| |
| |
| |
| |
Vijfde Hoofdstuk.
Bob.
‘Zeg, Co, als jij een geheim had, zou je 't me dan vertellen?’ vroeg Teun op en morgen, toen ze samen naar school gingen.
‘Ja, aan jou natuurlijk wel,’ verklaarde de vriendin dadelijk, ‘eerlijk waar Teun, er is niets dat jij niet weet.’
‘Maar als je 't nu aan niemand verklappen mocht?’ vroeg hij weer.
Coby moest eens even nadenken, in zoo'n bijzonder geval was ze nog nooit geweest en daarom antwoordde ze weifelend: ‘Ja, dan weet ik het niet, een geheim is een geheim.’
‘'k Wou maar dat 't me niet verteld was, dan zou 't vrij wat gemakkelijker zijn, want 't brandt me op de tong,’ bekende Teun.
‘Is 't iets prettigs?’ vischte Co.
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
.... werden den burgemeester en Coby de mooiste ponnetjes en jurkjes voorgelegd.
(Bldz. 58.)
| |
| |
‘Nee, was 't maar waar, je zoudt je 'n ongeluk schrikken als je 't hoorde.’
‘Waarom mag je 't mij eigenlijk niet vertellen, Teun, aan mij alleen, ik ben toch je vriendinnetje?’
‘Vader heeft 't me verboden,’ klonk 't antwoord, ‘'t is eigenlijk wel een beetje mal want je zult 't gauw genoeg hooren, denk ik.’
‘Maar, kijk eens, al weet ik het nu, dan blijft 't geheim toch nog een geheim,’ beweerde Co met een ernstig gezicht. ‘Zou je 't me zoo heel graag willen vertellen?’ vervolgde ze medelijdend, ‘wat vreeselijk voor je, 't dan niet te mogen doen.’
‘Ja, 'k zou alleen een beetje bang zijn dat je ging huilen, meisjes doen dat zoo gauw.’
‘Is 't dan zoo iets verschrikkelijks, Teun? Ik dacht eerst dat je een broertje of een zusje had gekregen, maar dat mag iedereen toch wel weten en bovendien is 't iets heel plezierigs. Toe, je moest 't me maar zoo zachtjes mogelijk in 't oor fluisteren,’ drong ze aan, ‘ik zal net doen of ik nergens van weet, als ik 't toevallig van een ander mocht hooren.’
‘Ja, maar jij praat je mond altijd voorbij, dat weet je best,’ bromde Teun.
Bij deze woorden zette Coby zoo'n diep verontwaardigd gezicht, dat haar vriendje 't noodig vond, die beschuldiging weer zoo gauw mogelijk in te trekken. Hij moest zorgen dat ze in een goed humeur bleef, want hij had haar iets te vragen en daarvoor was nu 't geschikte oogenblik ge- | |
| |
komen. Dus zei hij berouwvol: ‘Nee, dat meen ik zoo niet, hoor, 't was maar een grapje, maar als ik je 't geheim verklap, zou je mij dan ook een pleziertje willen doen?’
‘Natuurlijk, 'k ben dol nieuwsgierig, dat snap je!’ riep Co opgewonden, en ze bleef midden op den weg staan, om toch vooral goed te kunnen hooren, wat hij haar zeggen zou.
‘Vooruit dan,’ zei ze ongeduldig, toen de jongen zich nog eens scheen te bedenken.
Haar kameraadje schraapte even z'n keel, want nu bedacht hij zich, dat Coby best in staat was, op een draf naar huis terug te gaan, als hij 't nieuws vertelde. En dan kreeg hij 't natuurlijk op z'n kop.
‘'k Vind je een echte zeur,’ mopperde Co eindelijk, ‘houd jij 't geheimpje maar voor je, 't kan me ook eigenlijk geen zier schelen.’
Toen Teun zag dat ze kwaad werd, legde hij z'n hand op haar schouder en fluisterde haar in 't oor: ‘Verbeeld je, vanmorgen heel in de vroegte is Bob teruggekomen, hij lag half dood bij de voordeur.’
‘Bob? - m'n eigen, lieve Bob, is 't werkelijk waar?’ riep Coby ongeloovig en waarom zou ik dat niet mogen weten? 'k Ga holderdebolder nog even naar huis om hem te zien, die stakkerd, wat zal hij naar me verlangen!’
‘Had ik 't niet gedacht? O, wat ben jij een valsch kind, nu ga je zeker aan de heele wereld uitkramen, dat ik 't je verteld heb,’ zei Teun verwijtend. ‘Vader heeft me zóó gezegd, dat ik m'n mond moest houden en als hij jou nu op
| |
| |
hooge beenen ziet aankomen, ben ik er leelijk bij, dat is nog al glad.’
‘Och, eventjes maar,’ smeekte Coby, ‘misschien gaat hij wel dood.’
‘Als je 't doet, zeg ik nooit van m'n leven meer een stom woord tegen je!’ riep Teun verontwaardigd, terwijl hij haar zijn vuist onder den neus duwde en hij keek zoo geweldig kwaad, dat Coby haast bang voor hem werd. Wat moest ze doen? Als ze haar zin doorzette, zou Teun haar toch tegenhouden en dan was de vriendschap misschien wel voorgoed uit.
‘'k Vind 't zoo gek, wordt Bob soms dadelijk weer weg gestuurd en moest je daarom zijn komst verzwijgen?’ vroeg Co bijna huilend. ‘'k Wou maar dat 't twaalf uur was, want ik moet hem zien. Die lieverd, hij verlangde zeker zoo naar ons, dat hij 't ginds niet langer kon uithouden en hier eens een kijkje moest komen nemen. Tante Lize zal leelijk op haar neus kijken, 'k wed dat ik grootvader nu wel zal kunnen overhalen, hem bij ons te laten.’
‘Ja, maar hij gaat vast dood, want hij is zoo mager als een latje,’ voorspelde Teun, ‘vader vond 't daarom zoo goed dat je 't maar niet wist, dan had je er ook geen verdriet van. Maar, zie je, Co, omdat we nu eenmaal alles aan elkaar vertellen, kon ik je zoo'n groot nieuws toch ook moeilijk verzwijgen. Als jij nu maar eerlijk je mond houdt en aan geen sterveling verklapt dat ik gebabbeld heb... Bob ligt in de schuur en hij kijkt zoo suf uit z'n oogen.’
| |
| |
Een paar dikke tranen rolden langs Coby's wangen. Die goede, trouwe Bob was warempel thuis, zonder dat hij z'n vrouwtje gezien had. Natuurlijk verwachtte hij haar ieder oogenblik bij zich.... Weer dacht ze er over, als een haas naar Roodkapje terug te loopen, maar op 't schoolplein stond de onderwijzer hen al op te wachten, daar de torenklok juist negen uur sloeg.
‘Kom, haast je wat, wou je soms strafregels schrijven?’ riep hij boos en nu was Coby wel genoodzaakt haar plan te laten varen.
‘Om twaalf uur op me wachten, hoor, 'k heb jou nu een plezier gedaan, dus moet je mij ook helpen,’ hijgde Teun, voor ze de breede deur ingingen en zijn vriendinnetje knikte met haar hoofd, omdat 't haar onmogelijk was, op dat oogenblik een woord te zeggen. O, ze had 't wel kunnen uitsnikken toen ze in de bank zat en ze was den heelen morgen zoo de kluts kwijt, dat ze geen goed antwoord wist te geven. Haar gedachten dwaalden steeds naar den poedel, die misschien wel begraven zou zijn als ze thuis kwam. Wat kon 't haar schelen of Teun boos op haar was, hij zou vanzelf wel weer bijdraaien, maar ze moest Bob zien en zoo gauw mogelijk, dat stond vast. Om twaalf uur gunde ze zich haast geen tijd haar hoed op te zetten en in haar haast de opdracht van Teun vergetend, dat ze op hem wachten moest, holde ze naar huis. Bij 't hek van de laan hoorde ze hem roepen en fluiten, doch ditmaal was ze zoo vrij, zich niet aan hem te storen en vloog maar door. 't Scheelde maar 'n haartje, of ze was Trijntje onderstboven geloopen, die
| |
| |
haar met uitgestrekte armpjes tegemoet kwam.
‘Jij moet Bob aaien, Bob wacht op jou en hij bibbert zoo,’ vertelde het kind, terwijl ze haar groote oogen naar Coby opsloeg en vlug dribbelde het kleintje naast haar voort, alsof het begreep, dat er haast bij de zaak was.
‘Leeft hij nog?’ vroeg Coby gejaagd en toen Trijntje al maar door met haar hoofdje knikte, had Co haar wel willen omhelzen, hoe vuil ze er op dat oogenblik ook uitzag. Co vond 't prettig, dat Trijntje over den hond begonnen was, want nu kon ze gerust naar de schuur gaan, zonder zich de boosheid van Teun op den hals te halen.
Co had altijd een beetje ontzag voor hem, ook al, omdat hij zoo knap was.
Daar hoorde ze voetstappen achter zich en met een gezicht dat niet veel goeds voorspelde, trok haar vriendje haar bij de lange krullen.
‘Flauwerd,’ zei hij, ‘je zoudt om twaalf uur op me wachten, omdat ik je wat te vragen had. Anders gaan we altijd samen, maar nu je 't van Bob weet, kon je de rest niet meer schelen en maak je, dat je weg komt. Je hoeft er niet op te rekenen, dat ik je nog eens wat vertellen zal.’
Trijntje had met open ooren naar 't gemopper van haar broer geluisterd en zei nu, met haar vingertje dreigend: ‘O, jou stouterd, vader heeft gezeid, dat je Co niks vertellen mocht en nou heb je 't toch gedaan, wat zul jij 'n brommen krijgen.’ Als Teun haar niet stevig bij haar jurkje had vastgehouden, zou ze 't dadelijk op een holletje hebben gezet, om den boosdoener bij vader aan te klagen,
| |
| |
maar hoe ze ook trok en rukte, het gelukte haar niet, uit z'n stevige handen los te komen. Toen ze met hun drietjes in de schuur kwamen en den poedel daar in zoo'n treurigen toestand vonden, was ook Trijntje zoo van de narigheid vervuld, dat ze Coby in 't bijzijn van vader, zoo goed en kwaad als 't ging, over alles inlichtte. Henk had zich dien morgen heel wat moeite gegeven om 't leed van 't dier te verzachten en ging telkens nog eens kijken, hoe hij 't maakte. Maar wat er eigenlijk met hem gebeurd was, wist niemand, men kon toch ook niet gelooven, dat zijn nieuwe baas hem zoo verwaarloosd zou hebben.
Bitter schreiend knielde Coby bij hem neer, ze streelde zijn mager lichaam en noemde hem telkens bij z'n naam.
‘Bob,’ riep ze wanhopig, ‘Bob, ken je me niet meer? Hier is je vrouwtje, jou eigen vrouwtje. We zullen goed voor je zorgen en dan word je heel, heel gauw weer beter.’
De hond richtte zijn kop op en keek Coby met zijn trouwe oogen aan. Even kwispelde hij met z'n staart en toen Co zijn voorpooten in haar schoot legde en hem de liefste woordjes toefluisterde, was 't, of de hond uit een langen droom ontwaakte. Hij likte haar handen en probeerde op te staan.
‘Het arme dier heeft heimwee gehad, geloof 't maar gerust,’ verzekerde Henk, die er, evenals Teun en Trijntje met belangstelling naar stond te kijken, ‘maar je moet voorzichtig zijn, Co, en je niet te veel door hem laten likken. Je weet niet waar hij al dien tijd gezworven heeft. Vanmorgen dacht ik, dat het gauw met hem zou afloopen,
| |
| |
doch nu hij z'n doel bereikt heeft en weer bij zijn vrouwtje is, heb ik alle hoop, dat we hem behouden mogen.’
‘O, als dat eens waar was, die lieve, trouwe Bob,’ snikte Coby, terwijl ze haar tranen afveegde en zonder aan Henk's waarschuwing te denken, nam ze zijn kop tusschen haar handen en drukte haar wang tegen zijn vochtigen snuit.
‘Als je weer beter wordt, zal ik grootvader vragen of je nooit, nooit weer bij je vrouwtje weg hoeft,’ beloofde ze. ‘Wees maar gerust, hij zal 't nu stellig wel goed vinden, dat je voortaan hier blijft en tante Lize ook, want die wordt veel aardiger. Als je nu ook maar heel zoet en gehoorzaam wilt zijn.’ Daarop legde ze zijn kop weer voorzichtig in haar schoot om hem een zacht kussentje te geven. De schuur, waarin bijna geen lichtstraaltje viel, was ook geen geschikte ziekenkamer, vond ze.
‘Coby, waar blijf je toch? - de boterham staat te wachten, kind,’ klonk opeens een zachte stem en daar kwam juffrouw Lize om 't hoekje van de schuurdeur kijken. Natuurlijk had Bob's terugkomst vanmorgen een heele ontsteltenis in Roodkapje teweeg gebracht en was er, ook voor de bewoners van de boerderij, al menig bezoekje in de schuur afgelegd. De burgemeester, en ook de huishoudster waren door de trouw van 't goede dier getroffen, want ook zij waren er van overtuigd, dat heimwee den hond zoo ziek had gemaakt. Dat de poedel steeds naar 't vrouwtje verlangd moest hebben, was voldoende uit zijn terugkomst gebleken, maar wel bleef 't voor allen een
| |
| |
raadsel, waarom hij dan niet eerder den tocht naar 't dorp had ondernomen. Evenals nu, zou hij ook vroeger den weg gevonden hebben. De burgemeester had Henk al opgedragen eens bij den eigenaar aan te loopen; de volgende week moest er een koe in de stad verkocht worden, dus deed zich dan een mooie gelegenheid voor, de zaak te onderzoeken. Nu had deze gebeurtenis al 't gelukkige gevolg, dat tante veel liever tegen den hond was, ja, dit had ze vanmorgen, ondanks haar drukke bezigheden al meermalen getoond.
‘Hè, mag ik hier mijn boterham eten? voor dit ééne keertje maar,’ smeekte Coby, toen tante Lize haar aanmaande, een beetje voort te maken. ‘Henk zegt, dat Bob al veel beter is dan vanmorgen en dat komt, omdat ik er bij ben.’
‘'t Lijkt me beter van niet, kind, de hond zal heusch niet wegloopen,’ antwoordde de huishoudster lachend. ‘Je weet wel, dat grootvader 't ongezellig vindt, als hij je niet aan tafel ziet en bovendien lijkt 't me ook niet zoo heel smakelijk toe, hier te eten.’
‘Ja, wij gaan ook weg, moeder de vrouw heeft de aardappels gaar,’ zei vader Henk en hij tilde Trijntje op zijn schouders, om haar met een paar sprongen naar huis te dragen. Tante Lize, vertrouwend, dat Co haar dadelijk volgen zou, liep gauw naar Roodkapje terug om den burgemeester niet te lang op zijn koffie te laten wachten en zoo bleef Coby met haar vriendje nog even bij den zieken hond achter.
| |
| |
‘Weet je wat ik doe, 'k leg Bob in mijn bed, dan heeft hij 't lekker warm en zal hij niet meer zoo bibberen,’ stelde ze hem voor. ‘Toe Teun, wil jij me helpen dragen? Alleen kan ik het niet, want hij is toch nog zwaar. Hij ligt in mijn kamertje ook veel gezelliger en meteen heerlijk zacht.’
‘'t Zou ook wat, om hem even in je armen te nemen, 't is immers een kippeneindje,’ spotte Teun, ‘'k wil het wel doen, maar dan moet je me ook wat beloven. Strakjes ben je er zoo stilletjes van door gegaan, dat zal je in 't vervolg niet zoo gauw meer lukken.’
‘Malle jongen, wat wil je dan toch?’ vroeg Coby nieuwsgierig, ‘'t is zeker iets heel erg gewichtigs, want je begint er iederkeer over.’
Teun was wel een beetje verlegen met de zaak, want hij verwachtte stellig, dat Co zou tegenstribbelen, maar hij wou nu eenmaal z'n zin hebben en daarom zei hij eindelijk:
‘'k Zou zoo graag willen, dat ik ook fransche les mocht hebben en dan met jou gelijk, zie je. Dan kost 't ook geen geld. Of er nou twee zitten te luisteren of een, wat kan meneer dat schelen? Vader heeft er geen cent voor over en dat komt, omdat grootvader Geurt hem opstookt. Als ik nu maar eenmaal zoo ver ben, dat ik naar de normaalschool kan gaan, zal moeder me zeker helpen, en denkt vader er misschien wel een beetje anders over. 'k Wou maar, dat ik zoo'n grootvader had als jij, Co, dan was alles klaar. Wat je hem vraagt, krijg je met een mooi praatje
| |
| |
gedaan en daarom moet je maar zoo gauw mogelijk probeeren, dat je 't zaakje nu ook eens voor mij klaar speelt. Als de burgemeester het goed vindt, zullen ze zich thuis wel in die nieuwigheid schikken. Wacht maar, wanneer ik eenmaal onderwijzer ben, moeten ze me gelijk geven en dan ben ik blij, niet achter den ploeg te loopen.’
‘Maar dan weet ik nog vrij wat beters, als jij nou eens alleen les kreeg en ik in 't geheel niet, dat zou pas fijn zijn,’ lachte Coby, blij, dat ze een gaatje had gevonden, die bezette uurtjes weer vrij te krijgen. ‘'k Zal 't straks dadelijk aan grootvader vragen. 'k Wed, dat 't best mag.’
‘Onzin, dat lukt je toch niet, nee, zooals ik 't zeg moet je doen,’ beval Teun, ‘en dan zorg je maar dat de juf er niet bij is. Die trekt natuurlijk dadelijk een zuur gezicht, omdat ze 't niet goed vindt. En 't is juist zoo uitstekend, want dan kan ik jou ook nog eens met de thema's helpen, als je er niet mee terecht kunt. 'k Heb je gauw ingehaald, dat zul je zien,’ blufte hij.
Coby, die dat voordeel nog niet eens had bedacht, klapte van blijdschap in haar handen, maar toen ze zag, dat Bob een beetje onrusttig werd, zei ze: ‘We moeten maar niet langer praten, Teun, m'n arme lieveling wordt er wakker van en dat mag natuurlijk volstrekt niet. Hij ligt daar ook zoo akelig hard. Toe, draag hem maar gauw in m'n bed, anders krijg ik ook nog knorren, dat ik zoo lang wegblijf en jij moet immers ook eten.’
‘'k Wed, dat hij best kan loopen,’ zei Teun leukjes, maar toen Coby op een onrustbarende manier haar lip liet han- | |
| |
gen, omdat hij zich niet aan de afspraak hield, nam hij den hond in zijn armen en volgde Co naar haar kamertje. Vlug sloeg ze de dekens weg, schudde het kussen nog eens flink op en toen werd de patient heel voorzichtig in 't ledikant neergelegd. Met de meeste zorg stopte 't vrouwtje hem onder en nu had ze de voldoening, dat de poedel zijn oogen open deed en haar met een dankbaren blik aankeek.
‘Nu nog een beetje water, hè?’ - en dan maar zoet blijven liggen,’ zei ze bezorgd, ‘strakjes kom ik weer bij je.’
Met gulzige teugen dronk Bob van 't frissche water dat hem werd voorgezet en toen Coby zijn kop weer in 't donzige kussen had gedrukt, verlieten de kinderen op hun teenen de kamer, om eindelijk hun twaalf-uurtje te gaan gebruiken.
Natuurlijk raakte Co aan de koffietafel niet over haar poedel uitgepraat, maar ze was wel zoo verstandig te verzwijgen, dat ze hem haar bed had afgestaan. Tante was nu eenmaal zoo precies uitgevallen, dat ze dit zelfs nog wel niet goed kon vinden en dan zou ze werkelijk in staat zijn, den stakkerd uit zijn lekker holletje te verjagen, meende Co.
‘Als 't dier lang ziek blijft, zullen we den veearts er bij roepen, maar ik denk, dat Bob heimwee heeft gehad,’ zei de burgemeester. ‘Binnen een paar dagen knapt hij wel weer op, als hij maar wil eten, dat is 't voornaamste.’
‘Wacht, ik heb wel wat lekkers voor hem, in den kelder is nog een stukje koud vleesch. Als hij daar een sneedje
| |
| |
wittebrood bij krijgt, zal 't hem wel smaken,’ zei tante Lize en met 't lot van den hond begaan, haastte ze zich, zelf een heerlijk hapje voor hem klaar te maken.
‘Ik zal 't hem wel even brengen, kind, dan kun jij dooreten,’ zei ze vriendelijk, maar onze Coby, leelijk in 't nauw gebracht, propte haar mond vol, in de hoop bijtijds klaar te zijn, om dat onheil te voorkomen. Doch toen ze merkte, dat ze 't niet winnen zou, riep ze met een vuurroode kleur:
‘Och, laat u 't nog maar even staan, hij zal misschien wel slapen.’
Had grootvader dadelijk daarop niet om een tweede kopje koffie gevraagd, dan zou de huishoudster in haar goedigheid stellig naar de schuur gewandeld zijn. Maar nu werd 't loopje haar bespaard, daar Trien toevallig binnenkwam, aan wie nu de opdracht werd gegeven, Bob het eten te brengen.
Door allerlei gebaren en kuchjes trachtte Coby de aandacht van de dienstbode te trekken, maar deze was zoo vervuld van Bob's terugkomst, dat ze er niets van merkte en druk babbelend weer rechtsomkeert maakte. 't Gelukte Coby ook nu niet, haar boterham zoo vlug met de melk door te spoelen, dat ze Trien volgen kon en dus moest ze maar afwachten, wat er verder ging gebeuren. Gek, hoe meer Coby er nu over dacht, hoe meer ze tot de overtuiging kwam, dat tante zou opstuiven van boosheid, als ze hoorde, wat ze samen met den hond hadden uitgevoerd.
Ieder oogenblik kon Trien binnenvallen met de boodschap, dat de poedel uit de schuur verdwenen was.
| |
| |
O foei, wat kostte 't Co een moeite, het laatste reepje van haar boterham door 't keelgat te krijgen en anders was ze in een kwartiertje klaar. Ze luisterde of ze ook voetstappen hoorde, keek naar de deur, maar gelukkig kwam Trien niet terug en veronderstelde Co, dat 't maaltje haar lieveling lekker gesmaakt had. Ze twijfelde er ook geen oogenblik aan, dat de goede ziel hem niet gevonden zou hebben en natuurlijk had ze den patient na den maaltijd weer warmpjes ondergestopt.
Daarom ging Coby ook met een gerust hart naar school, toen ze tot haar verbazing ontdekte, dat 't bijna twee uur was. Straks had ze zich te lang in 't schuurtje opgehouden om nu nog tijd te hebben naar den hond om te zien. Het fluitje van Teun riep haar ook al naar buiten en als gewoonlijk liepen ze samen op een drafje weg. De jongen vertelde dadelijk, dat hij, toen hij Trien met 't eten naar de schuur had zien loopen, haar op een drafje gevolgd was, om 't schaaltje van haar over te nemen en Bob zelf te voeren. Maar omdat de stumperd nog zoo soezerig leek, had Teun 't eten naast hem in 't ledikant gezet en zou Bob er strakjes wel aan beginnen.
