Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Diefstal in de vliegtuigfabriek (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Diefstal in de vliegtuigfabriek
Afbeelding van Diefstal in de vliegtuigfabriekToon afbeelding van titelpagina van Diefstal in de vliegtuigfabriek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (4.14 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Diefstal in de vliegtuigfabriek

(1940)–Robert Bloemendal–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

Hoofdstuk IXX.

Commissaris Holl is na zijn bezoek aan den geleerde op den Nieuwendijk naar het hoofdbureau van politie teruggekeerd, waar men hem een telegram overhandigt, dat zooeven uit Amerika en wel uit New York is binnengekomen.

Nieuwsgierig scheurt hij het open.

De inhoud luidt:

‘Crimineele recherche Amsterdam. Ronald Winton volgens opdracht geobserveerd en gissteren gearresteerd. Bleek ontvluchte gevangene te zijn. Verzoeken bericht of zijn vrouw Dorothy Paisley in Holland. Volgens bij arrestatie gevonden papieren te bereiken via Kleine Weenastraat Rotterdam. Verzoeken spoed antwoord, want Dorothy Paisly werd hier wegens sabotage en hoogverraad veroordeeld. Telefoto volgt. Wachten Uw bericht.
Secret State Police New York.’

De commissaris slaakt een diepe zucht.

Daarna mompelt hij:

‘Zoo, zoo, dat is dus haar naam. Iala Reichenbach alias mevrouw van Ommeren, alias Gré

[pagina 193]
[p. 193]

Mastenbroek, alias Dorothy Paisley. Bovendien is zij de vrouw van een ontvluchte gevangene en is zelf veroordeeld wegens sabotage en hoogverraad. Nu heeft zij zich nog schuldig gemaakt aan een poging tot vergiftiging, diefstal van paspoorten en valschheid in geschrifte. Verder is zij medeplichtig aan een inbraak annex spionnage... hm... niet onaardig voor haar leeftijd van vierentwintig jaar.’

Daarna geeft hij de noodige instructies.

Voorzichtigheidshalve moet reeds heden een beambte van de geheime recherche in Den Haag een kamer in het pension ‘Insulinde’, Waldeck Pyrmontkade huren en te weten zien te komen, wat een zekere Gré Mastenbroek daar uitvoert. Deze juffrouw zal waarschijnlijk vandaag, maar in elk geval morgen daar haar intrek nemen. Bovendien moet onderzocht worden, of dit een bona fide pension is of misschien iets anders.

Verder gaat een bevel naar Rotterdam.

Pieter Adriaan Bosma, bijgenaamd oom Piet mag geen oogenblik uit het oog worden verloren, zoodat men hem onmiddellijk kan arresteeren, zonder dat er urenlang naar hem gezocht moet worden.

De commissaris legt er den nadruk op, dat deze opdrachten door ervaren en betrouwbare beambten moeten worden uitgevoerd, zoodat de geschaduwde personen er niets van kunnen merken en dus geen achterdocht krijgen.

Daarna belt Holl de directie van de vliegtuigenfabriek aan den overkant van het IJ op.

Hij deelt mede, dat men intusschen heeft kunnen constateeren, dat de ontvangen papieren inderdaad

[pagina 194]
[p. 194]

foto's der teekeningen waren en dat volgens menschelijke berekening niemand behalve de twee misdadigers de waardevolle plannen onder de oogen heeft gehad. Dat verder een van de twee reeds is gearresteerd, en dat de gevangenneming van den anderen persoon nog maar een kwestie van uren, op zijn allerhoogst van dagen is.

‘De papieren’, eindigt de commissaris, ‘liggen op het hoofdbureau van politie voor U klaar. U kunt ze dus door een bode laten halen. Maar denkt U er aan dat de man zich in dit speciale geval behoorlijk moet kunnen legitimeeren.’

‘Dat begrijpt ik, commissaris’, luidt het antwoord van den directeur. ‘En nogmaals ons compliment en onzen hartelijken dank. Tot ziens, commissaris.’

Holl hangt den hoorn op en neemt voor vandaag afscheid van den hoofdinspecteur.

Daarna laat hij zich naar het hotel brengen en doet iets, waarvoor hij sedert vier dagen geen tijd meer heeft gehad.

Hij geeft den portier opdracht, hem alleen maar te wekken, wanneer de politie naar hem vraagt, gaat naar zijn kamer, neemt een heet bad, gaat naar bed en neemt zich voor, zoolang te slapen, tot hij vanzelf wakker wordt.

Drie minuten later is hij vast in slaap.

 

Inspecteur Grant uit Palembang heeft zich onmiddellijk van het vliegveld naar het hoofdbureau van politie begeven, waar men echter van zijn plotse-

[pagina 195]
[p. 195]

linge terugkomst niets afweet en niet weinig verbaasd is.

Nadat hij een heele massa oude collega's heeft begroet ontmoet hij in de gang van Hoogstraten.

