is!)
 
En, zonder al mijn teêrheid op te wekken
 
Voor die ik hier, en licht - voor eeuwig - mis?
 
ô Dierbaar pand, dat over zee en baren
 
In 't Vaderland, aan my - aan my ontzeid,
 
Het uiterlijk mijns aanschijns gaat bewaren,
 
Daar my de dood op vreemden grond verbeidt!
 
ô Ga, ga heen, en zoek die droeve streken,
 
Die mijne stem niet meer bereiken mag:
 
Gy moogt voor my, tot die my waard zijn, spreken;
 
U trof geen ban, u dreigt geen beulenslag.
 
ô Spreek voor my tot die my nog waardeeren:
 
Druk hun mijn hart met stomme woorden uit:
 
En geef hun troost, die thands mijn troost ontbeeren,
 
Daar 't dol geweld de troost der lippen sluit.
 
Ga moedig, ga, waar meer dan een der braven
 
U met een' traan het welkom aan zal biên,
 
En (mocht Gods wenk dit streelend denkbeeld staven!)
 
In u wellicht een hooprijk voorspook zien!
 
ô Roep aan 't hart van een geliefde gade
 
Den man te rug, voor wie heur boezem aâmt:
 
Den man, die nooit heur tederheid verraadde,
 
En wiens ellend heur grootheid niet beschaamt!
 
En, als ge, in spijt van haat en Dwingelanden,
 
In mijne plaats op 't zuiverst harte rust,
 
Heur blanke borst of eeuwigdierbre handen,
 
Als sluiksgewijs, met koude lippen kust;
[pagina 26]
[p. 26]
 
ô Meld haar dan, dat, hoe de loop der tijden
 
Wat braafheid aâmt op bloed en tranen stond,
 
Haar Echtgenoot in 't prangen van zijn lijden
 
Nog Hollandsch bloed in Vriendenharten vond.
 
Nog Hollandsch bloed, dat voor verdrukte braven,
 
Voor Vaderland, voor Vorst en Godvrucht vliet;
 
Den balling eert en overhoopt met gaven,
 
Na dat het lot hem nergens uitkomst liet.
 
Wees, wees haar dan ten zielvertroostend teeken
 
Van 't edel hart dat my zijn vriendschap schenkt;
 
En - zie heur oog van de eigen tranen leken,
 
Waar dankbaarheid mijn nokkend hart meê drenkt!
 
 
 
Maar breng ik u, ô roem der teêrste Vrienden!
 
Geen' wierookgeur, geen' dank -, geen' lofzang aan?
 
Ach, zoo ooit kunst, ooit vriendschap die verdienden,
 
Aan de uwe wierd door lof te kort gedaan.
 
Ja, zoo 't gevoel zich bruischende uit kon storten
 
In stroomend vuur in plaats van koude taal,
 
Mijn Zangtoon zou heur waarde nog verkorten,
 
En ware een vonk by 's middags zonnestraal.
 
't Is niet genoeg, de tranen af te wasschen,
 
Die in het oog den boezemnood verraân;
 
In 't zwijgend hart zijn wenschen te verrassen;
 
Ja, door de dienst den wensch voor uit te gaan!
 
Door edelmoed en kieschen smaak vertederd,
 
Is, van uw hand, de weldaad, vrij van pijn,
 
En 't vrij gemoed, door geene ramp vernederd,
 
Vindt zaligheid, aan u verplicht te zijn.
 
Neen, dierbre Vriend! dan kan de Dichtkunst stijgen,
 
Als Kunst, als Deugd, heur peil niet overschrijdt:
 
Wat thands haar blijft, is een gevoelig zwijgen,
 
Dat de onmacht van heur hoogste kracht belijdt.
 
Gy, neem dit aan! Gewoon in 't hart te lezen,
 
Verstaat gy 't mijn, dat voor u open staat!
 
Ach! lees daar in, gy zult vergolden wezen;
 
Maar, zoo de Hemel zich van ons vergelden laat.
 
 
 
Londen,
 
Bloeimaand 1796.
voetnoot*
Mengelingen III, 103.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken