Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen
Afbeelding van Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingenToon afbeelding van titelpagina van Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (8.06 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen

(1968)–Anna Blaman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

Blauwe ogen

Het waren moeilijke uren geweest, van 's avonds zeven tot na middernacht. Maar nu was het dan ook voorbij. Uitgeput, maar volmaakt ontspannen en tevreden was ze in slaap gevallen. En wat de kinderen betreft die ze het leven had geschonken, het kwam precies uit wat ik al steeds gedacht had: het was er niet: één, het waren er niet twee, het waren er drie. Een drieling!

Maar ach, al wist de moeder dat dan niet, het was niet helemaal goed met de stakkerdjes. Al toen ik ze geboren zag worden zag ik het... neen, kijk daar niet van op, wees er ook niet gechoqueerd door, maar ik was erbij, ik keek er op toe.

Er bestaat voor mij geen groter wonder dan een geboorte en als ik de kans krijg dit wonder te aanschouwen, verkies ik dat ver boven de belangrijkste culturele gebeurtenis die er maar te beleven zou zijn. Ik heb dan het gevoel dat ik minstens even dicht aan het mysterie des levens raak als bij voorbeeld een religieus mens in het gebed...

Ik was er dus bij en zodra haar kinderen op deze mooie en belachelijke wereld kwamen zag ik het: alle drie hadden ze hetzelfde verschrikkelijke gebrek, alle drie hadden ze dezelfde blinde bevliesde halfgeloken blik. Neen, dat deugde niet.

Al bij het eerste kindje had ik het licht afgeschermd en na de geboorte van het laatste na de moeder nog eens om haar flinkheid geprezen en geliefkoosd te hebben (ze merkte 't niet eens, de arme, ze was te moe) en na een laatste verte-

[pagina 111]
[p. 111]

derde blik op haar ongelukkige kroost (ach, ze wisten nog niet eens dat ze bestonden) ging ik naar mijn kamer en besloot er de volgende ochtend onmiddellijk de dokter bij te halen.

De dokter kwam. Stuk voor stuk nam hij de kinderen op en keek ze in de ogen, En terwijl ik sussende woordjes tot de moeder sprak (ze begreep gelukkig niet wat er wel op het spel stond) wachtte ik met bonzend hart af wat hij zeggen zou. Hij zei: Dat ziet er niet best uit. - En hij keek nog eens en nog eens.

Hij hield ze eigenlijk veel te lang vast, en stuk voor stuk begonnen ze te schreeuwen of ze vermoord werden. Stil maar, stil maar, zei ik tegen de moeder, maak je maar niet ongerust, het is toch voor hun bestwil, die oogjes moeten toch beter!

Als ze me niet zo onvoorwaardelijk vertrouwd had, geloof ik dat ze die dokter wel met nagels en tanden te lijf had willen gaan. En toen zei hij: Geen daglicht, in 't donker laten. En hij schreef een recept; zalf en druppeltjes, daarmee de oogjes behandelen veertien dagen lang. Daarna zou hij nog eens komen.

Ik haalde de zalf en de druppeltjes en deed wat er gezegd was. Maar nu had de moeder het zeer wel begrepen. Geen klacht, geen protest, al zag ze dan veertien dagen lang geen straaltje daglicht. En al was ze dan veertien dagen lang uren en uren alleen.

Want hoe gaat dat, je hebt allemaal je werk en in je vrije tijd kom je er niet toe om uren en uren in 't hartstikke donker op kraambezoek, of beter op ziekenbezoek te blijven zitten. Maar geen klacht!

En weer kwam de dokter. Wat denkt u, vroeg ik. En weer

[pagina 112]
[p. 112]

nam hij ze stuk voor stuk op en bekeek hij ze. Ondertussen had ik natuurlijk de gordijnen al half opengedaan. En toen zei de goede man, dwars door het schreeuwen van de baby's heen: Het valt me mee.

Ik dacht eerst dat ze alle drie verloren waren al probeer je dan vanzelfsprekend toch nog van alles, en gelukkig maar, want twee worden er zeker goed... Maar dié wordt blind, niks aan te doen. Ach, een beetje ether of een spuitje, hij merkt er zelf niks van. Toch nog eens veertien dagen aanzien?

Mij goed. En hij legde de terdoodvetoordeelde weer aan de moederborst terug... En hoe ze zich toen haastte om ze schoon te likken, om ze te reinigen van de menselijke aanraking! Ze had het er minstens tien minuten druk mee en eindelijk strekte ze zich weer op haar zij en liet ze haar kinderen weer heerlijk tegen zich op leunen en drinken, drinken.

Ze dronken gulzig met hartstochtelijk graaiende pootjes totdat ze plotseling, plompverloren, met de tepel nog in het bekje in slaap vielen, weerloos, zonder weet van zich zelf, twee met de ogen dicht en één met nog steeds die blinde bevliesde blik.

Arm diertje, zei ik, maar ik streelde de moeder die luid lag te spinnen, de kop in weelderig welbehagen achterover, mij aanstarend, hevig, onafgebroken, alsof ze me wilde tonen hoe prachtig haar blik wel was, hoe stralend blauw die wel behoorde te zijn als een schepsel van haar ras, van het edele ras der Siamezen, dat tenminste gezonde ogen had.

Weet je, zei ik, een menselijke moeder zou zich wel de ogen kunnen uitsteken als ze daarmee die van haar kind zou

[pagina 113]
[p. 113]

kunnen redden. Maar jij, gek dier, jij verlustigt je alleen maar in je moederweelde en precies zolang als dat natuurlijk en nodig is en je komt alleen in verzet, als de mensen je er vóór die tijd van zouden beroven.

Nou, en dat gebeurt nu toch, ondanks je verzet, één van je kinderen raak je kwijt omdat het blind is en daar staat de doodstraf op. Begrijp je dat? Het enige antwoord op die toespraak was een nóg behaaglijker spinnen en een nóg intenser blik in een paar ogen, schoner dan aquamarijn.

Gek dier? Heb ik dat gezegd? Gelukkig dier! Je kent geen vrees voor de toekomst noch de pijn der herinnering. Je leeft enkel maar in het moment en vanuit je driften. Alles wat daar bovenuit en buitenom gaat moet ík dus maar voor je beslechten. Ik grijp dus maar in jouw dierenlevende in als een Godheid.

Jouw blinde kind wordt afgemaakt, en dat is mijn wijze raadsbesluit dat jij niet kunt bevatten noch voorzien, jij met je vrome aanhankelijkheid en met je roekeloze overtuiging van ‘wat gij doet is welgedaan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken