| |
| |
| |
| |
Elfde Hoofdstuk.
Wie wil, die kan.
De winter was in aantocht en de stamrozen werden door Henk en Jaap in hun pak van stroo gestoken, om ze voor de nachtvorsten te bewaren. De wind had de bladeren van de boomen afgerukt en het dak van Roodkapje was nu onder de schijnbaar doode takken weer beter zichtbaar geworden. Alles ging in 't huis zijn gewonen gang en Coby bracht er geregeld haar wekelijksche bezoekjes. Bij de achterburen was, na de terugkomst van moeder Griet, de huishouding weer gauw op orde gekomen en de kinderen sprongen even vroolijk in den tuin rond als altijd. Maar één was er onder hen, die moeilijke dagen doormaakte, dat was Teun. Nee, 't ontging moeder niet, hoe hij er zich soms toe dwong, met de anderen mee te doen en zijn boeken eens voor een poosje op zij te leggen. Als
| |
| |
Trijntje vroeg de plaatjes in zijn leesboek te mogen bekijken, snauwde hij haar niet meer af en wanneer Janneke zijn hulp inriep, om matjes te vlechten of een mandje van takjes te maken, dat ze op de bewaarschool geleerd had, toonde hij zich niet zoo onwillig als vroeger en maakte het verder met haar af. Wel kostte het hem vaak heel wat moeite, zijn vrije uurtjes voor zijn zusje op te offeren, maar hij deed het toch, zonder een boos gezicht. Zelfs had hij Jaap al eens een bezem uit de hand genomen om hem te helpen en dit was wel 't grootste wonder, dat men van Teun verwachten kon. Maar op raad van moeder werd er weinig van gezegd en liet men hem stil zijn gang gaan. Wanneer iemand zijn verbazing over Teuns ongewone hulpvaardigheid getoond had, zou een gevoel van schaamte hem er misschien weer van teruggehouden hebben en de ouders waren veel te blij, zoo'n gunstige verandering bij hem op te merken.
Sinds haar terugkomst uit 't ziekenhuis, had Griet den jongen meer in 't oog gehouden dan haar andere kinderen. Niet alleen, omdat hij de moeilijkste was, maar ook omdat ze al heel gauw zag, dat hij haar noodig had. Waarom hij haar gezelschap vaak zocht kon ze nog niet dadelijk uitvinden, maar het duurde niet lang, of ze begon te begrijpen, wat er in hem omging. Griet praatte er echter alleen met haar man over en wanneer Trien of de oude Geurt, 's avonds, als de kinderen naar bed waren, het gesprek eens op den jongen bracht, omdat hij zoo in zijn voordeel veranderde, zei moeder Griet: ‘De wijsheid komt met de
| |
| |
jaren, heb ik wel eens hooren vertellen en dat zal nou met onzen Teun ook 't geval zijn.’-
Daar er onder onze lezeresjes misschien ook zijn, die graag de oorzaak van Teun's vriendelijker gedrag zouden willen weten en die van Griet evenmin krijgen te hooren als grootvader en Trien, zal ik 't hier, op gevaar af, het met de moeder aan den stok te krijgen, maar eens stilletjes verklappen. Het was Coby, die Teun zoover gebracht had en omdat velen dat niet gelooven zullen, wil ik ook nog vertellen, hoe dat zoo zoetjesaan gebeuren kon.
Teun had, als vroeger, nog evenveel plezier in zijn werk en daar hij altijd met Co samen was geweest, bemoeiden zich de kinderen, die gelijk met hem naar de zesde klas waren gegaan, weinig of niet met hem. Alleen ging hij naar school en alleen wandelde hij naar huis terug, maar gezellig vond hij 't niet. Meer dan ooit begon hij zijn trouw speelkameraadje te missen, temeer, daar ze weinig met elkaar gekibbeld hadden en van den vroegen morgen tot den avond bij elkaar waren geweest. Bob was zijn eenige troost, maar wat had hij aan een hond, waarmee hij niet praten kon? Als zijn onderwijzer, van wien hij nog geregeld fransche les kreeg, hem vroeg, hoe 't met zijn vriendinnetje ging, deed hij een beetje onverschillig, alsof 't hem eigenlijk niet schelen kon. Maar intusschen verlangde hij zoo naar den Zaterdag, waarop ze weer thuis zou komen, dat hij zijn werk steeds vooruit maakte, om dan geheel vrij te zijn.
En toch waren die dagen, den laatsten tijd vooral, zoo
| |
| |
erg moeilijk voor hem geweest, want nu Co al eenige maanden in de stad was en veel onder haar nieuwe kennisjes verkeerde, kreeg ze een heel anderen kijk op alles en leerde de verschillende karakters van de meisjes goed kennen. Niet dat ze zichzelf zoo best vond en de fouten van anderen gauw opmerkte, o neen, dat lag niet in haar aard, maar toch wist ze haar vriendinnetjes langzamerhand uitstekend te kiezen en was ze er zeker van, dat Nini, met haar oprecht, lief karakter, de eerste plaats bij haar zou blijven innemen. De minder aardige trekjes van Jans zag ze nu heel goed en zoo was 't ook geen wonder, dat eindelijk ook haar oogen voor Teun's groote gebreken opengingen. Eerst durfde ze zich zelf niet bekennen, hoe weinig vriendelijk hij niet alleen voor haar, maar ook voor de anderen was, waarmee hij onder één dak woonde. Hoe weinig beleefd groette hij haar grootvader, aan wien hij toch zooveel te danken had en wat was hij dikwijls norsch tegen Trien, die toch heel wat voor het gezin deed. Zijn eigen ouders, Jaap, en de kleintjes, iedereen zag hij immers voorbij. Alleen zichzelf vergat hij niet. 't Was toch ook veel prettiger onder elkaar te zijn, dan je altijd in een hoekje af te zonderen! De vriendschap met Nini en haar meerdere bezoekjes in Roodkapje, deden de jaloezie van Teun steeds meer uitkomen en hoewel Nini nooit veel van hem zei, had ze haar vriendinnetje toch wel eens gevraagd, wat voor bijzonders ze toch aan dien jongen vond. Eerst beweerde Co, dat Nini hem toevallig altijd in zijn minder plezierige buien aantrof, maar later verdedigde ze hem niet meer, omdat hij
| |
| |
er niet beter op werd. Waarom zou ze zijn booze buien ook nog langer verdragen? - als Nini er niet was kon ze imners genoeg pret met de kleintjes maken? Want zoo'n stadsnufje werd ze niet, dat ze haar neus voor de eenvoudige woning en de klompenkindertjes optrok. Nee, de achterburen bleven haar even lief als vroeger.
't Kwam langzamerhand zoo vanzelf, dat ze geen plannetjes meer met Teun maakte en haar eigen weg ging, als ze thuis was. Maar dat hinderde den jongen zoo geducht, dat hij wel alles had willen doen, om daarin verandering te brengen. Hij was te veel op haar vriendschap gesteld, dan dat hij daar zoo gemakkelijk afstand van kon doen, hoewel hij best begreep, dat hij Co niet meer zoo naar zijn hand kon zetten als vroeger.
Een paar weken lang liet hij haar aan haar lot over en deed zoo onverschillig mogelijk, maar 't kostte hem zoo'n moeite, haar niet in zijn belangen te halen, dat hij 't op z'n eentje toch niet kon uithouden en zijn stijf hoofd eindelijk boog. 't Was voor hem geen kleinigheid de minste te zijn, maar hij overwon zichzelf en wachtte haar op, toen ze, na haar Zondagmiddagbezoekje aan zijn ouders, naar Roodkapje terug wou gaan.
‘Waarom doe je tegenwoordig toch zoo gek,’ zei hij onhandig, ‘heb ik je niet voorspeld dat je me niet meer noodig zoudt hebben, wanneer je daarginds andere kennisjes kreeg. Vroeger speelden we zoo fijn samen en nu kijken we haast niet meer naar mekaar om. 't Is jou schuld en van niemand anders.’
| |
| |
Coby, die op zoo'n aanval niet was voorbereid, stond een oogenblik bedremmeld voor zich uit te kijken, maar nu Teun haar op den man af vroeg, waarom ze zoo vreemd tegen hem deed en haar bovendien nog een verwijt van hun minder prettige verhouding maakte, wou ze ook ronduit zeggen, wat ze op 't hart had.
‘Weet je hoe dat komt, Teun,’ zei ze, terwijl ze hem recht in 't gezicht keek, ‘ik vind, dat je zoo erg onaardig kunt zijn en daarom houd ik ook zooveel niet meer van je. Waarom ben je niet een beetje vriendelijker en denk je alleen aan je zelf? Ik weet nu wel, dat het altijd zoo geweest is, maar 'k vond 't gewoon, omdat ik 't een heele eer vond, zoo'n knappen jongen tot speelkameraad te hebben. Ik kende ook eigenlijk niemand dan jou en omdat jij 't altijd beter wist dan ik, meende ik ook dat 't goed was, zooals jij deed. Ik werd wel eens boos op grootvader, omdat hij je dikwijls de les las en als je je nooit met de kleintjes wou bemoeien, vond ik dat natuurlijk, omdat ik 't van jou nu eenmaal niet gewend was. O, Teun, ik voelde me zoo'n poppetje, bij jou vergeleken en wat vreemd, hè, nou heelemaal niet meer. Ik kan 't heusch niet helpen en je moet er maar niet boos om zijn, hoor. Nu lach ik er een beetje om, als je zoo op je knapheid bluft en dat zou ik vroeger niet gedurfd hebben.’
‘'k Snap er niks van,’ viel Teun opeens uit, ‘die wijsheid hebben Nini en de andere meisjes je zeker in 't hoofd gepraat, maar 't is best, voor mijn part mag je gerust ophoepelen. 'k Lijk ook wel mal, dat ik naar je toe
| |
| |
gekomen ben. Dacht je soms, dat jij zoo'n lievertje was?’
‘O nee, dat weet ik wel!’ riep Co ‘en je moogt mij ook gerust de waarheid zeggen.’
Teun deed nu zijn best iets heel onaardigs van haar te bedenken, maar hij kon tot zijn spijt niets verzinnen. 't Waren juist allemaal vriendelijkheidjes die hem invielen en hij werd kriegel op zichzelf, omdat hij daar zoo mal met z'n mond vol tanden stond.
‘Kom, laten we doorloopen,’ zei hij, om z'n verlegenheid te verbergen en terwijl hij zwijgend naast haar voortstapte kwam hem den gezelligen tijd van vroeger iederkeer weer in de gedachte. O, wat speet het hem toch eigenlijk, dat 't nu zoo anders was, en hoe kon hij dat weer goed maken? 's Zondags zouden ze nog een heeleboel aan elkaar kunnen hebben, maar als Co nu eenmaal niet mee wou...
‘Toe, Teun, probeer nu eens een echt lieve jongen te wezen,’ klonk 't opeens naast hem, ‘dan word je later ook een even aardige onderwijzer, als die wij hier op 't dorp hebben. Hè, 'k zou 't zoo dolletjes vinden gewoon met elkaar te zijn.’
‘Ja, maar jij laat je door je vriendinnen opstoken, vooral door Nini,’ zei Teun op wat vriendelijker toon, ‘vroeger had je toch nooit wat op me aan te merken en ik ben toch precies dezelfde gebleven.’
‘Ja, maar toen commandeerde jij me ook altijd en danste ik gewoon naar je pijpen,’ lachte Co, ‘maar dat doe ik nu niet meer, jongetje!’
Daar de burgemeester hun beidjes achterop kwam, werd
| |
| |
't gesprek afgebroken en nu begreep Teun dat 't zijn tijd was, op te stappen. Als een geslagen hondje liep hij weg en toen hij later nog eens rustig over Co's woorden dacht, had hij zoo 't land, dat haar praten juist een verkeerde uitwerking scheen te hebben. En met niemand kon hij er eens over praten, omdat hij wist, dat hij in dit geval nooit gelijk zou krijgen, ook niet bij moeder. Ze had er immers verdriet genoeg van dat hij zoo moeilijk was. Verbeeld je, Co niet meer gewoon af te halen, wat een saaie boel!
Ze wou zeker dat hij zoo'n half meisje werd of een schoonmaakster, net als Jaap. Nee, dat bedoelde ze toch niet, een aardige onderwijzer had ze gezegd, zooals er hier op 't dorp waren. Ja, dat zou ook heerlijk zijn... En toen kwam hij langzaam, heel, heel langzaam tot de overtuiging, wat een beste meid die Co toch eigenlijk was. Als hij werkelijk eenmaal z'n doel bereikte zou hij 't voor een groot deel aan haar te danken hebben en dan verdiende ze toch ook niet, zoo onaardig door hem behandeld te worden. Gek toch, 't was alles zoo vanzelf gegaan. Was Co maar niet zoo'n goeierd geweest... En thuis? - ja misschien had ze wel gelijk, dat hij niet zooveel voor een ander over had. Bah, hij kreeg een hekel aan zichzelf, en hij zou toch eens probeeren, haar raad op te volgen, maar 't was zoo moeilijk, zoo heel erg moeilijk. Daar kwam Trijntje aangeloopen, dolgraag wou ze 't schommeltje in de schuur gemaakt hebben, het touw was gebroken.
‘'t Is wat lekkers,’ dacht Teun, ‘als ik nou Co's zin deed, stond ik maar dadelijk klaar om te helpen.’
| |
| |
Eerst was hij van plan, zijn zusje als gewoonlijk, naar Jaap te sturen, maar nee, hij zou nu eens een lieve broer zijn. Tot groote verbazing van Trijntje nam hij haar bij de hand en beloofde, het schommeltje in orde te zullen maken. Blij huppelde het kleine meisje naast Teun voort en vol verwachting bracht ze hem naar de plaats waar de schommel hing.
‘'t Is een mooi akefietje, de stukken koord moeten tegen elkaar gelegd en met een touw omwonden worden,’ pruttelde Teun, die eerst dacht met een knoop klaar te komen. ‘En dan moet 't andere eind ook verkort worden, anders hangt 't plankje scheef.’
‘Och, doe 't maar,’ zei Trijntje, bang, dat haar broer zijn woord niet zou houden, ‘dan krijg je o, zoo'n dikken pakkerd van me.’
‘'t Kan me wat schelen,’ had Teun bijna gezegd, maar gelukkig hield hij die woorden in en ging aan 't werk. Onderwijl danste de kleuter om hem heen en gaf hem de liefste naampjes, omdat ze zag hoe mooi hij vorderde. Net was hij bezig te probeeren of 't koord zijn vrachtje houden kon, toen Bob met luid geblaf in 't schuurtje kwam, even later gevolgd door Co, die krijgertje met den hond speelde. Ze botste in haar vaart bijna tegen Teun aan en vroeg, nog hijgend van 't harde loopen:
‘Wat doe je daar?’
‘Het touw van den schommel was stuk,’ antwoordde Teun met een vuurroode kleur. Hij vond 't blijkbaar vervelend, hier zoo door haar overvallen te worden.
| |
| |
‘Dag, kleine snoes,’ zei Coby dadelijk daarop tegen Trijntje, ‘moet jij schommelen?’
‘Ja, maar 't touw brak doormidden en Teun maakt 't zoo knap, kijk maar!’ riep 't kind opgewonden.
Co zag wel, dat Teun bij dien lof nog meer verlegen werd en daarom hitste ze Bob weer aan, om haar te pakken. ‘Vooruit!’ riep ze en weg was ze weer.-
Na dien dag gebeurde 't vaak genoeg, dat Teun zijn zusjes met 't een of ander hielp. 't Ging nog wel niet altijd met een even vriendelijk gezicht, want alle begin is moeilijk, maar hij deed 't toch. Heel, heel langzaam aan leerde hij ook een toontje lager zingen en was hij niet haantje de voorste, als zijn meening niet gevraagd werd. Nog nooit had de jongen zoo met zichzelf te kampen gehad, maar moeder hielp hem stilzwijgend in zijn strijd. Zeker zou haar jongen vaker tot zijn oude fouten vervallen zijn, als ze hem niet met zachte hand op den goeden weg geleid had, want er is heel wat goede wil voor noodig, om over zich zelf de baas te blijven.
Toen het opnieuw zomer werd en de kinderen weer buiten konden spelen, waren de blaadjes omgekeerd, want nu was 't Teun, die zich graag naar Coby's plannetjes schikte, al dacht ze er niet over altijd haar zin door te drijven. Ook werd Nini niet meer als een struikelblok beschouwd, wanneer ze mee van de partij was. Natuurlijk dat er wel eens verschil van meening bestond en ieder zijn oordeel zei, maar de verhouding was, zooals ze behoorde te zijn. Zelfs de oude Geurt had niet meer over Teun's
| |
| |
humeur te klagen en dat Coby beter maatjes met hem werd dan ooit, zal niemand verwonderen.
Jaren zijn er voorbijgegaan en een paar maanden geleden heb ik den ouden heer Bloemenga nog eens in Roodkapje bezocht. Hij is over de tachtig en al lang geen burgemeester meer. Coby, nu een allerliefste jongedame van ruim twintig jaar, heeft de zorg voor de huishouding van tante Lize overgenomen, daar deze heel slecht ter been is en veel sukkelt. Maar Co heeft nog vrijen tijd genoeg om haar studie voor middelbaar acte Engelsch voort te zetten en 't volgend jaar examen te doen. Nog woont ze met haar ouden speelkameraad, Teun, onder 't zelfde dak, die zijn liefsten wensch vervuld heeft gezien. Dank zij de voorspraak van den heer Bloemenga is hij onderwijzer geworden aan de dorpsschool, welke hij en Co als kind bezochten. Maar niemand die hem als jongen gekend heeft, zal willen gelooven, dat die aardige, bescheiden man dezelfde Teun van vroeger is. Alle leerlingen houden van hem en wanneer hij nu en dan van zijn jeugd vertelt, verzwijgt hij niet, aan wie hij zijn gelukkig leven voor 't grootste deel te danken heeft.-
Vader Henk werkt nog even ijverig in den tuin en op 't land als vroeger, trouw bijgestaan door zijn rechterhand, Jaap. En moeder Griet vertelt aan iedereen, dat haar Teun van 't lieve Geurtje een even knappen jongen zal maken als hij zelf is, maar of 't ooit gebeuren zal? Een grooter belhamel als ‘haar jongste’ bestaat er in de school niet. Trien
| |
| |
is nog dezelfde trouwe buurvriendin gebleven, maar de sokken van den ouden Geurt hoeft ze niet meer te stoppen, omdat hij gestorven is. Om 't de dienstbode wat gemakkelijker te maken, heeft ze in Roodkapje Neeltje tot hulp gekregen, die zich in haar deftigheid als ‘tweede meisje’ een heel gewichtig persoontje vindt. Janneke's plan is naaister te worden en daarom gaat ze geregeld naar de stad, waar ze een goede leerschool heeft. En Trijntje? Die neemt haar lesjes bij moeder, omdat ze zegt, niets liever dan huisvrouw te willen worden. Als je haar vraagt wat zij later wil leeren, antwoordt ze kort en bondig: ‘Ik trouw, en moet 't potje kunnen koken.’
Toen ik afscheid van de beide families had genomen, zag ik Bob dicht bij 't huis in 't zonnetje liggen, maar ik kende den poedel haast niet meer, zoo grijs is zijn haar geworden. Hij kan van ouderdom haast niet meer loopen en brengt het grootste gedeelte van den dag slapende door. Toch zal 't een groote teleurstelling voor Coby zijn, het trouwe dier te moeten missen, want natuurlijk houdt ze nog evenveel als vroeger van haar lieven Bob.
|
|