| |
| |
| |
| |
Vierde Hoofdstuk.
Nog plaats genoeg.
Na 't treurig afscheid van den poedel, waarbij Coby heel wat tranen had vergoten, waren er een paar rustige weken voor juffrouw Lize voorbijgegaan. De pop, bij wie Co nu en dan haar troost zocht, bracht geen drukte aan en bovendien was de vacantie om, zoodat de kinderen een groot deel van den tijd op de schoolbanken doorbrachten. Maar den burgemeester beviel die stilte niemendal, hij was blij, als hij zijn kleindochter met haar vroolijken schaterlach weer in de laan hoorde aankomen en dikwijls gebeurde het, dat hij haar om vier uur tegemoet liep, om nog een eindje met haar om te stappen.
Altijd had ze weer avonturen beleefd en grootvader kwam door de verschillende verhalen al gauw tot de overtuiging, dat 't leeren geen hoofdzaak bij haar was. Grapjes in de klas waren aan de orde van den dag en Coby scheen
| |
| |
er, helaas, veel slag van te hebben, de anderen van 't werk te houden. Stil zitten was een straf voor haar en ze benijdde ieder vogeltje, dat ze in vrijheid zag rondvliegen.
Juffrouw Lize had er mijnheer Bloemenga ook al eens over gesproken, dat Co geen bolleboos zou worden, als ze zoo slecht oplette, maar hij wilde eerst een rapport afwachten, om een goed oordeel te hebben.
Teun zat in dezelfde klas en in stilte had hij zijn vriendin al eens voor een ‘kuiken’ of een ‘domoor’ uitgemaakt, wanneer ze een verkeerd antwoord gaf en haar gedachten blijkbaar op den loop waren. En als hij dan na schooltijd met haar naar huis liep, kreeg ze heel wat van hem te hooren. ‘'k Snap niet, dat je zóó kunt zitten suffen,’ zei hij dan, ‘als jij later examen moet doen, zul je 't er wel mooi afbrengen. 'k Wou dat ik maar zoo'n geluksvogel was als jij en fransche les kreeg, dan zou je eens wat zien.’
‘Zeker ging je dan met de koeien of de varkens fransch babbelen en wat zouden ze je goed begrijpen,’ spotte de ondeugende Coby maar in zulke ernstige oogenblikken vond Teun z'n vriendinnetje zoo onuitstaanbaar, dat hij haar niet eens antwoord gaf. Toch kon hij niet laten, er telkens weer over te beginnen, o, hoe dolgraag zou hij verder willen leeren en naar de normaalschool in de stad gaan. Een paar jongens hadden slechts de drie laagste klassen van de dorpsschool gevolgd en reisden nu heen en weer om later examen voor de H.B.S. of 't gymnasium te kunnen doen. Teun zag ze dikwijls terugkomen, 't leek wel of ze in die enkele weken na de groote vacantie al heel wat knapper
| |
| |
waren geworden, want ze redeneerden honderd uit en keken waarlijk met een beetje minachting op hun vroegere klasgenooten neer. Krelis van den smid en Hein van den dominé hoorde je er boven uit en die maakten hier nou werkelijk geen sommetje goed. Menig keertje hadden ze van Teun afgekeken, omdat ze nauwelijks tot tien konden tellen en met wat een geduld had de onderwijzer hen geholpen!
Teun vroeg zich telkens weer af, of ze misschien ineens rekenen hadden geleerd, heusch, naar hun manier van doen te oordeelen, waren 't heele pieten geworden. Als zij nu hun doel bereikten, hoe ver zou hij 't dan kunnen brengen...
Wanneer hij Donderdags op 't bepaalde uur den hoofdonderwijzer naar Roodkapje zag gaan, om Coby les te geven, zou Teun hem dolgraag achterna geloopen zijn en mee van dat uurtje genoten hebben, maar natuurlijk bleef hij op een eerbiedigen afstand staan en nam alleen z'n petje af. Als Co nu maar eens aardig was en den burgemeester vroeg, of haar vriendje er ook bij mocht zitten, dan kwam de zaak immers wel in orde. Ze wist best, dat hij er zoo'n hekel aan had, boer te worden, waarom hielp ze hem dan niet een handje? Een paar dagen geleden had Teun haar nog in vertrouwen verteld, dat hij 't zoo deftig vond, voor een klas te staan en les te geven. Dan was je een ‘meneer,’ en namen de menschen den hoed voor je af.-
Hier op 't dorp moest je maar eens zien, of je nou zijn onderwijzer tegen kwam of vader, wat een verschil! Jaap werd ook al zoo'n echt boertje, bah, een mooi plezier, den
| |
| |
heelen dag 't vee na te loopen en den grond om te spitten. 't Was geen baantje en toch zou Teun er aan moeten gelooven, of hij wilde of niet. Hij hoefde maar een boek te lezen, of grootvader Geurt had 't uit zijn handen gerukt en in 't kabinet opgeborgen. ‘Er is wel wat anders te doen dan voor jongeheertje te spelen,’ bromde hij dan kwaad en in minder dan geen tijd was er een nuttiger werkje voor den kleinzoon gevonden.
Sinds de school weer begonnen was en Coby hem van de fransche lessen vertelde, werd Teun thuis weer veel moeilijker en toonde vaak een humeur. Zelfs Trien, die geregeld haar avondbezoekjes kwam brengen, viel 't op, dat de jongen zoo ontevreden kon kijken en toen ze er in zijn bijzijn eens iets van zei, deed hij zijn beklag, dat hij ook nooit iets mocht doen, wat hij zelf graag wilde. Grootvader Geurt zat bij dien onverwachten uitval te draaien op zijn stoel en blies van ergernis zulke geweldig dikke rookwolken uit, dat de kamer in een oogenblik grijs van de damp stond. Hij voelde wel, dat dit verwijt hem in de eerste plaats gold, doch hij pruttelde wat in zijn baard en liet zijn kleinzoon wonder boven wonder aan 't woord. Deze was blij, eindelijk eens een aanleiding gevonden te hebben, z'n hart te luchten en met een kleur tot achter zijn ooren had hij ten slotte den moed te zeggen, dat hij beslist geen plan had, boer te worden maar liever leeren wou.
't Was, of er een donderslag in de kamer was gevallen, zoo had Teun de familie doen schrikken. Een klein kereltje van tien jaar zou warempel al meenen een wil te hebben!
| |
| |
't Was immers te gek om los te loopen. Vader Henk kwam 't eerst tot zich zelf; hij schudde bedenkelijk zijn hoofd en keek zijn vrouw bezorgd aan. De goede baas had er nog geen seconde over gedacht, dat er iets anders dan een flinke boer uit den jongen zou kunnen groeien. In hun familie waren ze 't allemaal en waarom zou Teun nu aan die malligheid van grootelui's kinderen meedoen?’
‘Ons werk is 't mooiste wat er is, ventje, houd jij je daar maar aan,’ beweerde vader en hoe meer ijver je aan den dag legt, hoe verder je komt. Als je eenmaal voorgoed thuis bent, zul je er wel plezier in krijgen, dat voorspel ik je. Je moeder is 't heelemaal met me eens, is 't niet vrouw?’
Griet knikte, maar ze zei geen woord, want in haar hart vond ze 't toch wel mooi, dat een zoon van haar zich zoo iets bijzonders in 't hoofd haalde. Je hoorde wel meer van eenvoudige kinderen, die zich tot voorname lui hadden opgewerkt en als Teun nou werkelijk knap was, zou 't dan niet jammer zijn, hem niet z'n gang te laten gaan? Maar ze zou 't op dit oogenblik niet gewaagd hebben voor haar gedachten uit te komen, want ze wist maar al te goed, dat ze hierin alleen stond.
‘Zal ik jou eens zeggen, hoe je aan die gekheid komt,’ zei Trien, die rustig had gewacht, tot haar de gelegenheid werd gegeven, een woordje te zeggen, ‘die vrindschap met onze Co deugt jou niet, manneke, want daardoor krijg je 't veel te hoog in de wapens. Verlang gerust maar niet zoo'n deftigheid te worden als zij, want zoo ver kun je 't toch nooit brengen en dat gebrabbel van al die vreemde woor- | |
| |
den maakt je raar in 't hoofd. Bemoei jij je maar met de biggen en help je vader in den moestuin, dan ben je meteen secuur, dat 't goed met je zal gaan. 't Mankeert er zoowaar nog maar aan, dat je ook op de piano wilt leeren trommelen, een gewone jongen als jij kan daar immers met z'n verstand niet bij.’
‘Jij weet 't precies, zoo denk ik er nou krek 't zelfde over,’ zei de oude Geurt met een gewichtig knikje, ‘'k ben al lang tureluursch van al 't gezeur en dus zullen we er verder maar over zwijgen en zoo wijs wezen onzen eigen gang met hem te gaan. Vast zal Teun ons later op z'n bloote knieën danken, dat we 't zoo goed met hem voor hadden, nietwaar jongen?’
‘Ikke niet, grootvader, als ik maar verder mocht leeren en ook fransche les kreeg, zou ik 't van Coby winnen, want ik ben een heel beetje knapper in de klas,’ blufte hij.
‘Ja, Teun is wel een “kei,” dat zeggen ze allemaal,’ hielp Jaap hem, ‘en als hij nou met Co kon opwerken....’
‘Zie je nou wel, dat ons kind er achter zit, 'k heb 't wel gezeid!’ riep Trien, ‘wees jij maar blij, Teun, niet in haar schoenen te staan en al dien poespas te moeten onthouden. 't Arme schaap ziet er schraal van.’
‘En waar zou zoo'n fransche onderwijzer hier moeten zitten?’ bracht moeder in 't midden, in Roodkapje is veel meer ruimte, kind, en daarbij kost 't een schat van geld.’
‘'t Lijkt wel, vrouw, of je nog over dien onzin gedacht hebt,’ zei vader Henk verwijtend, ‘Teun wordt boer en
| |
| |
daarmee afgeloopen. We kunnen hem hier veel te best gebruiken, dus over de geleerdheid hoeft hij geen minuut meer te prakkezeeren. Geef me nog maar een bakje koffie, Griet,’ zei hij en om 't gezelschap weer in de goede stemming te brengen, hing hij een lang verhaal op van een hond, die door de telefoon bij z'n baas werd geroepen en ook werkelijk was komen aanzetten. ‘'t Heeft als waar gebeurd in de krant gestaan,’ liet hij er op volgen, ‘en dan is 't natuurlijk ook zoo.’
‘Eenig, de dieren krijgen al net zooveel verstand als de menschen,’ lachte Trien met een ergje, ‘op zoo'n manier moest Bob ook maar weer terugkomen. Nu hij weg is, werkt juffrouw Lize er niet minder hard om en je mist 't dier werkelijk in huis. Z'n dolle sprongen en z'n blij geblaf brachten heel wat vertier in Roodkapje, maar nu moet de kleine meid alleen de vroolijkheid aanbrengen. Afijn, 't is haar wel toevertrouwd.’
Met een tevreden lachje stak ze haar haakpen in een kluwen vuurroode wol en bekeek aandachtig het werk, dat ze zoo juist had afgemaakt. 't Waren een paar lekker warme sokjes, die onmogelijk voor Trijntje, Janneke of Neeltje bestemd konden zijn. Toch stopte Trien ze met een geheimzinnig knipoogje onder de schort van moeder Griet en zei ondeugend: ‘Daar, die zullen zeker iemand wel passen, gebruik ze met plezier,’ en onder de hartelijkste dankbetuigingen werd 't geschenk door de vriendin aanvaard.
‘'t Is te erg, veel te erg,’ zei Griet hoofdschuddend, ‘den
| |
| |
halven tijd ben je voor onze kinderen bezig, m'n goeie mensch!’