‘Zouden ze hem vanmiddag niet gaan zoeken?’ zei Coby ongerust, ‘'k had toch maar liever gewild dat Trien in 't geval betrokken was geweest. 't Is wel een beetje raar, dat niemand weet waar hij is.’
‘Och, iedereen snapt immers wel, dat zoo'n ernstige zieke onder de dekens hoort, en dan natuurlijk onder jou dekens, want een eigen bed heeft hij niet,’ beweerde Teun.
| |
| |
‘In z'n mand ligt hij nu eenmaal veel te hard en te koud en zeker op dat bosje stroo in de schuur. Bah, zeur daar nou asjeblieft maar niet verder over,’ liet hij er een beetje ongeduldig op volgen, ‘en laten we ook eens over wat anders praten. Je bent zoo met Bob in de weer, dat je vergeet te vertellen, wat je grootvader van de fransche lessen heeft gezegd.’
‘Fransche lessen? - och, 'k heb 't glad vergeten, Teun, door... ja, door Bob,’ bekende Coby eerlijk, ‘maar 'k ben ook geen minuutje met grootvader alleen in de kamer geweest. Vanmiddag zal ik 't vast vragen, is dat goed en dan kom ik je zoo gauw mogelijk 't antwoord vertellen.’
‘Ja, maar dan ook doen,’ gebood Teun, ‘pas op, als je je niet aan je woord houdt.’
Coby keek hem eens even met een schuin oogje aan, ze vond, dat ze toch wel een beetje onder de plak zat, maar dat kwam natuurlijk ook, omdat hij alles zooveel beter wist. Ze voelde zich soms zoo erg klein bij hem vergeleken en daarom zou ze 't ook nooit in haar hoofd krijgen, niet te doen wat hij zei.
‘'t Was eigenlijk veel beter, dat je grootvader er zelf over kwam praten,’ bedacht Teun zich opeens. ‘Want als wij samen met 't nieuwtje in de boerderij komen, dat ik bij je fransche lessen mag zitten, krijgen we allebei den wind van voren en gebeurt 't misschien toch nog niet. ‘Kijk Co, als je dat nou ook nog kon bewerken,’ klonk 't wat vriendelijker.
Het aardige vriendinnetje, dat voor 't strenge gezicht
| |
| |
van den ouden Geurt al even veel schrik had als zijn vijf kleinkinderen te zamen, vond dit voorstel uitstekend. Ze vertrouwde ook nu weer geheel op grootvaders goedheid en sprak met Teun af, dat ze zou vragen, of de oude man om zeven uur naar de boerderij zou willen gaan, wanneer hij tenminste met 't plannetje instemde. Dan was 't heele gezin bij elkaar en zou 't den burgemeester wel lukken, vader Henk tot andere gedachten te brengen. Vond die 't goed, dan was de zaak in orde.
Met 't plan, Bob eerst nog gauw even goeden dag te zeggen en dan naar grootvaders kamer te gaan, huppelde het vroolijke ding om vier uur de school uit, al spoedig gevolgd door Teun, die 't nu vooral noodig vond, in haar nabijheid te blijven.
‘Kijk eens, wie staat daar toch zoo met haar armen te zwaaien, is dat Trien?’ vroeg Co opeens, toen ze in de oprijlaan van Roodkapje gekomen waren. ‘Zou er misschien wat bijzonders gebeurd zijn?’
‘Ja, 't is Trien, wat doet ze mal,’ lachte Teun, ‘'t lijkt wel of ze ons staat op te wachten. Kom, we kunnen er nog best een stapje bijdoen.’
‘Teun, 'k begrijp 't al lang, m'n lieve Bob is natuurlijk dood,’ jammerde Coby en nu zette ze er zoo de vaart in, dat haar vriendje werkelijk moeite had, haar bij te houden. Hijgend en blazend kwamen ze bij Trien aan en voordat Coby nog iets kon vragen, riep de dienstbode onthutst:
‘Kind, kind, wat heb je nou in de wereld uitgehaald? Juffrouw Lize heeft 't gewoon op haar zenuwen gehad van
| |
| |
schrik en met mij was 't van den weeromstuit ook bijna mis gegaan. Foei, foei, toen ze strakjes je waschje in je kast wou bergen, zag ze de dekens van je bed plotseling bewegen. 't Was duidelijk, dat er iemand onder gekropen was en natuurlijk meende ze, dat een dief of een andere boosdoener zich daar verstopt had. Zoo zachtjes als ze maar kon is ze de deur uitgeslopen, om mij te waarschuwen, waarop we allebei met een flinken stok gewapend, naar je kamer teruggingen. De juffrouw was zoo wit als een tafellaken en 'k zag hoe vreeselijk haar handen beefden. Zelf kon ik haast niet loopen, zoo was de schrik me in de beenen geslagen, maar we hielden ons dapper voor elkaar en trokken moedig tegen den vijand op. Juist stonden we klaar, om hem, door middel van een flink pak klappen op de dekens uit z'n schuilhoek te verdrijven, toen Bob's zwarte kop plotseling te voorschijn kwam. 't Beest had wel een ongeluk kunnen krijgen en kwaad dat de juffrouw was! Van angst sprong de hond, die aardig opgeknapt scheen te zijn, 't ledikant uit en met zijn staart tusschen de pooten strompelde hij weer naar 't schuurtje terug, waar hij rustig over 't gebeurde kon nadenken.
De juffrouw dacht, dat Bob zelf zoo brutaal was geweest, in je bed te kruipen en 'k heb haar maar in die meening gelaten ook,’ lachte Trien. ‘Maar ik weet wel beter. Heel den boel hebben we naar buiten gesleept om te luchten en 't bakje eten, dat omver was gegooid, heb ik gauw weggemoffeld om je niet te verraden. 't Loopt nou nog goed voor je af, maar denk er asjeblieft om, dat je ons dat koopje
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
... waarop we allebei met een flinken stok gewapend, naar je kamer teruggingen.
(Bldz. 80.)
| |
| |
niet voor een tweeden keer bezorgt, hoor,’ zei Trien ernstig. ‘Een oud mensch als de juffrouw zou van schrik uit stuur raken.’
Met een gezicht, waarop meer medelijden dan berouw stond te lezen, had Coby 't verhaal van de dienstbode aangehoord en toen deze uitgepraat was, zei het kind diep verontwaardigd:
‘Maar Trien, als jij ziek bent, lig je toch ook in je bed, waarom mag een hond dan niet een beetje vertroeteld worden? 'k Ben wat blij, dat ik hem zoo'n lekker plekje bezorgd heb, want de warmte schijnt hem goed gedaan te hebben. En als je hem nog eens zoo leelijk behandelt, ben ik voor altijd boos op je.’
Trien had dat aardige praatstertje op dat oogenblik wel een zoen willen geven, zoo lief zag ze er in haar opgewondenheid uit, maar die vrijheid durfde de meid zich tegenover het kleindochtertje van den burgemeester toch niet veroorloven. Met een vriendelijk knikje liep ze weer naar de keuken terug, terwijl ze bij zichzelf uitmaakte, dat zoo'n onschuldig kind een groot mensch soms beschaamde.
‘'k Zal Bob even gaan troosten, hij heeft 't allesbehalve prettig gehad,’ zei Coby medelijdend, maar Teun, die zag aankomen, dat zijn liefste wensch dan weer niet vervuld zou worden, herinnerde haar aan haar belofte. Zijn vriendinnetje was dan ook dadelijk bereid, naar de kamer van den burgemeester te gaan.
‘'k Zal wel m'n best doen,’ beloofde ze en meteen wipte ze de gang in, om grootvader voor de zooveelste
| |
| |
maal met een bedelbezoekje lastig te vallen.
‘Mag ik binnenkomen, opa? - eventjes maar,’ vroeg ze met haar vleiend stemmetje en zonder het antwoord af te wachten was ze al in de kamer gestapt, om in den grooten leunstoel tegenover hem plaats te nemen.
‘Echt knusjes zitten we hier, vindt u ook niet, grootvadertje?’ begon ze. ‘Natuurlijk heb ik u weer wat te vragen, maar 't is eigenlijk niet voor me zelf. Als u 't goed vindt, zult u Teun zoo vreeselijk blij maken en ik durf wedden, dat u dadelijk “ja” zegt.’
‘'t Zal me eens benieuwen, 't is zeker weer over Bob,’ antwoordde de oude heer, maar z'n kleindochter, bang, dat de geschiedenis van 't bed ter sprake zou komen, waarvan grootvader mogelijk al wat gehoord had, viel maar dadelijk met de deur in huis en zei:
‘Teun wou zoo graag bij de fransche lessen zijn om wat meer te leeren. Hij wil later beslist naar de normaalschool gaan en onderwijzer worden, ziet u. Z'n vader vindt 't malligheid, hij heeft er geen geld voor over en omdat ik toch les krijg, heeft Teun 't zóó bedacht. Hij is heel knap, grootvader, veel te knap voor een gewonen boer.’
‘Wel, wel, hoor toch zoo'n wijsneus eens aan, 't is of een boer niet veel verstand hoeft te hebben, dat zou je tegenvallen, meisje!’ riep de burgemeester. ‘Maar 'k zal er nog eens over denken, want je begrijpt wel, dat ik het niet prettig vind, tegen Henk's wil in te gaan.’
‘Toe, gaat u nu vanavond eens met hem praten, en zorgt u dan om zeven uur in de boerderij te zijn, dan is de oude
| |
| |
Geurt er ook,’ drong Coby aan. ‘Wanneer u maar een goed woordje doet, komt alles in orde. Ze zijn daar toch zoo bang, dat Teun te veel zal leeren, grootvader, als ik Henk was, zou ik 't juist leuk vinden, zoo'n knappen zoon te hebben.’
‘Ja, ja, ik begrijp er alles van, nu word ik er voorgespannen de ouders over te halen, om Teun geen boer te laten worden,’ lachte de goede man. Maar 'k denk er niet over, beste meid, dat moeten ze zelf uitmaken. Wel wil ik vragen, of de jongen ook van de lessen mag profiteeren, als hij dat zoo prettig vindt, maar daar moet je onderwijzer eerst in gekend worden, dat gaat zoo maar niet.’
‘Ha, dat is tenminste wàt, dan zullen we later wel weer verder zien!’ riep Co, innig blij, dat ze niet met een teleurstellende boodschap bij Teun hoefde te komen. 'k Ben niet bang, dat mijnheer uw verzoek weigeren zal, want hij is erg goed, grootvader, en hij weet wel, hoe knap Teun is. Alles heeft hij voor z'n leerlingen over.’
‘Misschien brengt je buurkameraadje er bij jou ook wel wat meer lust tot werken in, want je ijver laat veel te wenschen over, kind,’ klonk 't nu ernstig. ‘Je moet een flinke meid worden, waarop grootvader trotsch kan zijn.’
‘Toe, nou niet mopperen, er zijn ook zooveel andere dingen, waaraan ik denken moet,’ zuchtte Co en terwijl ze haar oudje een hartelijken zoen gaf, omdat hij haar verzoek zoo gauw had toegestaan, kon ze niet nalaten, 't nog even over Bob te hebben.
‘Gelooft u, dat het arme dier ziek geworden zou zijn,
| |
| |
als hij bij ons was gebleven?’ vroeg ze zacht verwijtend, ‘een tweede keertje zult u hem toch niet wegsturen, hè?’
‘We moeten eerst onderzoeken wat er met hem gebeurd is,’ antwoordde de burgemeester voorzichtig en tante Lize heeft verder te beslissen, dat weet je wel. Ze is bijzonder lief voor den hond en heeft er zoo'n medelijden mee, dat ze 't misschien nog wel eens met hem wil probeeren, nu heimwee hem hierheen heeft gedreven. Wees jij nu maar zoo verstandig, vooreerst geen malle dingen met hem te doen en hem zooveel mogelijk met rust te laten, dan betert Bob gauw weer en erger je tante Lize niet.’
Co voelde dat ze een kleur kreeg. Zou hij weten, wat ze vanmiddag gedaan had? Wat mal eigenlijk; al zag ze er geen kwaad in, toch vond ze 't op dit oogenblik maar beter, er over te zwijgen. Grootvader was 't in zulke dingen altijd zoo akelig met tante eens.
Zingend nam ze afscheid van den braven man, die haar met lachende oogen nakeek en toen hij haar vroolijk stemmetje in de gang hoorde, voelde hij zich toch zoo rijk, omdat hij zoo'n schat in huis had gekregen.
Nu was het weer stil in Roodkapje geworden, want Teun had zijn vriendinnetje niet eens gelegenheid gegeven, haar liedje geheel uit te zingen. Bij de achterdeur wachtte hij haar op en daar moest Co den uitslag van haar bezoek vertellen. 't Stond hem maar half aan, dat hij nog een paar dagen geduld moest hebben, eer er een beslissing genomen kon worden, maar Coby verzekerde hem zoo stellig grootvaders hulp, dat hij goede hoop hield.
| |
| |
Na Bob nog even vertroeteld te hebben, ging Coby naar de huiskamer, waar ze tante Lize vond. Gelukkig was haar boosheid wat bekoeld, al moest de kleine meid natuurlijk toch nog wat van 't gebeurde hooren. Zelfs had Co 't voordeeltje, dien avond een uur later naar bed te gaan dan anders, daar tante 't hoog noodig vond, het frissche windje zoo lang mogelijk over de matrassen en dekens van Coby's ledikant te laten waaien. Tusschen de schoone lakens sliep ze lekker in met het blijde gevoel, dat mee door haar toedoen, Teuns liefste wensch vervuld zou worden. Ook verheugde ze er zich in, haar Bob een kostelijk middagje bezorgd te hebben, hoe verkeerd haar goede bedoeling ook was opgenomen. Door haar verpleging alleen was zijn toestand zóó verbeterd, dat er zelfs geen veearts bij te pas hoefde te komen.
|
|