Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Minister Tom (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Minister Tom
Afbeelding van Minister TomToon afbeelding van titelpagina van Minister Tom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

Scans (14.66 MB)

ebook (6.04 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

Félix Jobbé-Duval



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Minister Tom

(1921)–Henriëtte Blaauw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Zevende hoofdstuk.
Wat Toto vertelde.

Rood als een kalkoensche haan en geheel buiten adem, was Toto aan de kloosterpoort gekomen, waar hij als een wilde aan de bel stond te trekken.

Zijn verhaal had hij onderweg steeds meer versierd en verlangend het te mogen vertellen, luidde hij maar door. Ja, hij was zoo uit stuur geraakt, dat hij geen wanhopiger gezicht had kunnen zetten, als zijn brave meester, Tom Thomassen, werkelijk ernstig gewond was geweest en had moeten sterven.

Op zijn aanhoudend gebel kwam de portierster aanloopen, die een oogenblik meende, een waanzinnige voor zich te zien. Haar groote, bruine oogen, die ernstig onder den zwarten kap uitkeken, maakten den man nog zenuwachtiger. Hoe meer de non naderbij kwam, hoe harder hij begon te schreeuwen.

‘Wat wilt ge en waar komt ge vandaan?’ vroeg ze zacht.

[pagina 55]
[p. 55]


illustratie

[pagina 56]
[p. 56]

‘O, heb medelijden, lieve, goede zuster,’ riep Toto. ‘Er is een vreeselijk ongeluk gebeurd. Mijn meester... mijn beste, brave meester... Zijne Excellentie Tom Thomassen, zal moeten sterven, wanneer hij niet onmiddellijk geholpen wordt. Zooals ge misschien niet zult weten, is hij onmisbaar voor den koning van Immerklein, voor onzen koning Bonifatius. Zijn dood zou dus een ware ramp zijn.’



illustratie
(Zie pag 50.)


Het gezicht van de non werd ernstiger, toen ze die beide namen hoorde. Als een gewoon mensch geholpen had moeten worden, zou zij zelf dadelijk die taak op zich genomen hebben, maar nu 't zoo'n bijzonder iemand gold, vond ze 't noodig, de kloostermoeder even te waarschuwen.

‘Wacht een oogenblik,’ zei ze vriendelijk, ‘en maak u

[pagina 57]
[p. 57]

niet te gauw ongerust. Wij hebben hier al heel wat ongelukkigen in 't klooster gehad, maar velen zijn geheel genezen naar huis teruggegaan.’

‘Ja, maar dit geval is zoo erg, zoo heel erg,’ jammerde Toto. ‘Och, maakt u alstublieft wat haast?’

De zuster knikte en verdween. Nog geen vijf minuten was ze weg, of daar kwam de moeder aan de poort.

Het was een groote, statige vrouw met een mager, lang gezicht. Toto zag dadelijk dat ze een zuster van graaf Poelakker was. Ze leek er sprekend op, hoewel haar blauwe oogen een veel vriendelijker uitdrukking hadden.

‘Goeden dag, vriend, wilt ge mij maar even naar de ontvangkamer volgen?’ vroeg ze. ‘Daar kunnen we rustiger praten.’

[pagina 58]
[p. 58]

Toto stapte als een dragonder door de lange steenen gang en nam midden in de kamer op een houten bankje plaats. De moeder bleef op eenigen afstand van hem staan en vroeg:

‘Wat hebt ge daareven verteld? Is minister Tom Thomassen een ongeluk overkomen?’

‘Zoowaar als ik hier zit en geen kleintje ook, eerwaarde moeder. Hij is er treurig aan toe.’



illustratie

‘Dan zullen we hem dadelijk hier halen, is dat goed?’

‘Ik had er een voorgevoel van, dat ik hier dadelijk geholpen zou worden,’ zei Toto, blijkbaar geheel opgelucht. ‘Als ge een oogenblik tijd hebt, zal ik u de treurige geschiedenis vertellen. 't Lijkt me toch gewenscht dat ge alles weet, voor ge 't ongelukkige slachtoffer te zien krijgt. De behandeling zal dan ook zooveel gemakkelijker zijn, is 't niet?

[pagina 59]
[p. 59]

Om geen tijd te verliezen zal ik maar dadelijk beginnen.

We waren er met ons drietjes op uitgegaan om patrijzen te schieten. Dat is een bijzondere liefhebberij van Zijne Excellentie. Ge hebt er geen begrip van, eerwaarde moeder, hoe dol hij daarop is.

Bij 't eerste hanengekraai had de minister ons uit bed gehaald, want als hij eenmaal wat in den zin heeft, moet 't ook zoo gauw mogelijk gebeuren.

Nu, 't was mooi weer en we hoopten op een goeden buit. Maar dat we zóó fortuinlijk zouden zijn, hadden we nooit durven denken. De eene patrijs na de andere werd neergeschoten. Zeker wel 'n twintig in een kwartier. Misschien heeft u wel eens gehoord, wat een kranig schutter Zijne Excellentie is? Trouwens, dat ben ik ook, al zeg ik 't zelf.

Om kort te gaan, we hadden zooveel patrijzen geraakt, dat er in deze heele streek geen een meer is overgebleven. Aan één kant was dat jammer, want nu hadden we niets meer te doen en we vonden 't nog te vroeg om weer naar huis terug te gaan.

Maar ziet u, Tom Thomassen, de minister van binnenlandsche zaken en de rechterhand van onzen koning Bonifatius, is zoo'n jager in zijn hart, dat hij toch zijn buks aanlegt, als er niets te schieten valt.

Dat is dwaas, zult u zeggen, eerwaarde moeder, maar 't is nu eenmaal zoo. Vanmiddag deed hij nog een veel gekker ding. Stel u voor, dat hij in een boom klauterde, om de patrijzen te zien vliegen, die hij al lang dood in zijn weitasch had.

Daar mijn broer en ik om die domheid lachten,

[pagina 60]
[p. 60]

stuurde hij ons voor straf met de honden op de wandeling en in dat korte oogenblik is 't ongeluk gebeurd.

De tak, waarop de minister zat, brak en toen smakte hij met zijn dik lichaam op den grond.

Eigen schuld, hoor ik u al zeggen. 't Was ook eigen schuld, maar we zaten er leelijk mee. De arme man schreeuwde moord en brand en wij stonden er met de handen in 't haar bij. Ik liep overal rond om hulp te zoeken, tot ik dit klooster ontdekte. Hals over kop ben ik hier aangekomen en daar zit ik nou.

Ik hoop vurig, dat ge mijn goeden meester niet zult laten sterven, voor ge hem alle noodige hulp verleend hebt. Dan heeft hij in zijn laatste uren toch de zekerheid gehad, dat er aan hem gedaan is, wat kon.’-

In één adem had Toto zijn lang verhaal verteld en wie hem daar zoo met 't ernstigste gezicht van de wereld had zien zitten, zou geen oogenblik gedacht hebben, dat die man daar maar wat leugentjes zat te vertellen. De tranen biggelden hem langs de wangen, toen hij met horten en stooten het laatste zinnetje er uit had gebracht.

De moeder kreeg het ook te kwaad en slikte telkens iets in haar keel weg. Dat zag Toto duidelijk.

‘Nu ben ik waar ik wezen wil,’ dacht hij. ‘Als mijn meester nu niet tevreden over mij is...’

Hij stond van zijn harde zitplaats op en liep met z'n handen aan 't hoofd als een wanhopige door de kamer.

‘Eerwaarde moeder,’ snikte hij, ‘uw goedheid zal beloond worden, als ge nu op staanden voet hulp verleent. Doet ge dat niet dan... o-o-o-o, dan.... Mis-

[pagina 61]
[p. 61]

schien is 't al te laat en vind ik hem dood in mijn broers armen....’

‘Stil maar, arme man, stil maar,’ zei de goede vrouw. ‘We gaan dadelijk aan 't werk. Volg mij maar.’

Ze bracht Toto naar een groote zaal, waar een paar ruststoelen, een draagbaar en andere voorwerpen stonden, die voor de zieken gebruikt werden. Daarop liep ze naar de gang om een zuster te roepen, die dadelijk verscheen.

‘Haal even linnen doeken, pluksel, pleisters, zalf, boorwater en een kalmeerend drankje,’ zei ze fluisterend tegen de non. Haast u wat, want de patient, voor wien dit alles bestemd is, ligt op sterven. Mogelijk kunnen we hem nog redden, als we er gauw bij zijn.’

Daarop liet ze den tuinman van 't klooster, den koster en den klokkenluider bij zich komen.

‘Ge wilt me wel even volgen?’ vroeg ze hun op vriendelijken toon. ‘Er ligt op den boschweg een ongelukkige, die hierheen gedragen moet worden. Ge doet 't wel zoo voorzichtig mogelijk, want 't is een zware zieke. Het minste schokje zou zijn dood kunnen zijn.’

Met treurige gezichten sloeg het kleine troepje den weg in, dien Toto aanwees.

‘Kijk hem daar ginds roerloos liggen!’ gilde hij zoo hard, dat Tom het hooren kon. ‘O, als we hem nog maar redden mogen!’

Meteen zette hij 't op een loopen, om zijn meester nog gauw even van zijn ontvangst in 't klooster en de komst van de moeder op de hoogte te kunnen brengen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken