Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Minister Tom (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Minister Tom
Afbeelding van Minister TomToon afbeelding van titelpagina van Minister Tom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

Scans (14.66 MB)

ebook (6.04 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

Félix Jobbé-Duval



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Minister Tom

(1921)–Henriëtte Blaauw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Zesde hoofdstuk.
Op weg naar 't klooster.

Tom en zijn twee knechts hadden al een heel eind langs kale en zonnige wegen geloopen, toen ze in de verte laag geboomte zagen, waarboven een klein torentje uitstak.

‘Hier heb ik nog nooit geloopen,’ zei Toto, voortdurend rondkijkend. ‘Waar brengt ge ons toch naar toe, Excellentie?’

‘Wacht maar af,’ lachte Tom. ‘Je zult 't strakjes wel zien.’

‘Titi, die zijn meester alleen maar 't woordje ‘wacht’

[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48]


illustratie

[pagina 49]
[p. 49]

hoorde zeggen, ging dadelijk aan den kant van den weg zitten, maar werd meteen weer door zijn broer op z'n beenen gezet.

‘Je moet goed wakker blijven, Titi!’ schreeuwde hij den slaapkop toe. ‘Over een poosje zullen we 't groote werk gaan beginnen. Minstens honderd patrijzen brengen we thuis.’

Titi schudde mistroostig zijn hoofd en sukkelde weer verder.

‘Zie je dat torentje daar, Toto?’ vroeg Tom.

‘Ja, mijnheer de minister. 't Schittert net zoo mooi als een ster aan den avondhemel.’

‘Daar is een klooster, Toto, waar zieken verpleegd worden. Maar 't is ook alweer geen gewoon ziekenhuis, dat moet je niet denken. Als er bijvoorbeeld bedevaartgangers zijn, die voor den nacht geen onderdak hebben, melden ze zich daar aan.

Nooit kloppen ze tevergeefs aan de deur, want de nonnen zijn goed en gastvrij. Ook herbergen ze wel reizigers, die onderweg een ongeluk hebben gekregen.’

‘'k Weet er immers alles van,’ antwoordde Toto gewichtig. ‘Er is op 't oogenblik geen enkele zieke. De nonnen hebben 't er zoo prettig mogelijk onder elkaar en de kloostermoeder dragen ze op de handen. Dat is een vrij wat aardiger mensch dan die vreeselijke graaf Poelakker. 'k Heb er u toch een heeleboel van verteld?’

‘Ja, dat is ook zoo,’ stemde Tom toe. ‘'k Was 't alweer een beetje vergeten...’

Nog een uur liepen ze voort, tot ze dicht bij 't klooster gekomen waren. Toen stond Tom plotseling stil en ging op den grond zitten.

[pagina 50]
[p. 50]

‘Hè, hè, 't is warm,’ zuchtte hij, zijn bezweet gezicht met z'n zakdoek afvegend. ‘Kom vrienden, zoek ook een goed plaatsje voor je op.’

Titi liet zich dat geen tweemaal zeggen en strekte zich, ondanks den afkeurenden blik van zijn broer, in 't gras uit. Maar het touw, waaraan hij de honden had vastgebonden, hield hij nog in zijn hand. De goedige dieren, gewend hun baas te trekken, sleurden hem nog een heel eind het bosch in.

‘Laat dan toch los, ezelskop!’ schreeuwde Toto. Toen wond de dikzak al proestend en blazend het touw van zijn hand en liet de dieren vrij. Veel te lui om op te staan, bleef hij op dezelfde plaats liggen en keek met half gesloten oogen naar den helder blauwen hemel.

Toto kon er echter niet toe besluiten ook even te rusten en drentelde voortdurend heen en weer. Om zijn armen en beenen toch vooral in beweging te houden, sloeg hij de takken van de boomen en schopte de steenen weg, die voor zijn voeten lagen.

Maar dat spelletje verveelde hem gauw.

‘'k Wou, dat we nu maar begonnen,’ zei hij eindelijk. ‘Of wilt ge op de jacht gaan, als 't avond is, Excellentie?’

‘We doen 't bedaard aan, jongen,’ antwoordde Tom.

‘Eerst gaan we eens een stukje eten. Ik rammel van den honger.’

Hij gespte zijn weitasch los en haalde er van alles uit. Versche appelbroodjes, een stuk ham, een dikke worst en zoo'n geweldig hooge vleeschpastei, dat ze wel bij den toren van Bimbam vergeleken kon worden.

Na al deze heerlijkheden op 't gras uitgestald te

[pagina 51]
[p. 51]

hebben, haalde hij uit de onuitputtelijke weitasch nog zes flesschen limonade te voorschijn.

't Was voor Tom geen kleinigheid geweest, dat zware vrachtje mee te torsen. Maar hij had bij zichzelf overlegd, dat 't verstandiger was, die lekkernijen onder zijn hoede te houden, dan ze aan Toto of Titi toe te vertrouwen.

Niet dat ze snoepten, o nee, maar onwillekeurig zou hun hand toch eens in de tasch kunnen grijpen...

Bij 't zien van al die verrassingen gaf Titi zich de moeite, op te staan en naderbij te komen, terwijl Toto geen bezwaar meer maakte, te gaan zitten.

‘Waar zullen we 't eerst aan beginnen?’ vroeg Tom. ‘Me dunkt dat die appelbroodjes er nog al smakelijk uitzien.’

Hij verdeelde ze tusschen hun drieën, maar zorgde wel, het grootste stuk voor zichzelf te houden.

Vervolgens sneed hij de ham aan stukken. Ook daarvan bediende hij zich 't best, al wou hij ook nog een gaatje voor de worst en de vleeschpastei overhouden.

't Kostte nog heel wat moeite, alles naar binnen te werken, maar de limonade spoelde de laatste restjes door 't keelgat heen. Zelfs de honden, die van alles een proefje meegekregen hadden, waren meer dan voldaan.

Hoe lang de maaltijd geduurd had, wist niemand, maar Toto rekende uit, dat er zeker wel drie uur mee waren voorbijgegaan. Hij gaf zijn meester de schuld, want die lekkerbek had heel langzaam gegeten, om alles zoo goed mogelijk te kunnen proeven.

Op z'n dooie gemak knipte de minister het mes weer dicht en stopte het in zijn broekzak.

[pagina 52]
[p. 52]

‘Ziezoo, 'k voel me weer een heel ander mensch,’ verzekerde hij. ‘Zoo'n versnapering staat bij den man. M'n maag was totaal leeg na die lange wandeling.

‘Nu wil ik nog een lettertje aan den koning schrijven, dan ben ik voor den verderen tocht gereed.’

‘Wat zegt ge daar? Een lettertje aan den koning schrijven?’ vroeg Toto verschrikt. ‘Maar Excellentie, u vergeet, dat we patrijzen zouden schieten!’

‘Foei, Toto, jij zanikt nou letterlijk altijd over 't zelfde!’ riep Tom boos. ‘Ik kan maar één ding tegelijk doen. Begrepen?’

‘Ja, ik ook, meneer de minister. Ik prakkezeer op 't oogenblik alleen over de jacht.’

‘Vijf minuutjes nog, Toto, heusch, ik ben dadelijk klaar,’ klonk 't gejaagd. ‘Maar... 'k wil je wel zeggen, dat we geen patrijs meer te pakken krijgen.’

‘Heb ik 't niet voorspeld? We zijn veel te laat van huis gegaan en hebben hier onzen tijd verbeuzeld!’ jammerde Toto. ‘Och, had ik nu maar mogen doen, wat ik zelf wou.’

Tom klopte zijn knecht vriendschappelijk op den schouder en zei troostend:

‘Stil maar, ik heb een ander voorstel, want ik vind 't ook jammer, nu alweer met hangende pootjes naar huis te gaan.’

Bij deze woorden keek Toto verbaasd op. Hij begon te begrijpen, dat zijn meester geen oogenblik van plan was geweest te gaan jagen. Maar wat had hij dan in de muts?

Zonder zich aan 't verschrikte gezicht van zijn knecht te storen, vervolgde Tom:

[pagina 53]
[p. 53]

‘Ik heb al lang plan gehad, het klooster eens te bezoeken, als ik maar een kansje zag, toegelaten te worden. Een bedevaartganger ben ik niet en daar zie ik ook niet naar uit. Ik moet er eigenlijk met een list zien in te komen en als jij me helpen wilt, brave Toto...’

‘Ik Excellentie?’ klonk 't meer dan verbaasd.

‘Ja, jij, hoor maar eens hoe mooi ik 't zaakje voor elkaar heb.

Je klopt aan de poort van 't klooster en vertelt aan de portierster, dat je meester, Tom Thomassen, gewond is en geen raad weet. Zoo zeker als tweemaal twee vier is, zullen de nonnen me binnen halen en verzorgen.’

‘Maar ge hebt nergens eenig letsel, nog geen schrammetje,’ aarzelde Toto.

‘Nee, maar we doen voorkomen of 't wel zoo is, snap je dat nou niet, domoor? Kijk eens, vertel je, dat ik met mijn buks een paar vingers heb afgeschoten, dan gelooven ze er geen woord van, als ze mijn hand zien. Maak je ze echter wijs, dat ik gevallen ben en mijn arm heb gebroken, dan zullen ze naar een paar rooie plekken zoeken, misschien. Nou, die heb ik er gauw genoeg op gewreven.

Kom Toto, je bent zoo'n flinke vent, toon nu eens wat je durft.’

De guit bedacht zich even. Hij begon schik in 't geval te krijgen, want bij zooiets kwam nogal wat drukte en beweging te pas.

‘Goed, ik zal mijn best doen,’ Excellentie,’ beloofde hij.

Toto streek zijn kuif nog eens netjes op, knoopte zijn jasje dicht en sloeg den weg in naar 't klooster. Hij

[pagina 54]
[p. 54]

had nog een aardig eindje te loopen, maar zijn lange beenen brachten hem er gauw.

‘Ziezoo, als Toto er nu maar eenmaal is, zal de rest ook wel lukken,’ dacht Tom gerustgesteld. ‘Een slaapje zal me na al die drukte goed doen.’

Hij ging naast Titi onder den grooten boom liggen en in minder dan geen tijd had het regelmatig snorken van zijn buurman ook hem in zoete rust gebracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken