Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12 (1859)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (5.42 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12

(1859)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Bezoeken.Ga naar voetnoot*

 
Neemt, neemt my goud en zulke dingen,
 
Steeds weêrverkrijgbre beuzelingen,
 
Mijn eigendom alleen in schijn,
 
En die, heb ik ze juist niet over,
 
Toch, als gebruikbaar voor den roover,
 
Hem diefstal waardig kunnen zijn.
 
 
 
Ja, neemt die vrij, gy moogt ze nemen:
 
Dit reken ik voor geen ontvreemen!
 
Wat is me een handvol aardsche draf?
 
Het geen voor eenige oogenblikken
 
Of u of andren moog verkwikken,
 
Dat sta ik u, als Christen, af.
 
 
 
Maar wat gy me immer moogt ontstelen,
 
Of vordren om u meê te deelen,
 
ô Roof of neem mijn tijd my niet!
 
Dit is een deel van 't kostbaar leven,
 
Door God my tot gebruik gegeven,
 
En niets, dat daar van overschiet!
[pagina 63]
[p. 63]
 
Dat goed is nooit weêrom te halen;
 
Dat kan geen wareld my betalen;
 
Geen mensch, geen Engel, heeft die macht.
 
En, Hemel! zou my dat ontschieten,
 
En niemand vrucht er van genieten,
 
Van tijdgenoot of nageslacht!
 
 
 
Voorzeker, kan ik met te sterven
 
Mijn' even mensch een goed verwerven,
 
Ik vrees niet in de dood te gaan.
 
Eischt God of Vaderland mijn leven,
 
Welaan, ik ben gereed te sneven;
 
Ik bied het met genoegen aan.
 
 
 
Ja, kan mijn troost uw tranen stelpen;
 
Mijn onderstand uw leed verhelpen;
 
Mijn raad, uw zielsverlegenheid?
 
Kan 't weinig dat ik op mocht gaâren,
 
U tijd en ondervinding sparen?
 
Ik weiger niet, ik ben bereid.
 
 
 
Begeert uw jonkheid nut te trekken,
 
Van 't geen mijn vlijt my deed ontdekken
 
In wetenschap of kunstgewrocht?
 
Uw fakkel aan mijn toorts te ontsteken,
 
Daar zal geen tijd my toe ontbreken;
 
Maar 'k acht hem waardig uitgekocht.
 
 
 
Of koomt gy my 't verstand beschaven,
 
En mededeelen van uw gaven?
 
Een nieuwe waarheid in doen zien?
 
Een oud en valsch vooroordeel storen?
 
ô Welkom dan! ik zal u hooren,
 
Zoo lang des levens tijd my dien'.
[pagina 64]
[p. 64]
 
Doch moet ik 't overschot der dagen
 
In reddingloos verlies beklagen,
 
Onnut en zonder iemands baat?
 
En, naar de hedendaagsche zeden,
 
Aan nietigheên een tijd besteden,
 
Dien God my nog gebeuren laat?
 
 
 
Doch moet ik onherhaalbare uren
 
Een smakeloos gesnap verduren,
 
Wat u noch my verbeetren kan?
 
Zoo de uwen u te langzaam spoeien,
 
Moet ik de mijnen weg zien vloeien?
 
Helaas! mijn boezem gruwt er van.
 
 
 
Neen, neen! niet eene van mijn stonden,
 
Die niet aan plichten is gebonden,
 
Waaraan mijn hart zich overgaf.
 
Den plicht is 't, dat zy toebehooren,
 
En geene gaat er van verloren,
 
Of brengt my nader aan mijn graf.
 
 
 
Aan God is 't, dat ik van dit leven
 
Getrouwe rekenschap moet geven,
 
Hoe wel of slecht het wierd besteed.
 
Maar, waar het me ook niet aanbevolen,
 
Waarom my nutteloos ontstolen,
 
Het geen ik te gebruiken weet?
 
 
 
Niet, dat ik 't leven wensch te rekken.
 
Wat God behaagt, my af te trekken,
 
Is mindring van betalingschuld.
 
Nog heden mag de Dood my wenken;
 
‘Heb dank, ô Hemel (zal ik denken)!
 
Ik heb mijn pijnlijk lot vervuld.’
[pagina 65]
[p. 65]
 
Maar geeft Hy naar zijn welbehagen
 
My 't lastig levensjuk te dragen,
 
ô Gunt my wat die last verzoet!
 
Laat, laat my 't oefnen van die plichten,
 
Die 's levens strengheid my verlichten!
 
De rust, de vrede van 't gemoed!
 
 
 
Laat my mijn tijd en uren schenken
 
Aan 't stil en vruchtbaar overdenken
 
Van 't geen ik eenmaal las of dacht:
 
Laat, laat my in dit handvol boeken
 
Nog nieuwe stof tot denken zoeken:
 
Het eenig dat mijn lot verzacht.
 
 
 
Laat, wil de Dichtluim my bestieren,
 
Mijn geest haar nog den teugel vieren
 
(Het hollen loopt geen groot gevaar!)
 
Waar toe zou ik mijn zangen smooren,
 
Zoo lang ze 't Vaderland will' hooren,
 
En God my lust en krachten spaar?
 
 
 
Laat, laat my voor mijn Gâ en Telgen
 
(Wat is aan 't hart van echte Belgen
 
Zoo dierbaar als het huwlijksbed!)
 
Laat, laat my voor hun welzijn zwoegen:
 
Dit is het zuiverste genoegen,
 
En van geen wroeging ooit besmet.
 
 
 
Laat, laat my by die lieve panden,
 
Het zoet der tederste aller banden
 
Genieten in mijn kleen gezin!
 
Vergunt en laat my die vermaken
 
Die ik in staat ben om te smaken,
 
En breekt op dat geluk niet in!
 
1805.

voetnoot*
Wit en Rood II, 201.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken