Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2 (1688)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2
Afbeelding van Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.08 MB)

ebook (5.71 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(1688)–Steven Blankaart–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 36]
[p. 36]

sevende Hoofd-stuk. Van den los-poot van Goedaart.

I. Den seven en twintigsten van Wiedemaand 1686. was ik by een ryke en seer Eerlyke jode die expres tot Amsterdam uit Polen om my te spreken gekomen was, om my over syn sigt raad te plegen, soo had ik met den selven vry wat veel thee gedronken, soo dat die my perste agter op de plaats te gaan om het water af te slaan. op dese plaats dan was een Linde-boom, op welke ik verscheide ruspen vond, die wat geelagtig hair hadden. Ik hebbe haar met lindebladen en met vlier-bladen (dewyl ik

[pagina 37]
[p. 37]

die alhier, te Rotterdam, Vianen enz. daar op gevonden hebb en op meerderlei soort van gewassen) tot den elfden van Oogst-maand opgevoed, in welke tyd sy somtyds vervelden, dat meer andere rupsen gemeen is.

II. daarna sponnen sy met haar ruig hair en haar quyl een tonnetien rontom haar, in welke een geel tonnetien verborgen lag, 't welk des anderen daags geheel rood was geworden.

III. dese rupsen heb ik naderhand meest op de Lindeboomen gewaar geworden, alhoe wel Goedaart schryft dat sy in zeeland op de wilde wingaart gevonden worden, dat ik meine mede gesien te

[pagina 38]
[p. 38]

hebben. den zelven noemt hem los-poot, welke naam wy behouden sullen, om geen dwarlelinge van namen te maken, die men by de geleerden soo veel moet myden, als in ons vermogen is.

IV. De popjes hier van bewaarde ik de geheele winter door, soo als sy sig besponnen hadden, en in hare bladen gerolt, tot dat'er in Wiedemaand des volgenden jaars geelagtige, en sommige bleiker oft grauwer uilties uit syn voort gekomen, met swarte plekjes bestippelt, waar van sommige onvolmaakt uitquamen,

[pagina 39]
[p. 39]

om dat ik haar wat te warm hadde geset.

V. twee jaren hier na, heb ik haar met menigten in myn wynstok, ofte wyngaart gevonden, op welke men anders selden beesjes vind. In't selfde jaar heb ik haar mede de vlier sien eten. het scheen my wonder dat sy de wyngaart aten, alsoo sy daar niet verre vandaan een lindeboom hadden, waar van ik geloof datsy van daan gekropen waren.

VI. in't jaar 1689. heb ik 'er in hoy-maand mede uitgekregen, maar waren bleiker van koleur, het welke na het verscheiden voedsel

[pagina 40]
[p. 40]

dat sy eten, veranderen kan. de eijerties waren wit.

VII. het jaar daar aan, synde 1690. heb ik in Wiedemaand verscheide van dese uilties in myn tuin gevangen; hebbe doe altyd waar-genomen dat de geelste manneties waren, want die geen eijeren leiden, en de witste wyfjes: het welk ik hier uit niet alleenig weet, maar wanneer sy met malkanderen haar dierlyke pleisier hadden, vond ik het mannetien mede altyd geelder van koleur, en, gelyk het gemeenlyk met alle dese beesjes gaat, het wyfjen, (dat syn reden heeft) is altyd dikker, en het mannetien dunder van lyf.

VIII. D'eijerties die ik daar van

[pagina 41]
[p. 41]

bequam, waren sommige bleiker en andere groender; in getal verre over de hondert, waar uit genoeg te bespeuren is, hoe veel rupsen uit een diertien konnen voort-komen, en wat schade een beesjen in een boom kan toebrengen, ik laat staan wanneer daar veele syn, die met haar tienen verre over de duisent eijeren leggen, en wederom soo veel rupsen te voorschyn brengen. Ik hebbe dit mede in alle aangemerkt, dat de hoornties van de manneties breeder syn dan van de wyfjes, dat meermaals in dese soort van beesjes geschied.

X de rups. Y. de pop. Z. het uiltien.



illustratie



illustratie



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken