| |
| |
| |
| |
Zesde Hoofdstuk.
Nummer zes.
Het ongewone bezoek van den burgemeester, dat vooraf ook niet was aangekondigd, had een heele opschudding in de boerderij teweeg gebracht. Trijntje was de eenige geweest, die hem zonder verlegenheid ontvangen had en verbaasd over 't beteuterde gezicht van Teun, was de kleine ondeugd in een schaterlach uitgebarsten. Janneke en Neeltje hadden gauw hun voeten in de klompjes geschoven om er vandoor te gaan, terwijl grootvader Geurt rechtop in z'n rieten leunstoel ging zitten, om te toonen, dat hij wist, hoe 't hoorde. Toen Griet nog gauw even met een natten doek de tafel afveegde, had Henk een stoel bijgeschoven en den deftigen, ouden heer verzocht, plaats te nemen.
Met een praatje over 't weer was 't gesprek begonnen, daarna kwamen de landerijen aan de beurt en toen wist de
| |
| |
burgemeester 't zoo handig op de kinderen en eindelijk op Teun te brengen, dat 't verzoek, hem door z'n kleindochtertje opgedragen, als vanzelf volgde. Grootvader Geurt, die anders zoo bij de pinken was, zat beduusd in z'n stoel; hij voelde zich werkelijk niet in staat, 't woord voor de ouders op te nemen en toch achtte hij dit in de gegeven omstandigheden zoo hoog noodig. Hij zag aankomen, dat ze zouden toegeven, al kostte het den burgemeester veel moeite, vader Henk te overtuigen, dat de fransche lessen in geen enkel opzicht nadeelig voor den jongen konden zijn. Griet was daar eerder van doordrongen en nu ze zoo'n sterken steun in ‘den heer van Roodkapje’ vond, durfde ze ook ronduit haar meening zeggen en dadelijk haar toestemming geven. Het booze gezicht van Geurt bracht haar ditmaal niet van de wijs, al wist ze zeker, dat ze na 't vertrek van mijnheer Bloemenga een stroom van verwijten zou moeten aanhooren. En die waren ook niet zuinig geweest, want de grijsaard had gevoeld, dat er met zijn ouderwetsche begrippen den spot werd gedreven. Altijd was Henk, zijn eigen zoon dan toch, op zijn hand geweest en die ging nu ook al met den nieuwen tijd mee. De oude baas vond 't een schande, het hoofd van een eenvoudigen boerenzoon met geleerdheid vol te pompen. Maar de verkeerde gevolgen zouden niet uitblijven, dat stond, volgens hem, als een paal boven water.
Intusschen was Teun erg in zijn nopjes, dat hij eindelijk zijn zin had gekregen en nu hij al een paar lessen had mee- | |
| |
gemaakt, verheugde hij zich altijd weer op den Donderdag middag, die hem 't heerlijkste uurtje van de week bezorgde. Soms bouwde hij zich zulke luchtkasteelen, dat hij zich als onderwijzer voor de klas zag en dan stelde hij zich voor, dat hij 't den kinderen even prettig zou maken als mijnheer Vogel, die hem nu las gaf, dat deed. Maar daarvoor was een heeleboel kennis en... geduld noodig, dat begreep hij best.
De hoofdonderwijzer had veel aardigheid in zijn ijverigen leerling en moedigde den jongen steeds aan, flink zijn best te blijven doen. Over Co was hij minder tevreden, de rapporten wezen dit genoeg uit en meermalen beklaagde hij er zich over, dat ze zoo gauw was afgeleid. In een vlieg, die op de tafel wandelde, stelde ze meer belang dan in de vele fouten, waarvan haar thema's krioelden en zoo was 't ook geen wonder, dat Teun haar al heel gauw had ingehaald. Met de piano maakte ze betere vorderingen, maar tante Lize verzuimde ook niet, haar steeds aan haar plicht te herinneren. Bij 't studeeren werd ze dadelijk op haar vingers getikt, als ze grapjes maakte, want Co had soms de aardigheid zoo valsch te spelen, dat men er kippenvel van kreeg.
Allerlei omstandigheden droegen er toe bij, haar veel afleiding te bezorgen: de boerderij, de groote tuin, het vrije leven buiten, dit alles amuseerde haar meer dan haar leerboeken. Daarbij kwam nu nog, dat Bob het vrouwtje liever was geworden dan ooit, sinds zijn trouw aan haar zoo duidelijk was gebleken uit de verhalen, die Henk van den
| |
| |
nieuwen baas in de stad had gehoord. Men was er in Roodkapje zoo van vervuld geweest, dat er niet meer over gedacht werd, het dier terug te sturen, al nam hij Coby nog meer dan vroeger in beslag.
Toen de poedel naar de stad was gebracht, had hij eerst verscheidene dagen de vrijheid moeten missen, om aan 't nieuwe huis en zijn bewoners te wennen. Maar al heel gauw was gebleken, dat hij zich niet op zijn gemak voelde en altijd moeite deed er op uit te gaan. Daarom kwam hij geregeld aan een ketting te liggen en wanneer hij met z'n baas op de wandeling ging, kon hij zich evenmin vrij bewegen. Bob was 't niet gewend met zoo'n bijzondere zorg bewaakt te worden, hij liet zich dan ook niet ringelooren en begon vervaarlijk te brommen, als er een te strenge tucht op hem werd toegepast.
Toen de baas meende, dat de hond zijn vroegere omgeving vergeten was, werd hij losgelaten. Doch dadelijk maakte hij van zijn vrijheid gebruik en liep regelrecht naar 't huis, waarin hij een paar jaar met z'n vrouwtje gewoond had. Iederen morgen ging hij op de stoep van de kleine villa liggen, die sinds den dood van Coby's moeder nog steeds gesloten was en daar bleef hij tot den avond op zijn vrouwtje wachten. Dan ging hij naar zijn baas terug om te eten en den volgenden dag deed Bob hetzelfde weer. Vroeger was het zoo dikwijls gebeurd, dat Co met haar moeder een poosje op reis ging en de hond werd uitbesteed, doch zoo lang als nu, waren de huisgenooten nog nooit weggebleven.-
| |
| |
Daar hij volhield, de wacht te houden en medelijdende menschen hem eten brachten, besloot de baas, hem opnieuw de vrijheid te benemen. Die maatregel had echter 't gevolg, dat Bob alle voedsel weigerde, zoodat de stumperd zoo mager werd, dat men vreesde, hem te moeten verliezen. Bij den dag werd hij minder en zijn oogen keken steeds droeviger voor zich uit.
Overtuigd dat hij in zijn gevangenschap dood zou gaan, besloot de baas, hem niet langer vast te houden. Uit alles bleek voldoende, dat de poedel van verlangen naar zijn oud tehuis wegkwijnde en daar Henk vroeger had verteld, dat de burgemeester hem beslist kwijt wou zijn, durfde men hem niet terugbrengen. Er zat dus geen beter middel op dan den poedel aan zijn lot over te laten, en hem zoodoende gelegenheid te geven, z'n eigen zin te volgen.
Gelukkig dat de baas dit deed, want toen Bob dadelijk weer den weg naar de villa insloeg en deze bij aankomst nog verlaten vond, scheen hij te begrijpen, dat men hier nooit meer terug zou keeren en hij 't vrouwtje ergens anders zoeken moest. Lang hoefde hij zich niet te bedenken welken kant hij zou gaan. Uitgeput van honger sleepte hij zich langs den kortsten weg naar 't dorp voort, waar hij stellig verwachtte Coby te zullen vinden. Het trouwe dier had Roodkapje nog niet bereikt, of zijn krachten gingen hem begeven en in dien treurigen toestand had Henk hem gevonden.
Wie zou nu zoo wreed zijn, den poedel na deze gebeurtenis weer weg te sturen. Niemand zou 't immers over
| |
| |
zijn hart kunnen verkrijgen, al moest hij om zijn baldadige streken ook eenmaal uit Roodkapje verdwijnen. Hij had nu 't recht, als een lid van de familie beschouwd te worden en daarom werd hem de toegang tot de huiskamer ook nooit meer verboden. Toen Bob weer de oude van vroeger was, begon 't lieve leventje weer opnieuw, maar tante Lize deed zooveel mogelijk haar best, zich er niet aan te ergeren en de minder plezierige gevolgen van de stoeipartijen een beetje meer over 't hoofd te zien. Ook grootvader kneep een oog dicht, als de tuin soms sporen van wilde spelletjes vertoonde. Henk of Jaap waren altijd bereid, het kwaad te herstellen, zonder dat ze zich ooit over het meerdere werk beklaagden.
Maar als de oude heer zijn kleindochtertje zoo zag genieten, voelde hij wel, dat dit leventje van vroolijken Frans niet kon blijven voortduren. Aan ernst en ijver ontbrak het Coby geheel en die twee belangrijke zaken hoorde ze te bezitten, wilde er een flink, degelijk meisje uit groeien. Ze moest veel meer onder den duim gehouden worden, dat zag grootvader even goed in als zijn verstandige huishoudster, maar hij vond 't èn voor zich zelf èn voor 't kind een straf, haar altijd na te gaan.
Hij begreep, dat ze 't gemis van haar ouderlijk huis steeds meer zou gaan voelen naarmate ze ouder werd en daarom gunde hij haar zoo heel graag deze zonnige, prettige dagen.-
Toen het opnieuw lente was geworden en de boomen in
| |
| |
den tuin met hun mooie bloesems pronkten, werd er in de boerderij een allerliefst jongetje geboren, dat den naam van grootvader Geurt kreeg. Het ijzeren wiegje met groen saaien overtrek had al een paar weken op den kleinen wereldburger staan wachten en moeder Griet zorgde wel dat de gordijntjes zorgvuldig gesloten bleven nu 't bedje voor 't kindje gespreid was. Telkens werd 't kussentje nog eens geschud, opdat het kopje er lekker in zou kunnen weg duiken en met trots streek moeder nu en dan over 't keurig gehaakte kantje, dat 't bovenlakentje versierde. Dit had juffrouw Lize in haar vrije oogenblikjes gemaakt en zelden had ze zoo'n voldoening van haar werk mogen ondervinden.
Op den laten avond werd ‘nummer zes’ geboren en Coby had, uit haar eersten slaap wakker geworden, het schreien van de kleine duidelijk gehoord. In een oogenblik was ze 't bed uit en vlug trok ze, maar zoo'n beetje op 't gevoel, de kousen aan, om grootvader en tante 't groote nieuws te vertellen. Want een belangrijker gebeurtenis bestond er voor haar niet.
‘Die Teun is toch maar een geluksvogel,’ maakte ze bij zichzelf uit, toen ze als een witte schim in haar nachtjapon door de gang sloop, ‘maar hij heeft er lang niet genoeg over gepraat naar m'n zin. Hij doet maar net of 't heel gewoon is, en ondertusschen ben ik toch maar alleen. Maar nu 't kindje er eenmaal is zal 't wel anders worden, ik ben er tenminste maar wàt blij mee. Meisjes kunnen er ook veel gemakkelijker mee omgaan en ik heb Griet beloofd, er dikwijls mee in de laan te rijden. - Bij de deur van de huis- | |
| |
kamer gekomen, klopte Coby voorzichtig aan, om grootvader en tante niet te verschrikken en op een standje voorbereid, stapte ze kordaat naar binnen.
‘Raadt nu eens, wat ik u kom vertellen, 't is een heel groot nieuws!’ riep ze opgewonden. ‘Bij Griet is er een kindje geboren, 'k heb 't duidelijk hooren schreien en een snoeperig stemmetje dat 't was! 't Kan Trijntje onmogelijk geweest zijn, leuk, dat u 't het allereerst van mij weet.’ Ze was zoo druk aan 't babbelen, dat tante, die haar komst in de nachtjapon heel ongepast vond, geen oogenblik gelegenheid had, aan 't woord te komen. Co leek dat ook beter, daar ze wel begreep, dat ze anders al lang weer in haar eigen kamertje zou hebben gestaan en haar hart was veel te vol, om al die heerlijkheid in haar eentje te verwerken. Als ze haar zin had gevolgd, was ze immers al lang even naar de boerderij gegaan om de kleine een welkomstkusje te brengen. Vreeselijk viel 't haar tegen, dat grootvader en tante zoo rustig op hun stoel bleven zitten. 't Zou zoo leuk zijn, als ze even een bezoekje in de boerderij brachten en Co hier op hun terugkomst mocht blijven wachten.
‘'k Zal morgen een lekker soepje koken, dat brengen we er dan samen heen,’ beloofde tante en toen grootvader voorstelde in beide gezinnen op muisjes te trakteeren, was Coby zoo in de wolken, dat ze haar zoenen, eigenlijk voor de kleine bestemd, nu maar vast tusschen den burgemeester en tante Lize verdeelde.
‘O, wat zullen ze dat leuk vinden,’ riep ze, ‘als die nacht
| |
| |
nu maar niet zoo lang duurde. Wat zal die Jaap druk in de weer zijn,’ liet ze er met een ondeugend lachje op volgen, ‘'k wed dat hij de luiertjes spoelt en Teun ze moet ophangen. Wat zal dat prachtig gaan! Maar voor zoo'n kindje moet natuurlijk alles gedaan worden. 'k Hoop maar voor Teun, dat 't een jongen is, hij vindt meisjes niks leuk.’
‘Zoo, zoo, dat is wat nieuws,’ zei grootvader ondeugend, ‘'k dacht anders, dat jij nog al in een goed blaadje bij hem stond.’
‘'t Gaat nogal,’ bekende Co schouderophalend, ‘hij vindt me, geloof ik, een echt kuiken, dat heeft hij tenminste al een paar keer gezegd.’
‘Dan moet je maar zorgen, flink je best te doen,’ raadde tante Lize haar, ‘'t zou mijn eer veel te na zijn met zoo'n minachting behandeld te worden. Je hoofd is helder genoeg maar jij verbeuzelt je tijd. Zie je, als ik mijn zin had....’
Nu begon 't Coby een beetje benauwd te worden; voor zooiets was ze heusch niet hier gekomen en daarom achtte ze 't maar verstandiger, weer naar bed te gaan. Als tante eerst maar eens lekker geslapen had, zou ze morgen wel beter gemutst zijn. Wie kon er nu ook je heele leven werken, zooals zij?
In de gang werd Co opgehouden door Trien, die juist van de boerderij kwam en dadelijk van den kleinen jongen ging vertellen. Natuurlijk vond ze bij haar lieveling een luisterend oor en volgde er een uitvoerige beschrijving, hoe hij er wel uitzag.
‘'t Heeft een snoetje om te stelen en oogen, ja, wel zoo
| |
| |
groot als van Bob, dus hoef ik je niks te zeggen. 't Bolletje is net zoo rond als een knikker en iederkeer strijkt Griet z'n kuifje eens op. Grooter engel is er nog nooit geboren, ja, van dien zoon zullen ze plezier hebben, dat kun je nou al aan hem zien. En gek dat ze er mee zijn, stapel, stapelgek. 'k Heb 't een heel poosje op schoot gehad en de kinders stonden er alle vijf omheen.’
‘Wat zei Teun er wel van, hij zal erg blij met z'n broertje zijn!’ riep Co, ‘'k wou dat ik 't maar had.’
‘Och, dat goedje kunnen we hier niet best meer gebruiken en toch springen oude menschen er soms leuk mee om,’ fluisterde Trien, bang, in haar verhaal gestoord te zullen worden. ‘Grootvader Geurt kuiert er nou mee in z'n armen hij vertrouwt 't kindje aan geen mensch toe. 't Is dan ook zijn naamgenootje en hij laat er zijn pijp zelfs voor liggen.’
Even keek Trien naar de deur van de huiskamer, die zou nog wel een poosje gesloten blijven en daarom zei ze geheimzinnig rondkijkend: ‘Zeg, wil je 't kereltje eens even zien, 't is maar om een oogenblikje te doen en je zult er secuur geen spijt van hebben. Vooruit, ga maar op m'n rug zitten, dan zal ik je er heen dragen, maar, sst, mondje dicht, hoor!’
‘'k Zou 't dolgraag willen maar 'k ben in m'n nachtjapon,’ antwoordde Co, ‘is dat niet wat gek? En 'k vind me zelf al zoo groot om gedragen te worden. Teun, en de anderen zullen me uitlachen.’
‘Malligheid, de kinderen slapen immers en je kunt toch moeilijk op je kousen in 't grind loopen. Toe, anders wordt
| |
| |
't te laat,’ drong Trien aan, terwijl ze op haar hurken ging zitten om Co gelegenheid te geven op haar rug te klauteren. ‘'k Wed dat je 't ook een dotje zult vinden. 't Heeft een ponnetje aan dat jij present hebt gegeven en mijn rooie sokken.’
Hoewel Coby nog even aarzelde, vond ze 't voorstel toch veel te aanlokkelijk om er niet op in te gaan; dus klom ze op den breeden rug van Trien en vonden haar beenen op de ronde heupen een steuntje.
‘Goed vasthouden en niet lachen,’ vermaande de dienstbode, haar vrachtje nog even een zetje gevend. Toen sloop ze op haar teenen de achterdeur uit; als dat knerpend grind haar nu maar niet verraadde, zou 't plannetje mooi lukken.
Buiten hoorden ze 't kindje al schreien; voorzichtig lichtte Trien nu de ijzeren klink van de deur op en kuchte even om niemand op dit late avonduur te doen schrikken. De heele familie was blijkbaar naar bed gegaan, behalve de oude Geurt, die de kleine onophoudelijk een fopspeentje in den mond duwde en zacht neuriënd door de kamer kuierde.
‘Ben je de bakerliedjes vergeten, oudje?’ lachte de meid, ‘kijk eens aan, nu komt er nog bezoek voor je naamgenootje. 't Mag dan ook bewonderd worden, maar zeg, je hebt er zeker niet op tegen dat Co 't even draagt?’
‘'t Is al lang kinderbedtijd,’ bromde Geurt, die geen zin scheen te hebben, zijn schat aan zulke zwakke armen toe te vertrouwen, ‘en als de kleine iederkeer in handen komt,
| |
| |
begint hij nog harder te schreeuwen. 't Schaapje weet nu, dat hij bij z'n eigen grootvader is.’
Coby had moeite haar lachen in te houden en toen ze durfde beweren, dat zoo'n pas geboren kindje dit toch onmogelijk weten kon, keek de man haar zoo grimmig aan, dat ze voelde, 't voorgoed bij hem bedorven te hebben.
‘Je deed beter je mond te houden, zulke apenkoppen als jij zijn altijd eigenwijs,’ mopperde hij. ‘Je komt zelf nog maar pas kijken.’
Zeker zou hij Coby niet de gelegenheid gelaten hebben het roode gezichtje en de dicht geknepen knuistjes op haar gemak te bekijken, als Griet, die in de bedsteê lag, den ouden man niet bepraat had.
‘Kom, kom,’ zei ze vriendelijk, ‘laat ons vriendinnetje er ook eens van genieten, vadertje, we zijn nu veel te blij om de bokkepruik op te hebben.’
‘Allo dan maar, wanneer je in mijn grooten stoel gaat zitten en geen vin verroert, dan mag je 't een oogenblikje op je schoot hebben,’ stemde Geurt eindelijk toe, en toen Coby het kleine hoopje voorzichtig van hem overnam, had ze 't wel willen uitschateren van pret, omdat de dreumes juist op dat oogenblik met schreien ophield. Ze durfde echter geen kik geven, uit vrees, het kindje dadelijk weer te moeten missen. Trien gaf haar ongemerkt een duwtje in den rug en had lust een ondeugendheidje tegen Geurt te zeggen. Maar daar ze bang was, dat zijn boosheid in Coby's nadeel zou uitvallen, hield ze de opmerking voor zich.
| |
| |
‘Ziezoo en nou opgemarcheerd, 't is zoo al mooi genoeg,’ zei Geurt na een paar minuten, toen Co het kindje in slaap gesust had. Je hoeft me waarlijk niet te vertellen, dat 't iets bijzonders is, 'k zie 't met m'n eigen oogen en... let er maar eens op, 't wordt de beste van de zes. Zelf zal ik hem niet meer groot zien en dat spijt me meer dan ik je zeggen kan. Kijk die oogen, daar zit pit in, ja, ja, 't is niet voor niks een Geurt geworden. Werken zal ie, niet met z'n bol, zooals die malle Teun tegenwoordig doet, maar met z'n handen. Kijk maar, z'n vuisten staan er al heelemaal naar, om 't werk terdege aan te pakken. Een kerel van heb-ik-jou-daar groeit er uit.’
Toen hij zijn petekind weer in zijn armen had genomen, bracht hij 't Griet en draaide de late gasten, die op dezelfde manier weer verdwenen als ze gekomen waren, den rug toe.
Heel vriendelijk hadden ze de ontvangst niet gevonden, maar Coby voelde zich zoo rijk met 't snoezige achterbuurtje, dat ze de minder plezierige dingen graag over 't hoofd zag.
Een leventje van nieuwe pretjes wachtte haar nu en ze was al besloten, dat haar dagelijksche bezoekjes in de boerenwoning voortaan met een half uurtje verlengd moesten worden. Tijd was er altijd wel voor te vinden, al ging 't ook ten koste van de kleine plichten, die ze te vervullen had.-
Daar Coby onder 't zelfde dak met hen woonde, beschouwde ze zich steeds meer één met de gezellige familie, maar dit had 't verkeerde gevolg, dat 't verlangen nooit
| |
| |
eens bij haar opkwam met andere kennisjes van haar leeftijd om te gaan. 't Werd toch tijd, dat ze een paar vriendinnetjes kreeg, maar de keus was in 't dorp ook al niet zoo heel groot en daarbij vond Co 't zulke dametjes, dat ze zich in haar gezelschap niet op haar gemak voelde. Was ze niet 't kleindochtertje van den burgemeester geweest, dan zou 't jonge volkje al lang den neus voor haar hebben opgetrokken, maar nu durfden ze haar niet openlijk zeggen, hoe gek ze de vriendschap met dien klompenjongen Teun en de verdere boerenfamilie vonden.
Op de theevisites, die juffrouw Lize nu en dan bij haar kennissen bracht, werd dit onderwerp ook vaak bepraat en dit sterkte haar in 't plan, te probeeren, verandering in dien toestand te brengen. Op 't gezin van Henk en Griet was wel niets aan te merken, maar Co werd te groot, om daar altijd met de kinderen grapjes uit te halen. De bezoekjes werden nog drukker, nu de geboorte van 't lieve jongske een nieuwe trekpleister was geworden, en dat speet de huishoudster erg, daar ze vond, dat het vrije leventje zoo niet kon voortduren. Ze had er werkelijk plezier in, van haar huisgenootje, dat een lief, aantrekkelijk meisje bleek te zijn, een beschaafde, welopgevoede jongedame te maken. 't Was immers te erg, dat ze alleen aan pret dacht. Wie weet, wat haar later nog wachtte en daarom meende tante dat 't langzamerhand tijd werd, haar wat meer in de huiskamer te houden.
Van 't late avondbezoekje werd in Roodkapje geen woord gerept, omdat Trien en Coby natuurlijk wel begre- | |
| |
pen, dat tante Lize het zou afkeuren. Maar Teun moest het natuurlijk weten, die er, evenals de andere kinderen, niets van had gemerkt, en tot Coby's groot verdriet, ook weinig belang in haar verhaal stelde. Ze maakte zich boos over Teuns onverschilligheid, hij was zoo weinig blij met z'n broertje en ze vond 't ook niet aardig, dat hij zich er over beklaagde in huis geen plezier meer te hebben. Nooit, nooit kon hij eens rustig werken. 't Was, of ze hem allemaal te veel waren, zoo praatte hij er over. Huilde het kleintje niet, dan zeurde Trijntje hem om de ooren en was die toevallig buiten, dan moest hij een kibbelpartijtje van Janneke en Neeltje uitmaken. Jaap schrobde hem bijna de kamer uit en wanneer hij dan in de schuur zijn toevlucht zocht om z'n les te leeren, zorgde Bob dikwijls voor al te groote gezelligheid. Teun vond het om kriegel te worden en daarbij had hij 't gevoel, of iedereen bezig was, hem in zijn plannen tegen te werken. Thuis kon hij moeilijk over dit alles klagen en dus kreeg Co al zijn aanmerkingen te hooren, die hem niet eens gelijk gaf. Zoo gebeurde het den laatsten tijd meermalen, dat hun samenzijn op ruzie uitliep en dan was 't geregeld Coby, die den vrede zocht en haar best deed, hem weer in een goed humeur te brengen. Ze dacht er nooit aan, hem aan zijn lot over te laten, hoe gezond dit ook voor hem geweest zou zijn.
Maar toch zou er een tijd komen dat de blaadjes werden omgekeerd en Teun leerde begrijpen, hoeveel hij aan 't lieve vriendinnetje te danken had.
|
|