| |
| |
| |
| |
Derde Hoofdstuk.
Een teleurstelling.
In den zomer was 't vroeg dag in de boerderij en had vader Henk de koeien reeds gemolken, als de burgemeester of de andere bewoners van Roodkapje zich nog eens in bed omdraaiden. Ook de oude Geurt, de vader van Henk, was om vijf uur al bij de hand. Daar hij zich nog graag nuttig wou maken, had hij, bij allerlei kleinigheden, ook de taak op zich genomen, de twee jongens uit bed te halen, die 's avonds bijtijds gingen slapen, om op 't vroege morgenuur weer present te zijn. Niemand dan Geurt was dit werk beter toevertrouwd, want hij had er een hekel aan, dat men z'n tijd in bed verluierde. ‘Wanneer de goede God ons 't daglicht geeft, moet er ook gewerkt worden,’ beweerde hij, ‘voor slapende menschen laat Hij de zon waarlijk niet opgaan.’ De jongens waren van die woorden diep
| |
| |
doordrongen en waagden 't dan ook niet, den ouden man te foppen, die zelf zoo'n goed voorbeeld gaf.-
Jaap, een stevige jongen van dertien jaar, was pas van school gekomen en omdat hij de oudste was, had hij al vroeg geleerd ‘aan te pakken.’ Zijn moeder had veel dienst van hem, want hij wist haar heel wat karweitjes uit de hand te nemen en wat hij deed, gebeurde met zoo'n lust en ijver, dat Griet er schik in had. Hij scheen een bijzondere liefde voor huishoudelijke werkjes te hebben en maakte zich daarbij zoo verdienstelijk, dat een meisje van zijn leeftijd zich niet beter van haar taak zou kunnen kwijten.
Jaap schrobde en dweilde, hij zorgde er voor dat de klompen 's morgens hagelwit waren, schilde de aardappelen en draaide de waschmachine, tot de bepaalde tijd voor 't schoon worden van 't goed om was. Lachend noemde moeder hem wel eens haar ‘huishoudstertje.’ Ja, die naam kwam hem werkelijk toe. Toch was Jaap ook graag bereid vader te helpen en had hij al aardig verstand van den tuin. Op school was hij geen bolleboos geweest; hoe dikwijls had hij moeten hooren, dat zijn jonger broertje Teun hem in 't leeren ver de baas was! Jaap wist dit zelf maar al te goed en daarom was hij dolblij geweest, de school voorgoed vaarwel te mogen zeggen. Teun was zoo heel anders, die zat zelfs voor z'n plezier sommen te maken en als er een brief aan een familielid geschreven moest worden, sprak 't al van zelf, dat hij dit deed. Teun lachte Jaap vaak hartelijk uit, als deze zoo in de huishouding bezig was, maar de jongen liet zich
| |
| |
niet afschrikken en ging rustig zijn gang. In de vacantie of buiten de schooluren had Teun echter ook zijn plichten te vervullen. Als moeder 't druk had, moest hij met de zusjes optrekken, maar daar het baasje allesbehalve gemakkelijk was, kostte het heel wat strijd, eer ze 't van hem gedaan kreeg. Tot groote ergernis van Geurt, werd burgemeesters land dan tot speelplaats uitgezocht en maakten ze zich zoo vuil, dat moeder met die hulp achterop kwam.
Trijn was drie, Janneke vier en Neeltje vijf jaar oud, dus had Griet de handen vol genoeg en deed Geurt er een goed werk mee, een oog in 't zeil te houden en zijn kleinzoon aan 't verstand te brengen, hoe hij met de zusjes moest omgaan. Maar sinds Coby op Roodkapje was gekomen, had Teun een te aardig speelkameraadje gekregen, om zich nog veel met de kleine meisjes te bemoeien. Hoe de oude z'n stem ook liet gelden, de jongen zag altijd nog wel een gaatje aan zijn streng toezicht te ontkomen. Naar 't uurtje, dat Geurt 's middags in zijn stoel zat te dutten, was nog nooit zoo verlangend uitgezien, want dan werden er de leukste plannetjes bedacht en mocht Bob er van mee genieten. Als mijnheer Bloemenga naar 't gemeentehuis was en juffrouw Lize door huis draafde, om zoo mogelijk den boel toch nog even netjes te houden als vroeger, wipte Coby de achterdeur uit, waar haar vriendje al op den uitkijk stond. Ze vond het, net als Trien, zoo gezellig in de eenvoudige boerenwoning; ja, ondanks tante's verbod zat Co er geregeld en genoot van de grappige tooneeltjes, die ze er soms bijwoonde.
| |
| |
‘'k Wou dat ik 's morgens ook eens zoo vroeg was, net als jullie en mee naar 't land mocht,’ zei Co op een middag tegen haar speelkameraad. ‘Grootvader is zoo'n bovenstebeste, hij zal me wel willen roepen als ik 't hem vraag. Geurt haalt er jullie immers ook voor dag en dauw uit en die is nog veel ouder.’
‘Je lijkt wel mal, dan mag 't misschien niet eens,’ lachte Teun, ‘ik weet beter raad. Als ik tegen den muur van je kamertje tik, kun jij 't best hooren en dan zal ik 't net zoo lang doen, tot je antwoord geeft. Als je je dan vlug aankleedt en zoo maar opeens voor vaders neus staat, neemt hij je natuurlijk mee en dan halen we Bob ook uit de schuur, want die hoort er bij.’
‘Ja, ja, dat is leuk,’ juichte Coby, ‘me eerlijk roepen, hoor!’ Maar opeens betrok haar gezicht, omdat ze geen kans zag, ongemerkt de deur uit te komen. Graag had ze er een standje voor over, als de pret eenmaal achter den rug was, maar vóór dien tijd al betrapt te worden en misschien weer naar bed te moeten gaan, leek haar een vreeselijke teleurstelling toe.
‘Krabbel je nou weer terug?’ vroeg Teun een beetje uit z'n hm, ‘bah, op meisjes kun je toch nooit aan.’
‘Jij praat goed, weet jij hoe ik 't huis moet uitkomen? - de deur zit op 't nachtslot,’ pruilde Co.
‘O, geen nood, je kunt best door 't raam naar buiten springen, 't is zoo laag bij den grond!’ riep de jongen en blij een uitweg gevonden te hebben, spraken ze samen af, dat ze niemand iets van 't geheimpje zouden vertellen. Coby
| |
| |
dacht er wel even aan, wat tante wel zou zeggen, als ze 't bed morgen vroeg leeg vond; de laatste dagen was ze niet best te spreken en moest vooral Bob het ontgelden. De hond gedroeg zich ook veel onbetamelijker dan vroeger, 't was of hij vond, dat 't er hier buiten niet zoo op aan kwam goede manieren te hebben. Hij trok kroppen sla uit den grond, wroette met z'n pooten in de posteleinbedden, ja, zelfs had hij 't eens gewaagd, de kippen achterna te zitten, die wanhopig kakelend de vlucht hadden genomen en eindelijk door de laan op den grooten weg waren terecht gekomen. Juffrouw Lize was vreeselijk uit haar slof geschoten en ook grootvader, die anders zoo vergevingsgezind was, had den deugniet een ontzettend standje gegeven en zijn huishoudster nog eens beloofd, dat hij den poedel weg zou doen, als deze z'n leven niet beterde.
Coby hield haar lieveling nu maar zooveel mogelijk in de schuur opgesloten. Daar kon hij geen kwaad doen, maar ze had diep medelijden met den stakkerd en was blij, dat hij nu eens een pleziertje zou hebben. Als vader Henk er bij was, voor wien het slimme dier werkelijk veel ontzag had, zouden er geen ongelukken kunnen gebeuren.
Had Coby haar zin gevolgd, dan zou ze grootvader wel in vertrouwen genomen hebben, want heel zuiver was haar geweten niet, toen ze hem 's avonds goeden nacht zei. Met de kleinste zorgen en moeilijkheden kwam ze bij hem aan en nu ze een pretje in 't vooruitzicht had, mocht de goede man 't niet weten. Maar Teun zou haar weer boos aankijken en een echt ‘meisje’ noemen, als ze iets verklapt had
| |
| |
en dat vond ze zoo vervelend dat ze 't plannetje ook voor grootvader verzweeg.
't Was of de doordringende oogen van tante Lize haar vanavond langer aankeken dan anders, toen Coby werd ondergestopt en daarom keerde ze haar gezicht maar gauw naar den muur, om die strenge blikken te ontwijken. Toen de huishoudster verdwenen was en Co haar voetstappen in de gang hoorde, voelde ze zich opgelucht en schoof de dekens van zich af. Pf, ze had 't er warm van gekregen, zoo benauwde tantes bijzijn haar en wat deed ze nu toch voor kwaad? Eigenlijk had ze 't wel gewoon kunnen vertellen, de jongens van de boerderij mochten niet eens langer slapen, dus deed ze er nog een goed werk mee, vroeg bij de hand te zijn. Terwille van Teun had ze gezwegen, ja, om hem alleen, want ze wou haar vriendje toonen, dat de meisjes zich even goed aan haar woord konden houden als de jongens, hoe minachtend hij er ook over praatte.
Met die gedachte sliep Coby in, ze werd ook niet wakker, voor ze 't tikken op den muur hoorde. Even moest ze zich bedenken, wat er ook maar weer gebeuren zou, maar toen Teun voor de tweede maal wat harder klopte, sprong ze 't bed uit en bonsde met haar vuist zoo stevig tegen 't behang, dat de jongen gerust kon zijn. Ze hoorde de buren al stommelen; Jaap was zeker aan 't koffiemalen en in zenuwachtige haast trok ze haar kleeren aan, uit vrees, toch nog te laat te komen. Maar wie moest haar nu met 't lijfje helpen en de onderjurk? Na veel moeite kreeg ze een paar knoopjes dicht, haar arm deed pijn van 't rekken,
| |
| |
maar dat had ze er graag voor over. 't Ergste vond ze, dat haar krullen nog uitgekamd moesten worden en dat was zoo'n toer, dat ze 't alleen onmogelijk kon klaarspelen. Als ze Teun eens vroeg, het van achteren uit de war te maken? - met ongekamde haren kon ze zich toch moeilijk vertoonen.
Stil, daar hoorde ze voetstappen in 't grind; haastig duwde ze de ramen open en daar stond de jongen al voor haar.
‘Vader gaat dadelijk weg, schiet dan toch op,’ bromde hij, zonder haar behoorlijk goeden morgen te zeggen en nu ontschoot Coby den moed, hem dadelijk een dienst te vragen. 't Beste was maar, de krullen in een bos bij elkaar te binden, in de boerderij zagen ze er misschien niets van en voor de koeien hoefde ze zich waarlijk niet te kappen. Dus stapte ze zonder bedenken op de vensterbank en deed moedig den sprong.
‘Haal jij Bob nu,’ stelde ze Teun voor en daar de jongen erg blij was, dat zijn vriendinnetje zoo mooi woord had gehouden, stond hij dadelijk klaar, den poedel uit zijn sombere woning te verlossen. Bij die onverwachte gebeurtenis sprong het dier luid blaffend te voorschijn en had baas Henk hem niet 't zwijgen opgelegd, dan zou 't geen wonder geweest zijn, als tante Lize zich in haar nachtjapon om 't hoekje van Coby's kamer vertoond had, om te zien, welke vreeselijke dingen er nu weer aan de hand waren.
