‘Ik heb al lang plan gehad, het klooster eens te bezoeken, als ik maar een kansje zag, toegelaten te worden. Een bedevaartganger ben ik niet en daar zie ik ook niet naar uit. Ik moet er eigenlijk met een list zien in te komen en als jij me helpen wilt, brave Toto...’
‘Ik Excellentie?’ klonk 't meer dan verbaasd.
‘Ja, jij, hoor maar eens hoe mooi ik 't zaakje voor elkaar heb.
Je klopt aan de poort van 't klooster en vertelt aan de portierster, dat je meester, Tom Thomassen, gewond is en geen raad weet. Zoo zeker als tweemaal twee vier is, zullen de nonnen me binnen halen en verzorgen.’
‘Maar ge hebt nergens eenig letsel, nog geen schrammetje,’ aarzelde Toto.
‘Nee, maar we doen voorkomen of 't wel zoo is, snap je dat nou niet, domoor? Kijk eens, vertel je, dat ik met mijn buks een paar vingers heb afgeschoten, dan gelooven ze er geen woord van, als ze mijn hand zien. Maak je ze echter wijs, dat ik gevallen ben en mijn arm heb gebroken, dan zullen ze naar een paar rooie plekken zoeken, misschien. Nou, die heb ik er gauw genoeg op gewreven.
Kom Toto, je bent zoo'n flinke vent, toon nu eens wat je durft.’
De guit bedacht zich even. Hij begon schik in 't geval te krijgen, want bij zooiets kwam nogal wat drukte en beweging te pas.
‘Goed, ik zal mijn best doen,’ Excellentie,’ beloofde hij.
Toto streek zijn kuif nog eens netjes op, knoopte zijn jasje dicht en sloeg den weg in naar 't klooster. Hij