| |
| |
| |
| |
Tiende Hoofdstuk.
De eerste Zondag.
‘Zeg, hoe vin je 't nu bij ons?’ vroeg Nini na een paar dagen, terwijl ze op weg naar huis, haar arm vertrouwelijk in dien van Co stak.
‘Och, 'k ben er nog maar zoo kort,’ was 't ontwijkend antwoord.
‘Kort? - je zeurt!’ riep Nini, ‘je kent ons nu toch genoeg, maar je wilt 't zeker liever niet zeggen, omdat 't je is tegengevallen.’
Co kreeg een kleur, wat moest ze daarop antwoorden? Nee, tegengevallen was 't haar niet, ze vond 't werkelijk wel prettig bij de familie de Wit, maar aan sommige dingen moest ze nog erg wennen. Och, ze zag er ook geen kwaad in, dit Nini te bekennen en daarom zei ze eerlijk:
‘'t Is hier veel strenger, maar dat is ook de reden, dat ik bij jullie ben gekomen. Grootvader is een heel, heel
| |
| |
andere man dan de dominé. 'k Wist bijvoorbeeld niet, wat ik hoorde, toen je papa zei, dat we op zijn studeerkamer ons huiswerk moesten maken en ik schrok me later een ongeluk, want ik had er niet op gerekend, dat ik 't hem ook nog moest laten zien. Ik meende al zoo m'n best gedaan te hebben en toch moest ik 't overschrijven. Zie je, Nini, zoo iets vind ik verschrikkelijk en ik kon hem den heelen avond niet vriendelijk meer aankijken, hoe gezellig hij onder 't theeuurtje ook aan 't vertellen was.
‘En dan vind ik dat tuintje van jullie zoo akelig klein,’ ging Coby voort, ‘er staat haast geen bloem in, o, dan moet je bij ons eens zien. Heel 't huis is met rozen en kamperfoelie begroeid, je vindt haast geen plekje in den tuin waar niet gezaaid is. Heusch, je voelt je daar lang niet zoo gevangen als hier. Die nare, kale muren vind ik zoo triest, wij hebben een hek om den tuin, waar je doorheen kunt kijken.’
‘En hoe vind je moeder dan?’ zei Nini een beetje teleurgesteld, maar nu twijfelde ze niet, of op die vraag zou een prettig antwoord volgen.
‘Ja, je moeder is een schat, eerlijk waar!’ riep Co, ‘maar tante Lize was, vooral in den laatsten tijd, ook heel aardig. O, Nini, je weet niet, hoe heerlijk we 't in Roodkapje hadden,’ klonk 't bedroefd, ‘en dan die gezellige achterburen... 'k Moet er maar niet te veel aan denken.’
‘Mal kind, je hebt mij nu toch ook, vin je dat dan geen reuzenmeevallertje?’ lachte Nini ondeugend. ‘Je vertelde me zelf, dat je nooit een echte vriendin hebt gehad en nu
| |
| |
bezit je er een, en een heele dikke ook!’
‘Nee, maar een vriendje had ik wel, ben je dat nu al weer vergeten? Me dunkt toch, dat ik vaak genoeg over hem gepraat heb,’ antwoordde Coby. ‘Als je Zondag met Teun kennis maakt, zul je eens zien wat een aardige jongen hij is en knap, nee, daar sta je versteld van. Hij weet over alles mee te praten en dan houd ik m'n mond maar dicht.’
‘O, die is leuk!’ riep Nini, ‘Jans is in jou oogen ook al zoo'n wonder, maar laat 't toch niet te veel merken, ze is al trotsch genoeg. 't Vind 't een naar kind, met al haar geleerdheid, als Teun ook zoo is, passen die twee prachtig bij mekaar!’
Co vond 't erg vervelend, dat Nini dit zei, want onwilkeurig had ze Jans in stilte al een paar maal met haar vriendje vergeleken. In een heeleboel dingen kwamen ze met elkaar overeen en Co vond het meisje ook niet zoo onaardig als Nini gezegd had. Wel staken de twee andere koffiedrinkstertjes, Elsje en Nannie gunstig bij haar af, maar die peuzels telden ook eigenlijk niet mee.
Och, als Nini, die zelf zoo eenvoudig was, de gebreken van Jans in een rijtje opnoemde, kon Co haar geen ongelijk geven, maar dan trachtte ze haar klasgenootje toch altijd nog te verdedigen. Coby was die eigenwijze maniertjes zoo van Teun gewend, dat ze er zich ook niet zoo aan ergeren kon. 't Was zelfs al gebeurd, dat Nini haar moeder er bij had gehaald, om Coby van Jans' onhebbelijkheden te overtuigen, maar deze was verstandig en sprak haar meening tegenover de meisjes niet zoo gauw uit. Co merkte echter
| |
| |
wel, dat mevrouw haar dochtertje niet geheel ongelijk gaf, anders zou ze Jans veel meer de hand boven 't hoofd gehouden hebben, dan ze nu deed.
‘Is Teun eigenlijk een boerenjongen?’ vroeg Nini, terwijl ze een poosje zwijgend hadden voortgeloopen.
‘Ja, hij heeft klompen aan,’ antwoordde Co, ‘vind je dat erg?’
‘Verbeeld je, waarom, 'k verlang met hem kennis te maken!’ riep Nini, en blij in 't vooruitzicht, Zaterdag mee naar Co's lievelingsoord te gaan, klopte ze haar vriendin stevig op den schouder. Co vertelde Nini maar niet, hoe vreeselijk ze naar 't eind van de week verlangde, ze telde de uren en snakte er naar, weer eens geheel vrij te zijn. Want bij de familie de Wit was haar tijd precies ingedeeld en zoo werd er geregeld piano gestudeerd. Soms leek 't wel of er een smid op hamerde, bah, 't beviel Co niets iederen dag weer haar vaste gangetje te gaan en ze vond het soms noodig, haar ergernis op de piano lucht te geven. Nee, nooit had ze gedacht, dat er zooveel van haar gevraagd zou worden. Ze moest werken en... zachtjes gezegd was dat gelukkig ook, anders zou Co haar belofte, op school flink haar best te doen, niet zoo trouw nagekomen zijn, hoe graag ze ook in alles haar woord hield.
Met de meisjes in de klas kon ze 't best vinden; iedereen mocht haar graag en de ‘baby's’ vonden 't een groote aanwinst, dat Co bij den predikant in huis was gekomen. Er heerschte aan de koffietafel een prettige toon, al werd Jans wel eens wat voor 't lapje gehouden, die daardoor
| |
| |
een beetje meer ‘koest’ werd, zooals de meisjes onder elkaar zeiden. Doch werd Jans te veel het mikpunt, dan was 't altijd Coby, die haar in bescherming nam.-
Zoo was eindelijk de Zaterdag daar, waarop de beide vriendinnen naar Roodkapje zouden gaan. Ze hadden gemeend, dadelijk na schooltijd te mogen vertrekken, maar daar kwam niets van in, omdat 't huiswerk voor Maandag eerst gemaakt moest worden. 't Hielp niet, of ze al sip keken en Co nog een wijs woordje in 't midden bracht, plicht ging vóór plezier en daarmee uit. Dus vlogen ze om twaalf uur op een drafje naar huis, om zoo gauw mogelijk klaar te zijn. Daar Nini een klas hooger zat, kreeg ze meer werk op dan Co, maar onderweg hadden de meisjes afgesproken, dat Nini voor dit enkele keertje maar een boterham minder zou eten, om eerder aan 't pennen te gaan. Dat vond ze wel heel akelig, maar wanneer ze te veel tijd verloren, zouden ze den trein van half drie niet eens kunnen halen. Met vreeselijke haast probeerde Co haar boterham met melk naar binnen te slikken, maar een strenge blik van dominé de Wit maakte gauw een eind aan 't schrokken. Tot overmaat van ramp hadden ze niets bijzonders op de boterham en zoo kostte het dubbele moeite binnen den kortst mogelijken tijd de vaste portie op te krijgen. 't Schreien stond Nini nader dan 't lachen, toen 't haar mislukte, een boterham weg te smokkelen en wanhopig keek ze naar den grooten wijzer van de pendule die vandaag wel vooruit scheen te vliegen.
Daar de predikant aan zijn preek werken moest, gingen
| |
| |
de meisjes gelijk met hem naar de studeerkamer en daar werd haar nog eens goed op 't hart gedrukt, muisjesstil te zijn. Gelukkig zat hij met den rug naar Co en Nini toe en was hij zoo in gedachten verdiept, dat 't hem niet opviel, hoe haastig de pennen van 't tweetal over 't papier krasten. In een wip was Co klaar en nu maakte ze van haar vrijen tijd gebruik op een vodje papier een briefje aan Nini te schrijven. Ze stelde haar vriendinnetje voor, strakjes de kamer uit te gaan, om niet de kans te loopen de sommen weer te moeten overmaken. Bij Co was 't gevaar groot, tot die straf veroordeeld te worden, want achter de laatste optelling pronkte een groote klad inplaats van een bescheiden nulletje.
Natuurlijk vond Nini dit plan prachtig en met een tevreden lachje zette deze haar werk voort. 't Ging Co vandaag veel te langzaam naar haar zin en die klok tikte zoo akelig hard net of ze ongeduldig riep: ‘Is 't nou af, - is 't nou af!’ Een flinke schop onder de tafel deed Nini van haar werk opzien en na de haastige overbuur beduid te hebben, wat ze nog te doen had, stopte ze haar ooren met de beide wijsvingers dicht, om niet meer afgeleid te worden. Die moeilijke aardrijkskundeles wou er maar niet in en ze had haar juist voor 't laatst bewaard, omdat er maar zoo'n paar regeltjes te leeren waren. ‘Flap,’ - daar ging eindelijk het boek dicht, maar nu moest er met overleg gehandeld worden. Zoo stilletjes mogelijk schoof Nini haar stoel achteruit en Co volgde haar voorbeeld. Als een paar boosdoeners slopen ze op de teenen naar de deur, maar
| |
| |
juist had Nini de kruk omgedraaid, toen haar vader om keek en vroeg: ‘Is je werk naar behooren gemaakt, kind?’ Gelukkig kon ze naar waarheid zeggen dat 't er netjes uitzag, maar als Co aan 't zelfde verhoor werd onderworpen, wat dan? Doch vandaag kwam ze er bij uitzondering goed af, want de predikant boog zich dadelijk weer over zijn werk en gaf de meisjes daardoor gelegenheid, gauw te ontsnappen. Met een blij lachend gezicht danste Co de polka op den overloop, heerlijk, nu kon ze tot Maandag van haar vrijheid genieten. Nadat de handen, die vol inkt zaten, onder 't fonteintje nog even een stortbad hadden gekregen en de schooljurk voor een netter japonnetje was verwisseld, stapten de vriendinnen de voordeur uit. Mevrouw de Wit had zoo'n schik in 't aardige spannetje, dat zij de meisjes nog lang na wuifde en natuurlijk werd haar groet even hartelijk beantwoord.-
Grootvader had alleen naar den trein gewild om zijn kleindochter 't eerst te begroeten, maar hij moest er wel in toestemmen, dat Bob hem vooruit sprong, die later ook met luid geblaf 't bezoek in Roodkapje aankondigde. De poedel draaide voortdurend als een tol in 't rond en hield niet op, zijn vrouwtje met de dolste sprongen te verwelkomen. Had Nini zich zelf niet parmantig als de vriendin van Coby voorgesteld, dan zou ze bij aankomst werkelijk door den ouden heer over 't hoofd zijn gezien. De goede man kon de meisjes onderweg haast niet bijhouden, zoo dapper stapten ze voort en natuurlijk moest hij van 't begin tot 't eind vertellen, hoe 't in de afgeloopen week wel in Rood- | |
| |
kapje en de boerderij was gegaan.
Het briefje, dat Co van hem had gekregen, was, volgens haar, een veel te kort kattebelletje geweest. Daarin had hij ook niet verteld, dat moeder Griet Maandag zou thuis komen en nu ze dit groote nieuws van hem hoorde, was ze zoo blij, dat ze besloot, Nini zoo gauw mogelijk mee naar de achterburen te nemen. Co wilde haar trouwe vrienden graag met die heerlijke gebeurtenis gelukwenschen. Meteen had ze ook alweer een plannetje bedacht, maar dat verklapte ze nu nog maar niet, om grootvader in de gelegenheid te laten, het gebeurde in die week zoo precies mogelijk te vertellen.
Tante kwam de meisjes al in de laan tegemoet en Trien stond in de voordeur. Ze stak haar ruwe werkhanden dadelijk naar Co uit en drukte de teere vingertjes van haar lieveling haast in haar groote vuisten fijn. Nini moest om de dikke, blozende meid lachen, die ook haar met groote hartelijkheid in Roodkapje welkom heette.
Hoewel Nini het huis nog nooit gezien had, meende ze 't, na de beschrijving van Co wel te kunnen uitteekenen, maar nu bleek het, dat ze er zich toch een heel andere voorstelling van had gemaakt. Zoo mooi had ze 't zich niet gedacht en bij 't zien van al die prachtige bloemen kon ze zich begrijpen, hoe treurig Co 't ingesloten stadstuintje met zoo'n enkel roosje vinden moest. Nini wist nu al, dat ze 't hier heerlijk hebben zou, want ze voelde zich al dadelijk op haar gemak. En wat had ze een schik in Geurtje, die haar met groote, verwonderde oogen lag aan te staren,
| |
| |
alsof hij maar half genoegen met de kennismaking nam.
‘Zeg, waar is Teun nu?’ vroeg ze even later, toen ze samen in Coby's kamer waren om zich wat op te knappen, ‘'k zou hem zoo graag eens willen zien.’
‘Ja, we gaan zoo dadelijk naar de boerderij,’ beloofde Coby, ‘hij houdt zich zeker een beetje op 'n afstand, omdat hij weet dat jij er nu bent. Och, hij kent je ook niet,’ liet ze er verontschuldigend op volgen, ‘ik zou geloof ik, net zoo doen. Wat zal hij 't leuk vinden, als hij ons strakjes ziet!’ In haar hart vond ze 't vervelend, dat hij zich nog niet eens even vertoond had, maar dit wilde ze Nini toch liever niet bekennen.
De achterburen waren in groote vreugde over de aanstaande thuiskomst van moeder Griet en toen Co haar vroolijk snuitje om 't hoekje van de deur stak, werd de blijdschap nog verhoogd. Met plechtige gebaren stelde ze haar vriendinnetje aan de familie voor en nu werd Nini, vooral door de kleintjes, van top tot teen opgenomen. Maar Teun scheen niet veel belang in haar te stellen, want hij keek haar gewoon voorbij en deed Coby van allerlei vragen over haar nieuwe school, 't huiswerk en de onderwijzeres. Doch daar de kleintjes haar geheel in beslag namen en met haar spelen wilden, werd 't zoo rumoerig in de kamer, dat de oude Geurt het noodig vond zijn stem te laten gelden en 't jonge volkje tot de orde roepen. Co en Nini proestten 't uit van 't lachen, toen Neeltje, Janneke en Trijntje daar als gedresseerde soldaatjes op een rij stonden, maar uit vrees, de prettige stemming van zooeven te bederven, be- | |
| |
sloten ze maar, zoo gauw mogelijk op te stappen.
‘Ga met ons mee, dan zal ik je een heeleboel uitleggen,’ fluisterde Co haar vriendje in 't oor en dadelijk trok hij zijn klompen aan, die op 't blauwe stoepje, voor de deur stonden. Met hun drietjes kuierden ze nu den tuin door en daar Teun in 't midden liep, kon Nini hem, onder Co's verhalen eens goed opnemen. 't Speet haar wel voor haar vriendinnetje, maar een leuke baas kon ze hem tot nu toe niet vinden, hoe ze ook haar best deed, iets aardigs in hem te ontdekken. Nog geen vriendelijk woord had hij tegen haar gezegd en op haar vragen kreeg ze nauwelijks antwoord. Doch Co kon blijkbaar best met hem opschieten, want haar mond stond niet stil en hij scheen ook nog al belang in haar nieuw leventje te stellen. Maar na een poosje wist hij al genoeg en vond 't noodig, zelf aan 't woord te komen. Nu volgde er zoo'n lang relaas van mooie cijfers die hij had gekregen en hing hij zulke wonderlijke verhalen op van de domkoppen, die bij hem in de klas zaten, dat hij Nini aardig begon te vervelen. Coby zag hetzelfde ondeugende trekje op haar gezicht, dat ze ook bij Jans' verhalen kon hebben. O, dan flapte Nini er soms zooveel uit, dat Coby vaak bang voor kibbelpartijen was geweest. Ze begreep niet, waarom haar vriendinnetje nu zoo mal deed, 't was toch heel gewoon, dat ze elkaar veel te vertellen hadden? Maar uit alle voorzichtigheid bracht ze 't gesprek maar gauw op iets anders, want ze zou 't tegenover Teun niet prettig vinden als Nini iets onaardigs zei en zich daardoor minder lief voordeed dan ze werkelijk was.
| |
| |
‘'k Weet een mooi plannetje, Teun,’ zei Co opeens, ‘we zullen jullie kamer versieren, omdat je moeder Maandag thuis komt. Alle kinderen moeten er een handje aan mee helpen. 't Is zoo prettig, met bloemen verwelkomd te worden, je zult eens zien, hoe blij ze dan kijkt.’
‘Ja, dat moeten we doen,’ zei Teun, ‘'k had zelf ook al zooiets gedacht.’ Nini keek hem eens eventjes aan, daar ze stellig geloofde, dat hij jokte, maar ze zei niets, omdat ze zich natuurlijk wel vergissen kon. ‘Zorg jij dan voor de bloemen,’ zei hij, na zich even bedacht te hebben, ‘de tuin staat vol genoeg.’ Co beloofde, Maandag heel in de vroegte een mooien voorraad te zullen plukken en Nini bood aan, haar te helpen.
‘We mogen wel voor dag en dauw opstaan, om voor schooltijd klaar te komen!’ riep Coby opgewonden, ‘ik dacht 't eerst Zondag te doen, maar dan zijn de bloemen den volgenden morgen niet frisch meer. En ik zal je moeder's stoel met de mooiste dahlia's versieren, die er in onzen tuin staan,’ vervolgde ze, terwijl ze Teun op den schouder klopte, ‘dat lijkt me 't leukste werkje nog.’
Teun zei hierop niet veel, hij had spijt, dit zelf niet verzonnen te hebben, want zoo'n mooie stoel zou moeder natuurlijk 't eerst opvallen. ‘Maandagmorgen spreken we wel verder af, hoe alles gebeuren moet,’ antwoordde hij een beetje boos, ‘'t hangt er ook van af, wat bloemen je meebrengt.’
‘Armen vol, dat snap je, grootvader wil ze graag voor zoo'n goed doel afstaan, dat weet ik stellig,’ verzekerde Co,
| |
| |
‘als we ze maar niet zoo vlak bij de laan afplukken. Dan is 't bij de voorste perken zoo kaal en zou je tante Lize eens hooren! Ze is toch al zoo uit haar hm omdat ze haar pleegkindje weer moet afstaan; 't was zoo'n lievelingetje van haar geworden.’
Terwijl Coby een aardig, klein paadje insloeg, om weer eens een kijkje in Roodkapje te nemen, vertelde ze haar vriendinnetje allerlei staaltjes, hoe akelig precies tante Lize vroeger wel was geweest. Toen zou ze bijvoorbeeld Trijntje, die 't liefst in de goot speelde, met geen tang aangepakt hebben en nu had Co gezien, dat ze de kleine guit zelfs wel eens een kusje gaf.
‘'t Kan verkeeren,’ lachte ze, ‘Bob is ook bij haar in 't kastje gekomen.’
Hoewel Nini veel pret had in Co's verhalen, was ze toch blij weer naar binnen te gaan, omdat ze 't liefst met haar vriendinnetje alleen bleef. Bah, wat vond ze dien Teun een vervelenden jongen en daar had Co nu zoo hoog van opgegeven. Onwilkeurig vergeleek ze hem met Jans, die twee waren precies 't zelfde. Maar ze wou Co niet dadelijk teleurstellen en daarom antwoordde Nini haar op de vraag, hoe ze Teun nu wel vond: ‘Och, ik ken hem eigenlijk nog niet.’
Doordat de burgemeester de meisjes kwam roepen, werd er verder niet meer over den jongen gepraat, wat Coby heel welkom was. Ze voelde wel, dat de kennismaking niet was meegevallen, al had Nini er ook nog geen woord van gezegd. Toen tante het kleine Geurtje had verzorgd kwam
| |
| |
ze ook haar plaatsje achter de tafel innemen en nu werd er zoo gezellig gebabbeld, dat Co haar verdriet al gauw vergat. Voor de feestelijkheid mochten de meisjes wat later naar bed, maar toch vloog ook de avond nog veel te gauw om. Eer Co naar haar kamer ging, vulde ze nog even het bloemenvaasje op grootvaders schrijfbureau, waarin een najaarsroosje stond, dat haar blaadjes had laten vallen. Straks, wanneer zij al sliep, moest de oude man toch nog een extra avondgroetje van zijn kleindochter vinden, zooals dat vroeger ook gebeurde.-
Den volgenden morgen was Coby weer vroeg in de kleeren, want ze vond 't jammer, haar kostbaren tijd in bed te verluieren en haastig duwde ze 't raam open, om van de frissche morgenlucht te genieten. Vroolijk viel 't Septemberzonnetje naar binnen en ginds kraaide het haantje zijn morgenzang. Wat was 't nog rustig overal; op den Zondag waren ze in de boerderij ook niet zoo vroeg in de weer als anders, maar toch meende Coby stemmen te hooren. Juist wou ze net als vroeger, van de vensterbank op den weg springen, om met Bob vast een wandeling te maken, toen ze iemand hoorde aankomen. 't Was Teun, die eens kwam kijken, of zijn vriendinnetje de blinden nog gesloten had. Hij keek niet weinig verrast, haar al zoo vroeg klaar te vinden, nu konden ze tenminste eens een oogenblikje samen praten. Hij stelde er zich weinig plezier van voor, nu ook nog den heelen Zondag met Nini opgescheept te zitten; voor zijn part kon die vreemde snoeshaan gerust in de stad blijven.
| |
| |
‘Zoo Teun, ben jij daar ook al, dat is gezellig,’ zei Co, maar toch schrok ze even, omdat hij zoo onverwacht voor haar stond. Ze vond 't bespottelijk en onuitstaanbaar van zichzelf, een kleur te krijgen. 't Moest er nog maar bij komen dat ze verlegen werd voor Teun, ze waren gisteren toch als de beste maatjes van elkaar gescheiden? Kom, ze wou voor 't ontbijt nog een eindje met hem wandelen en hoopte op een gezellig praatje, maar of Teun wel zoo heel best gemutst zou zijn? Daar was ze werkelijk wel een beetje bang voor, ze begreep, dat ze verstandig zou doen, zoo weinig mogelijk over Nini te praten, maar als hij zelf nu eens over haar begon?
Toen ze in de laan liepen, wou 't gesprek nog niet al te best vlotten, Co wist werkelijk niet, waarover te beginnen en toch was er in die week zooveel gebeurd. Gek, telkens brandde de naam van haar vriendinnetje haar op de lippen, Nini was ook zoo'n echt leuk kind...
Eindelijk vroeg Teun, om toch wat te zeggen: ‘Hoe laat wou je morgen vroeg met versieren beginnen?’
‘Om een uur of half zeven,’ antwoordde Co, ‘anders komen we niet klaar en ik wil ook op tijd aan 't ontbijt zijn, om grootvader en tante niet alleen te laten.’
‘Nini kan ze toch wel gezelschap houden, dat is net een mooi werkje voor haar,’ bromde Teun.
‘Nee, die vindt 't veel te aardig mee te helpen, jij bent ook een mooie!’ riep Co, ‘we moeten allemaal wat doen, de kleintjes ook.’
‘Die lieve vriendin van jou mag je anders gerust thuis
| |
| |
laten,’ klonk 't nu allesbehalve vriendelijk, ‘daar is nou geen zier aan. 'k Hoop tenminste, dat je haar voortaan niet meer meeneemt. Jullie lijkt nou al de dikste vriendinnen en je kent elkaar pas een week. 'k Snap niet, wat je aan zoo'n vervelend kind hebt.’
Co had wel kunnen huilen, zoo bedroefd was ze. Waarom moest Teun nu dadelijk kwaad van Nini zeggen, dat verdiende ze nu heusch niet. Nini had hem toch immers ook niet afgebroken en daar was nog meer reden voor, omdat Teun net had gedaan of ze er niet was. Met hun drietjes konden ze 't toch ook prettig hebben, maar dan moest hij een beetje toeschietelijker zijn. Als hij geen antwoord gaf, wanneer Nini hem wat vroeg, kon de verhouding immers nooit aardig worden en wie had dan schuld? Bijna was er een verwijt over haar lippen gekomen, doch ze wou den heerlijken Zondag niet met gekibbel bederven en daarom zei ze:
‘Toe, Teun, wees nou maar een beetje lief tegen mijn vriendinnetje, 't is zoo'n snoeperig meisje, dat weet je niet en ik mag toch wel veel van haar houden? Je moest eens weten, hoe prettig we 't deze week met elkaar gehad hebben, 't is net of ik haar al heel, heel lang ken.’
Deze woorden maakten 't humeur van den jaloerschen Teun niet beter en toen Co zich omkeerde, met de bedoeling, weer zoo gauw mogelijk naar huis terug te gaan, bleef de jongen naast haar voort mopperen en gaf Nini van alles de schuld.
‘'k Heb 't best in de gaten,’ zei hij, ‘mij heb je niet meer
| |
| |
noodig, maar vroeger was je wel anders, toen je Nini nog niet kende.’
Inplaats dat Co hem eens goed de waarheid zei, bleven de woorden haar in de keel steken en omdat ze zich voor haar tranen schaamde, zette ze 't op een loopen, gevolgd door haar trouwe metgezel Bob, die er geen bezwaar in scheen te vinden, het brommerige baasje alleen achter te laten.
Toen Coby in de huiskamer kwam, was Trien bezig het ontbijt klaar te zetten. Graag had Co haar hart even bij de goedige meid gelucht, maar in de hoop, dat Teun straks wel weer bijgedraaid zou zijn, wou ze hem niet bij Trien aanklagen, want dan was 't zeker, dat hij een flinken uitbrander zou krijgen.
Dien Zondag ontliep Co 't gezelschap van Teun zooveel mogelijk, ja, ze zag er haast tegen op, Maandagmorgen naar de boerderij te gaan, om de kamer mooi te maken. Nini scheen er ook geen plezier meer in te hebben, maar wat eenmaal was afgesproken, moest gebeuren. Trien werd opgedragen, de meisjes zoo vroeg mogelijk te roepen en daar deze zich altijd prompt van haar plichten kweet, werden de slaapkopjes, eerder dan haar bedoeling eigenlijk was, uit haar droom gewekt. Zoo hadden ze om zeven uur den tuin al leelijk geplunderd en waren de mooiste bloemen voor den stoel afzonderlijk gehouden.
Och, nu Coby er aan dacht, hoe dankbaar moeder Griet wezen zou, als ze met zoo'n welkomstgroet werd binnen gehaald, begon ze er alweer meer schik in te krijgen. Juist
| |
| |
had ze Nini in den arm genomen om samen naar de boerenwoning te gaan, toen Neeltje de meisjes al tegemoet huppelde. Ze stelde er zich een feest van voor, mee te helpen en haar oogen straalden van blijdschap toen Co haar 't overvloedig gevulde mandje voorhield. Daar kwam Janneke ook al aangeloopen, gevolgd door Trijntje, die dadelijk weer naar huis terug liep, om de verdere familie op de komst van de meisjes voor te bereiden. Ieder kreeg een klein werkje te doen en daar Co de zorg voor den stoel op zich had genomen, vroeg ze Nini, haar daarmee te helpen. Teun zou met Jaap een versiering om moeders portret aanbrengen, maar daar Teun dat werkje niet zoo heel gemakkelijk afging, liet hij 't in den steek en zei, dat hij 't vrij wat prettiger vond, den stoel in orde te maken. De waarheid was, dat hij Nini van haar plaatsje wou verdrijven en dat kostte hem geen moeite, omdat de gast zich nog vreemd in dit huis voelde en zich een beetje verlegen terug trok. Wel stribbelde Jaap tegen en zei Co, dat ze ook wel met hun drietjes aan den stoel bezig konden zijn, maar toch kreeg de jongen geheel zijn zin en wist hij Nini met een minder aardig werkje op te schepen. Gelukkig werd de prettige toon er niet door bedorven en kwam de kamer nog op tijd keurig in orde.
Toen de meisjes naar Roodkapje teruggingen om gauw te ontbijten en zich voor de school klaar te maken, bracht Teun ze tot de achterdeur weg. Hij scheen gelukkig toch te voelen, dat hij niet zoo erg aardig was geweest en dat speet hem wel een beetje, omdat hij de heele week zoo naar
| |
| |
Coby's komst verlangd had. Maar in die paar minuutjes was zijn boos humeur van strakjes niet goed te maken en daarom werd er ook niet zoo heel vriendelijk afscheid genomen. Een volgend keertje, als Nini in de stad bleef, zou hij Co nog wel eens goed duidelijk zeggen, waarom hij zoo'n hekel aan die Nini had.
|
|