Onder geleide van den boer, die niet wist, dat Coby's morgenwandeling in 't geheim werd ondernomen, gingen ze
| |
| |
samen op stap. Een heerlijk, frisch windje kwam hen tegen en 't onkruid, dat na de regenbuien van den nacht slap neerhing, werd nu zoo heerlijk door 't zonnetje gekoesterd, dat het zich weer in de hoogte richtte en parmantig boven 't gras uitstak. Heerlijk was 't nu buiten en Coby genoot er zoo van, dat ze haar vreugde telkens in springen en dansen moest uiten. Over slooten en greppels holde ze Teun achterna en van Bob was nog maar een stip te zien, zoo ver was hij 't land in gedraafd. De koeien hadden diep ontzag voor hem en daarom was Henk maar blij, dat hij zich ginds op 't bouwland vermaakte, waar hij op 't oogenblik geen schade kon aanrichten. Telkens gooide hij zich op z'n rug en dan holde hij weer door, om 't zelfde grapje steeds weer te herhalen. Maar toen de koeien gemolken waren en de terugtocht door 't natte gras werd ondernomen, had Bob zich gauw weer bij 't gezelschap gevoegd. Hij zag er echter zoo ontoonbaar uit, dat Coby werkelijk geen raad met hem wist. Zijn rug was met modder bedekt, evenals zijn pooten, waaraan hier en daar zelfs kleine kluitjes hingen. Met moeite kon ze haar makker van zich afhouden en Teun lachte maar, zonder haar uit haar benauwden toestand te verlossen. Alleen zijn vader hielp haar nu en dan uit den nood als de poedel haar wat al te stevig bij haar jurk te pakken had. Was Henk er niet bij geweest, dan zou er van haar kleeren niet veel meer zijn overgebleven.
Toen 't kleine gezelschap weer thuis was gekomen, liet Henk de kinderen verder aan hun lot over, om weer een ander werkje te beginnen. Janneke en Neeltje stonden in
| |
| |
de deur en gierden van pret, toen ze den hond in zijn modderkleed zagen aankomen.
‘Bob moet in de kuip, Bob is vies!’ gilde Neeltje en Janneke was 't met dit voorstel geheel eens. ‘Doe je 't, dan wordt hij weer lekker schoon,’ zei ze tegen Teun, ‘in de regenton is water genoeg. Kijk eens, 't stroomt er haast over, toe, vooruit dan,’ drong ze aan en nu hadden beide kleintjes hun broer bij de jas gegrepen om hem naar de ton te trekken.
‘Zeg Co, die twee zijn zoo gek nog niet!’ riep hij, ‘kan Bob zwemmen?’
‘Nou, òf-ie, geen kunstje dat hij niet geleerd heeft,’ blufte z'n vriendin, ‘maar 't arme dier zal er geen zin in hebben.’
‘Geen zin? - je moet grootvader Geurt eens hooren, als we praten van geen zin!’ riep Teun. Dan trekt hij je gewoon aan de ooren en dwingt je te doen, wat er gezegd wordt. Jij bent natuurlijk baas over Bob, maar och, meisjes durven geen zier.’
‘Nietwaar, je jokt 't!’ riep Coby, terwijl ze met haar voet op den grond stampte. In 't zelfde oogenblik had ze den poedel bij den halsband gegrepen en riep ze Teun's hulp in om hem onder te dompelen. Haar vriendje had eigenlijk gelijk, verbeeld je, als tante Lize den hond zóó vuil zag! Dan had je de poppen aan 't dansen en zou hij vooreerst niet meer in huis mogen komen. Samen tilden ze den spartelenden Bob van den grond en onder 't opsommen van de liefste naampjes, werd hij in de regenton gestopt.
| |
| |
't Ging Coby door merg en been, hem zoo te hooren janken, maar ze hield niet op, haar lieveling te verklaren, dat 't voor z'n eigen bestwil was en 't bad hem weer zoo schoon als een klontje zou maken. De modder spoelde lekker van zijn rug af en gaf aan 't water een bruingrijze kleur.
‘Misschien worden z'n zwarte haren er wel wit van, zóó goed is Bob vast en zeker nog nooit gewasschen!’ riep Neeltje opgetogen en ze ging op haar teentjes staan, om te zien, wat wonderen daar in die ton zouden gebeuren. Ze hoorde den hond blazen en proesten, maar kon, helaas, niet over den rand heen kijken.
‘Haal hem er nou maar uit, anders mocht hij eens dood gaan,’ smeekte Coby, maar daar Teun er alleen geen kans toe zag, kwam zijn vriendin hem te hulp en spanden ze allebei hun uiterste krachten in, om Bob weer behouden op den grond te zetten.
Janneke stelde voor, hem bij den staart naar boven te halen, maar een verontwaardigde blik van haar broer was voldoende, haar 't zwijgen op te leggen.
‘Och, hij beeft als een riet,’ jammerde Coby, toen ze er eindelijk in geslaagd waren, den poedel op 't droge te brengen. ‘Wacht,’ vervolgde ze, wat kalmer, ‘'k zal even mijn badhanddoek halen om hem warm te wrijven,’ en de daad bij het woord voegend, holde ze naar haar kamertje, waarvan 't raam nog open stond. Maar de druipende hond vloog haar achterna en was nog eerder naar binnen gesprongen dan zijn kleine meesteres, die verstijfd van schrik in de vensterbank bleef zitten, toen ze tante Lize
| |
| |
aangekleed en wel voor haar bed zag staan.
‘O, tante,’ stamelde Coby met bevende stem, ‘ik wist niet....’
Maar de huishoudster hoorde niet eens wat het kind zei, want op 't zelfde oogenblik dat ze klaar stond, Coby een flinken uitbrander te geven, schudde Bob met zóó'n kracht het water uit zijn zwarte krullen, dat hij de juffrouw en de glad gewreven meubeltjes, die in de nabijheid stonden, als een fontein besproeide.
‘'t Is afschuwelijk, met dat dier is geen huis te houden!’ riep tante, rood van verontwaardiging. ‘Kijk m'n schoenen, kijk m'n japon, 't is alles even nat. Maar nu is 't ook voorgoed uit, dat geef ik je op een briefje!’
Coby wist werkelijk geen raad, ze had wel weer zoo onder de dekens willen kruipen, om niets meer te zien of te hooren. Maar toen Bob voor den tweeden keer de druppels om zich heen liet spatten, sprong ze uit de vensterbank en greep naar haar handdoek, met 't plan, den hond daarin te wikkelen.
‘Kind, wat scheelt je, ben je mal?’ klonk het streng, - ‘daarmee moet jij je gezicht weer afdrogen, en wat zie ik, heb je je haar ook niet gekamd?’ Er scheelde maar weinig aan, of de huishoudster was van verdriet gaan huilen, vooral toen Trien ook nog met opgestreken zeilen voor 't raam kwam om te vragen, wat de kinderen toch in 's hemels naam met haar kostelijk regenwater hadden uitgevoerd.
‘Geen druppel kan ik er meer van gebruiken, de ton moet eerst schoon gemaakt worden,’ bromde ze. Doch toen
| |
| |
ze Coby's smeekende blikken zag en juffrouw Lize's neerhangende mondhoeken, die zoo'n strenge uitdrukking aan 't gezicht gaven, had ze spijt uit de school geklapt te hebben en trachtte de zaak nog zooveel mogelijk te sussen. Maar Trien maakte 't geval eer erger dan beter, want door haar gebabbel moest Co dadelijk vertellen, hoe al die treurigheid zoo vroeg in den morgen gebeurd kon zijn. De klok had nog geen zeven uur geslagen en nu was de dag waarlijk al bedorven!
De boosdoenster legde een volledige bekentenis af en toen ze uitgesproken had, heerschte er even een pijnlijke stilte in 't kamertje. Ook Bob verroerde zich niet, 't was of de hond voelde, dat 't vonnis over hem zou worden uitgesproken. En dat gebeurde ook, want plotseling ging tante vlak voor Coby staan en zei, met haar wijsvinger dreigend: ‘Eén ding voorspel ik je, kind, die hond blijft hier niet; ik zal er je grootvader onmiddellijk over spreken.’
Bij dit dreigement keek de poedel zijn vrouwtje zoo droevig aan, of hij woord voor woord begreep, en Coby was te vol, om iets te zeggen. Toen de huishoudster verdwenen was, haastte het arme kind zich, haar Bob naar de schuur te brengen en op te sluiten. Als hij zich vandaag in 't geheel niet meer vertoonde, zou 't onheil misschien nog te keeren zijn en Coby nam zich voor al haar best te doen, grootvader, indien hij tot 't vreeselijke besluit gekomen mocht zijn, nog tot andere gedachten te brengen.
Dat de treurige geschiedenis ook in de boerderij eenige opschudding teweeg bracht, laat zich begrijpen. Teun, die
| |
| |
zich over 't lange wegblijven van zijn vriendinnetje had verbaasd, was eens een kijkje gaan nemen en stond bij 't hooren van juffrouw Lize's stem om 't hoekje van 't huis, het standje af te luisteren. De kleine zusjes hadden zelfs de vrijheid genomen onder 't raam te gaan staan, zoodat haar vlasblonde kopjes juist boven de vensterbank uitkwamen. Zij waren het, die grootvader Geurt en de ouders 't eerst van alles op de hoogte brachten en toen Henk tot de ontdekking kwam, dat Coby, zonder permissie te vragen, de morgenwandeling had meegemaakt, werd Teun ook onder handen genomen. Ook vond de oude Geurt het noodig, er nog een hartig woordje aan toe te voegen.
't Gelukte den jongen niet, z'n hart bij Coby uit te storten, want met een beteuterd gezicht was ze naar de eetkamer gegaan en zat met veel moeite haar boterham naar binnen te werken. Ze overlegde bij zichzelf, hoe ze 't zou aanleggen, grootvader alleen te spreken, want dit moest natuurlijk zoo gauw mogelijk gebeuren. Na 't ontbijt ging hij altijd nog even naar zijn kamer; als Coby daar dan straks een bezoekje bracht? - Telkens moest ze eens even naar hem kijken, heel vriendelijk stond zijn gezicht vanmorgen niet. Och, ze begreep het natuurlijk al lang, tante had alles haarfijn verteld en grootvader overgehaald, Bob niet langer te houden. Maar Coby zou nog een kansje wagen en een goed woordje voor haar trouwen makker doen. De goede man had immers nog nooit iets geweigerd.
Onder 't ontbijt werd bijna geen woord gesproken en tantes groote oogen staarden maar strak voor zich uit. Ze
| |
| |
merkte 't gelukkig niet op, dat Coby 't laatste reepje van haar boterham met de melk naar binnen spoelde, toen de oude heer opstond, om naar zijn kamer te gaan. Co moest slim zijn, en hem niet dadelijk volgen, want dan zou tante begrijpen, wat haar plan was en 't mogelijk verhinderen. Langzaam vouwde ze haar servetje op, maar toen grootvader de kruk van de deur in de hand had, keerde hij zich naar zijn kleindochter om en zei ongewoon streng: ‘Coby ik verwacht je dadelijk even bij me.’
‘Goed, opa,’ klonk 't bedeesd; 't hartje klopte haar in de keel, maar toch was ze blij, dat 't bezoek aan grootvader haar op dit oogenblik zoo gemakkelijk werd gemaakt. Ze stond dan ook gauw van haar stoel op en volgde hem bijna op den voet.
Gek, in grootvaders kamer was ze dadelijk weer gerust en met goed vertrouwen omtrent het lot van haar lieveling Bob, ging ze vlak tegenover den burgemeester zitten. Deze had zijn lange pijp er bij aangestoken en juist wou hij beginnen, zijn kleindochter 't verkeerde van haar doen en laten onder 't oog te brengen, toen ze op zijn knie sprong en haar arm om zijn hals sloeg.
‘Niet zoo boos kijken, grootvadertje,’ zei ze met een zoen, ‘'k weet wel dat ik ondeugend ben geweest, maar zoo heel erg was 't toch immers niet. 'k Vond 't zoo heerlijk eens vroeg op te staan en mee de koeien te melken. Kijk, grootvader, als u nou net zoo veel van Bob hield als ik, zoudt u hem ook meegenomen hebben? Hij maakte zich vuil, dat is waar, maar geloof nou niet dat hij 't prettig vond, in
| |
| |
de ton gestopt te worden. 't Moest, ziet u, anders werd hij niet schoon, dus als we er verkeerd aan deden, is 't onze schuld. Kom,’ vervolgde ze in één adem door, ‘denk nu eens, dat u Coby bent, dan zal ik me verbeelden, grootvader te zijn en weet u wat ik dan deed? 'k Zou Bob stilletjes in Roodkapje laten, omdat 't zoo'n schat van 'n dier is al zeiden ook honderd menschen, dat hij weg moest.’
‘We zijn altijd samen, grootvader, dat weet u toch wel!’ riep ze bijna schreiend, toen ze zag, dat de oude man veel ernstiger bleef dan anders, ‘hè, u bent vanmorgen niets lief, heb ik dan zoo iets verschrikkelijks gedaan?’
‘Nee, m'n kind, zoo erg is 't ook weer niet,’ klonk het nu zacht van zijn lippen en grootvaders gezicht kreeg weer een vriendelijker uitdrukking. ‘Maar je moet verstandig zijn, en begrijpen, dat 't hier voor juffrouw Lize steeds moeilijker wordt. Jij en Bob zijn allebei drukke klantjes, die bovendien niets voor netheid of orde voelen en wanneer er nu iederen dag klachten komen, omdat de hond alles vernielt en ook in den tuin zulke verwoestingen aanbrengt, vind ik 't bepaald noodig, dat daaraan een einde komt. De juffrouw kan niet tot 's avonds laat bezig zijn, om den boel terwille van jullie weer op te knappen, dus wordt er in de stad een plaats voor Bob gezocht.’
Grootvader zei alles zoo beslist, dat Coby hem haast niet meer kende en met tranen in de oogen liet ze zich zachtjes van zijn knie glijden.
‘Thuis was Bob ook wel eens ondeugend,’ zuchtte ze, ‘maar moeder vergaf het hem altijd weer. Ze was zoo
| |
| |
lief voor ons, dat weet u ook wel....’
Bij de gedachte aan Co's moeder, kon de burgemeester zich haast niet meer goed houden en terwijl hij 't blonde kopje van zijn kleinkind tusschen zijn handen nam, zei hij met bewogen stem: ‘'k Zal ook lief voor jou zijn, beste meid, dat beloof ik je, maar maak het me niet moeilijk en dring er niet langer op aan, den hond hier te houden. Geloof me, 't is beter zóó.’
Coby keek bedroefd naar hem op, ze zag, dat grootvaders lippen trilden en ze gaf hem een dikken zoen, omdat ze medelijden met hem had, zonder precies te weten, waarom.
‘Stil maar hoor, 'k zal er nooit, nooit meer om zeuren,’ beloofde ze en meteen vloog ze weg, om haar tranen voor hem te verbergen. Ze vluchtte de gang in naar haar eigen kamertje, waar ze rustig kon uithuilen. Alleen zou ze in Roodkapje blijven, alleen, zonder Bob, maar onder 't zelfde dak woonde Teun, haar tweede vrindje nog, en die kon gelukkig niet weggestuurd worden. ‘'t Was beter zóó,’ had grootvader gezegd en aan zijn ernstig gezicht had ze gezien, dat 't waar moest zijn, hoe vreeselijk ze 't ook vond. Diezelfde woorden bracht ze aan Teun over, maar toen ze samen naar den poedel gingen, die na 't frissche bad rustig in de schuur lag te slapen, konden ze zich geen van beiden voorstellen, hoe 't hier zonder hun kameraad zou zijn. Och, Coby vroeg zich telkens af, of grootvader zich misschien ook vergist kon hebben.
|
|