't Was waar, wat de boerin zei. Menig paar kousjes had Trien voor 't vroolijke vijftal gebreid en later legde ze er, met 't zelfde gelukkige gezicht, weer flinke stoppen in, als de hak of de groote teen er doorheen piepte. Och, eigenlijk werd de trouwe vriendin geheel als huisgenoot beschouwd en dat hinderde juffrouw Lize wel eens een beetje. Ze vond 't niet prettig, dat de keuken 's avonds altijd leeg was, maar Trien beweerde, dat ze gewoon in slaap viel, als ze geen aanspraakje had. Ze wist dat ze in de boerderij hartelijk welkom was, want als ze met haar vuurrood, glimmend gezicht om 't hoekje van de deur kwam kijken, sprongen de kleintjes al op, om haar binnen te halen. ‘'k Zal nog meer voor 't kleutertje maken, dan zit 't er van 't winter warmpjes in,’ fluisterde Trien, ‘je weet niet, wat 'n plezier ik in dat kleine goedje heb.’
Jaap, die de sokjes had gezien en ook een gedeelte van 't gesprek had opgevangen, keek moeder vragend aan. Wat moest die geheimzinnigheid toch beduiden? En voor wie waren al die kleine spulletjes noodig? Verleden week had Trien een jurkje gebracht, dat de groote pop van Coby nauwelijks zou passen en vader had 't grapje, met een rammelaar thuis te komen, toen hij naar de stad was geweest. Moeder had er smakelijk om gelachen en hem op iedere wang een zoen gegeven die klapte. Toen had Jaap even gedacht, of er misschien weer een zusje of een broertje bij zou komen, maar dat kon hij toch ook weer moeilijk ge- | |
| |
looven. Grootvader Geurt riep altijd, dat vijf kinderen een veel te groot getal was om daaronder de orde te bewaren en wat zou de oude er dan wel van zeggen als er nog een zesde kwam? Vast liep hij 't huis uit van schrik!
Jaap had Teun ook al eens in vertrouwen genomen, maar deze beschouwde de zaak van zoo weinig belang, dat hij er zich geen oogenblik in verdiepte. Al kwam ook de heele wereld met kleertjes voor een wiegekindje aan, en er was geen peuter om ze te dragen, wat kon 't Teun dan schelen?
Maar nu Trien weer zoo geheimzinnig deed, was hij toch ook een beetje nieuwsgierig geworden en besloot er eens naar te vragen. Doch dat hoefde niet, want nog dienzelfden avond vertelde moeder haar jongens met een blij lachend gezicht, dat een klein kindje om een plaatsje had gevraagd en natuurlijk met open armen ontvangen zou worden.
‘Zie je wel, dat ik 't geraden heb!’ riep Jaap opgewonden, en Teun, die al in de bedsteê lag, had wel zoo naar Coby willen loopen, om haar in de vreugde te laten deelen. Die zou ook maar niet opkijken, als ze 't hoorde.
‘Wat zegt grootvader Geurt er wel van?’ - vroeg Jaap een beetje bezorgd, ‘zoo heel blij zal hij zeker wel niet wezen, hè, want hij vindt vijf al zoo'n hoop. Maar als 't kindje er eenmaal is, hobbelt hij er den heelen dag mee op z'n knie, let maar eens op, moeder.’
‘'k Wed, dat Co zoo'n kind nog leuker vindt dan Bob,’ veronderstelde Teun, ‘je kunt er dadelijk wel niet zoo'n schik mee hebben, maar dat wordt iederen dag beter. Als 't nou maar niet al te hard schreeuwt, want anders krijgen
| |
| |
we 't weer met de “juf” van Roodkapje aan den stok. Maar ze hoeft niet te gelooven, dat ze er over bazen kan. In de schuur komt 't kindje niet, al is 't misschien ook eens lastig.’
‘Och, beste vent, dat zou juffrouw Lize ook niet willen,’ lachte moeder, ‘daarvoor is ze veel te goed. Maar kom, nu gauw gaan slapen, jongens, morgen praten we er wel verder over.’ En terwijl ze de dekens zoo ver over hun bolletjes trok, dat de kuifjes nog maar net te zien kwamen, fluisterde ze Teun toe, dat hij op school toch maar flink moest blijven werken. Je kon nooit weten, hoe wonderlijk alles nog liep en daarbij deed ze hem de belofte, haar best te zullen doen, om vader tot andere gedachten te brengen. Hij was ten slotte toch de man, die 't hier in huis voor 't zeggen had en niemand, niemand anders.
Met een gelukkig gevoel ging Teun slapen en natuurlijk werd zijn vriendinnetje den volgenden morgen dadelijk in vertrouwen genomen. Moeders laatste belofte verheugde hem eigenlijk nog meer, dan dat er een kindje zou komen, maar dit durfde hij Coby niet bekennen, daar hij zeker wist, dan een standje op te loopen. Dat Teun een broertje of een zusje zou krijgen, verheugde haar zoo, dat ze al 't andere bijzaak vond en ze praatte dan ook nergens anders over. Co nam 't tante Lize bepaald kwalijk, dat ze de blijde tijding zoo leukjes opnam, maar gelukkig toonde grootvader meer belangstelling en kon ze er met hem zoo gezellig over babbelen. Toen Trien haar vertelde, dat de zwarte kousjes, die ze onderhanden had, ook voor 't klein- | |
| |
tje bestemd waren, moest Coby precies weten, wat moeder Griet nog graag voor 't kindje zou willen hebben. Natuurlijk vond de goedhartige Co 't heerlijk ook wat te geven en daar ze wel begreep, dat ze 't beste deed, voor dergelijke zaken bij grootvader aan te kloppen, besloot ze, zoo gauw ze maar in de gelegenheid was, een aanslag op zijn beurs te wagen.
Gelukkig hoefde ze niet lang te wachten, want nog denzelfden dag dat ze 't nieuws gehoord had, stond die beste grootvader haar om vier uur bij de school op te wachten.
‘Ha, dat is gezellig, 't kon niet mooier treffen!’ riep Co, toen ze haar arm in dien van den ouden man had gestoken. ‘Vanmiddag heb ik onder de les iets heel moois bedacht en dat kan nu meteen gebeuren. U bent een schat, hoor,’ vleide ze, en met een lief lachje keek ze naar hem op, - ‘als ik u niet had....’
‘O wacht, dat mooipraatstertje moet zeker weer iets van me gedaan hebben!’ riep de burgemeester ondeugend, ‘'k had er al zoo'n beetje een voorgevoel van.’
‘Hè, dat is prettig,’ juichte Co, terwijl ze blij naast hem voorthuppelde. ‘'k zal u dan maar dadelijk vertellen wat het is, anders wordt m'n grootvadertje veel te nieuwsgierig. U weet wel, waar die aardige winkel is van juffrouw Groen? - nu, daar moeten we saampjes heen. Daar hangt toch zulk doddig goedje voor kleine kindertjes, grootvader, en weet u wat we nou doen? Ja, ik zie aan uw gezicht, dat u 't wel begrijpt, toe, zullen we samen wat heel snoezigs voor Griet uitzoeken?’
| |
| |
‘Maar, beste meid, van kinderkleeren heb ik werkelijk geen verstand!’ riep de burgemeester lachend. ‘Zoo'n boodschap brengt tante Lize er vrij wat beter af, vraag maar, of zij eens met je naar den winkel wil gaan, dan zal ik je mijn beurs geven.’
‘O nee, opa, alstublieft niet,’ antwoordde Co wanhopig, ‘wij weten 't veel beter met ons beidjes en dan doen we zóó: ik kies uit en u betaalt. Grietje heeft nog wel wat kleertjes, zegt Trien, maar die zijn al erg versleten en u begrijpt wel dat 't voor zoo'n pas geboren kindje niets prettig is, de afgedragen plunje van z'n broertjes en zusjes te moeten afdragen. Kom ga nu maar mee, u zult er heusch geen spijt van hebben.’
Zoo ongemerkt had Coby hem al in de richting van 't winkeltje gebracht en nu vertelde ze, wat zoo'n wiegekindje wel allemaal hebben moest. ‘'k Weet het zoo precies, omdat ik zelf een groote pop heb,’ zei ze, ‘en daar komt al zoo'n hoop voor kijken. 'k Zal Griet vragen, haar met alles te mogen helpen, want voor een echt levend kindje te zorgen, vind ik nog veel verrukkelijker, dat begrijpt u wel. Kijk,’ riep ze blij, ‘daar zijn we al, waar we wezen moeten. Wacht, eerst samen even voor 't raam kijken?’
Met een mooi praatje was 't Coby al gauw gelukt, grootvader den winkel in te lokken en toen er op 't geklingel van 't belletje een allergezelligste juffrouw kwam, die onder 't doen van lange verhalen, verschillende doozen voor den dag haalde, werden den burgemeester en Coby de mooiste ponnetjes, slabbetjes, mutsjes en jurkjes voorgelegd.
| |
| |
‘Zoek nu maar uit, wat je 't aardigst vindt,’ zei de goede man, ‘je weet wel, dat ik er geen verstand van heb.’
Maar de keus was moeilijk, want zijn kleindochter vond alles snoezig en zou liefst den heelen voorraad kindergoed maar hebben meegenomen.
‘Hoeveel geld heeft u zoowat in uw zak, grootvadertje, laten we nou net zooveel koopen tot uw beurs leeg is,’ stelde ze voor, ‘u vindt het immers even prettig als ik, Griet een pleziertje te doen?’
Juffrouw Groen begon te lachen en zei, dat ze wel iederen dag zulke klantjes in haar winkel zou willen hebben. Coby had al een stapeltje naast zich neergelegd en wou er ook geen stukje van afstaan, toen grootvader de opmerking maakte, dat Griet met al dat goed geen raad zou weten.
‘Hè, u hebt strakjes gezegd, dat u er geen verstand van had,’ betuigde Co ‘en ik weet vast en zeker dat zoo'n kindje nooit te veel heeft. Kijk, deze borstrokjes moeten er nog bij, dan ben ik heel erg tevreden, opa,’ verzekerde ze, ‘u zult zien, dat u nog geld overhoudt.’
‘Telt u dan maar eens op, juffrouw, dan kunnen we eens zien, hoe hoog de rekening komt,’ besloot de burgemeester en met spanning volgde Coby het lange rijtje cijfertjes, op het frommelige papiertje. Stel je voor, nu moest grootvader 't sommetje eens niet willen betalen, wat dan? In Co's eigen spaarpot zaten maar een paar losse centen, die deed ze er natuurlijk graag bij.
‘'t Is te zamen zes gulden en een dubbeltje, mijnheer,’ zei de juffrouw een beetje verlegen. Ze vond 't blijkbaar
| |
| |
wat onbescheiden, zoo veel te vragen, want door de menschen in 't dorp werd nooit meer dan voor twee gulden tegelijk gekocht.
‘Sapperloot, dat is een duur presentje, Co, jij weet je grootvader maar mooi af te zetten,’ lachte de oude heer, terwijl hij om haar te plagen, gauw een paar ponnetjes weg pakte en deze aan de juffrouw teruggaf.
‘Zoo ondeugend is opa nu altijd, maar hij meent er niets van, juffrouw!’ riep Co opgewonden, ‘pakt u de kleertjes maar gauw in, anders komt er nog een ander, die ze voor mijn neus weghaalt.’
In een wip had 't handige ding zich de ponnetjes weer toegeëigend en bij de andere spulletjes gelegd. ‘O, wat zal Griet blij zijn, 'k wou, dat 't kindje nu ook meteen maar kwam,’ juichte ze en toen er betaald was, danste ze met 't pak onder den arm het winkeltje uit, om regelrecht naar huis te gaan. ‘Een puikbest grootvadertje bent u, hoor,’ zei ze tevreden, ‘kom eens hier’ en zonder zich aan de menschen te storen, bleef ze midden op den weg staan, om den grijsaard hartelijk te omhelzen. De dorpsbewoners hadden er altijd schik in, als ze hun burgervader met 't kleindochtertje zagen loopen, 't was hem aan te zien, hoe hij in 't aardige gebabbel van 't kind genoot. Ook nu viel het hun weer op, zoo opgewekt als die twee daarheen wandelden. 't Was, of de stap van den goeden man veerkrachtiger was geworden en op zijn vriendelijk, innemend gezicht lag steeds een glans van genoegen, sinds Coby in Roodkapje was gekomen. Ook leek het, dat 't huis een vroo- | |
| |
lijker aanzien had gekregen, nu het lieve meisje er liedjes liet hooren, ja, zelfs maakte men de opmerking, dat de stijve, deftige huishoudster een beetje meer uit de plooi kwam en wat gemakkelijker werd.
‘Wat zal tante Lize wel van onze inkoopen zeggen,’ zei Coby, toen ze samen in de laan liepen, ‘we zullen alles op tafel uitstallen, opa, voor we 't naar Griet brengen. U gaat toch zeker ook even mee?’
‘Nee, dat pretje mag jij nu eens alleen hebben,’ antwoordde de burgemeester, ‘maar natuurlijk wil ik wel graag hooren, hoe ze de kleertjes gevonden heeft.’
‘'k Zal precies onthouden, wat ze er van zegt,’ beloofde Coby en nu was ze 't tuinhek al ingeloopen om 't eerst bij tante te zijn. Deze zat aan een nieuwe schooljurk te naaien, die Co zoo leelijk vond, dat ze er nu al 't land aan had, maar ze durfde niet veel zeggen, daar ze vooruit wist, dat pruttelen toch niet baten zou.
‘Tante, kijk eens wat een pak, alles wat hier in zit is voor Griet,’ vertelde ze. ‘Grootvader en ik hebben 't winkeltje van juffrouw Groen haast leeg gekocht en ze keek toch zoo blij! Maar nu zit er ook geen dubbeltje meer in opa's beurs, zoo heb ik die geplunderd. U zult eens zien, hoe schattig die kleertjes het kindje staan.’
Blij, alles nog eens te mogen uitpakken, knoopte ze de touwtjes los, om de huishoudster haar schatten te vertoonen.
‘Wat, is dat goedje allemaal voor de baby van Grietje bestemd, maar kind, hoe komt grootvader er bij!’ riep
| |
| |
tante verbaasd, ‘maar 'k moet zeggen, dat je allerliefste dingetjes hebt uitgezocht. Ze zijn zeker niet minder aardig dan de mijne.’
‘Heeft u dan ook wat voor 't luiermandje gekocht?’ vroeg Coby ongeloovig en toen tante met een vriendelijk lachje knikte, vloog het kind haar van blijdschap om den hals en drukte een kus op 't gerimpelde voorhoofd.
‘Bedaard, meisje, bedaard,’ klonk 't vermanend, maar Co was zoo in haar nopjes, dat ze niet eens hoorde wat er gezegd werd.
‘Ziet u nu wel, dat u zich ook op de komst van 't kindje verheugt, net als grootvader en Trien en wij allemaal!’ riep ze, ‘nu wordt 't pas echt heerlijk. Toe, mag ik 't goedje eens zien?’ Toen haar was uitgelegd, waar de presenten geborgen waren, holde de wildebras het huis in en lagen ze in een oogenblik op tantes schoot.
Een schortje en twee jurkjes kwamen er uit 't vloeipapier te voorschijn, nee maar, zoo alleraardigst gemaakt, dat Coby tante's keus nog mooier vond dan de hare. Graag ging ze dan ook op 't voorstel in, alles nog dienzelfden avond naar Griet te brengen en aan dat genoeglijke uurtje, met haar beidjes in de boerderij doorgebracht, moest tante later nog dikwijls terug denken. 't Was moeilijk uit te maken, wie zich 't meest gelukkig voelde, zij, die de cadeautjes gaven of de moeder, die ze mocht ontvangen. Er heerschte in de vriendelijke woning zoo'n prettige, opgewekte stemming, dat de huishoudster haar bezoekje nog graag wat verlengd zou hebben. Of 't door Coby kwam,
| |
| |
wist ze niet, maar zeker was het, dat ze veel meer voor 't gezin voelde dan vroeger ooit het geval was geweest. Ook kon ze de ondeugende grapjes van de kinderen vrij wat beter verdragen en als Trijntje zich op haar klompenvoetjes eens een keertje in de schoone gang van Roodkapje waagde, werd ze niet buiten de voordeur gezet. Nee, op voorwaarde dat de klompjes op de mat bleven staan, mocht ze in de huiskamer komen, om met 't koekjestrommeltje kennis te maken. Zoo werd langzamerhand de vriendschap gesloten, zonder dat er een bepaalde aanleiding voor was.
|
|