De hoofdinspecteur schudt Grant hartelijk de hand en vertelt hem, waarom men hem heeft laten komen.

Ten slotte zegt hij:

‘U heeft geluk gehad of pech - het hangt er van af, hoe U het bekijkt - want uw reis is eigenlijk niet noodig geweest. De zaak heeft zich gedurende de laatste dagen ongeloofelijk snel ontwikkeld. Twee dagen geleden was U de eenige van ons, die deze gevaarlijke juffrouw van aangezicht tot aangezicht kende... daarom heeft commissaris Holl U ook door den minister laten roepen. Enfin, U komt in elk geval nog vroeg genoeg, om de finale bij te wonen. Ofschoon deze niet overweldigend interessant belooft te worden, want we weten op dit oogenblik eigenlijk alles al.’

Grant knikt peinzend.

Dan zegt hij langzaam:

‘Zoo, zoo... Rooie Nel... Kijk 's aan... dus toch naar de haaien gegaan... jammer.’

Van Hoogstraten kijkt verwonderd op.

‘Jammer noemt U dat?’ vraagt hij. ‘Zulk onkruid? Dat begrijp ik niet.’

Maar Grant antwoordt een beetje verstrooid:

Natuurlijk... natuurlijk... U heeft groot gelijk... maar ik kan er niets aan doen... ik heb haar gekend, toen ik nog de Jordaan onder me had...... Nel was een prachtmeid en ze was ook niet stom... integen-

[pagina 196]
[p. 196]

deel... het is jammer, maar er is niets aan te doen... nu is het te laat.’

Van Hoogstraten kijkt zijn collega opnieuw verbaasd aan. Hij begrijpt er niets van, schudt het hoofd, reikt Grant de hand en gaat weer aan zijn werk.

En Grant heeft een vrijen avond.

Prachtig!

Hij hoeft er niet lang over na te denken, hoe hij dezen avond zal besteden.

Een half uur later zit hij in den trein naar Haarlem.

Wat zal zijn moeder opkijken!

Want die weet nog van niets.

 

Twaalf uur later.

Hoofdbureau van politie in Amsterdam.

In de kamer van hoofdinspecteur van Hoogstraten worden onder de bekwame leiding van commissaris Holl de laatste voorbereidingen getroffen.

Het plan van actie is vastgesteld.

Over een uur gaan ze met politiewagens naar Den Haag en iedere beambte weet precies, welken post hij moet innemen en wat hij verder moet doen.

Het net om de onbekende vrouw is uitgezet.

Het is sterk en de kans op ontsnappen is uiterst gering.

En toch is oppassen de boodschap.

Dat is zooeven nog gebleken.

Want uit Rotterdam is een bericht binnengekomen, dat Pieter Bosma er ondanks de scherpe bewaking in geslaagd is, zijn woning in de Kleine

[pagina 197]
[p. 197]

Weenastraat ongemerkt te verlaten. Met een groote politiemacht zoekt men naar hem en hoopt hem spoedig te vinden.

Maar met dat al is hij weg.

Commissaris Holl is geweldig te keer gegaan, maar hiermee was de zaak niet ongedaan gemaakt.

Er is echter niets aan te doen en hij geeft nu zijn laatste aanwijzingen:

‘Dus iedereen weet nu precies wat hij te doen heeft niet waar? ... Ik herhaal nogmaals, dat het er hoofdzakelijk op aankomt, dat wij...’

Hier wordt hij onderbroken, want een bode is binnengekomen en heeft blijkbaar iets belangrijks te zeggen.

‘Ja, wat is er aan de hand?’ vraagt commissaris Holl een beetje ongeduldig.

De bode meldt:

‘Buiten staat een oude man, commissaris. Hij zegt, dat hij U dringend moet spreken. Ik heb gezegd, dat U geen tijd heeft, maar hij laat zich niet afwijzen.’

‘Wie is het?’ vraagt Holl.

‘Hij wil zijn naam niet opgeven en ook niet het doel van zijn bezoek. Hij wil het alleen maar persoonlijk tegen U zeggen. Voor het geval U hem niet ontvangen wilt, heeft hij me dit ding meegegeven.’

De beambte reikt Holl een klein voorwerp.

De commissaris werpt er een korten blik op en heeft het onmiddellijk herkend.

Dan verzoekt hij de aanwezigen, de kamer te verlaten en houdt alleen van Hoogstraten en Grant bij zich.

[pagina 198]
[p. 198]

‘Laat binnenkomen,’ zegt hij hierop tegen den bode en legt het voorwerp op tafel.

Grant zit er het dichtst bij en ziet een gouden munt met het beeld van een draak en twee roofvogels.

Nieuwsgierig kijkt hij naar de deur en enkele oogenblikken later komt de bezoeker binnen.

Het is oom Piet, Pieter Adriaan Bosma uit de Kleine Weenastraat te Rotterdam, die enkele uren geleden aan zijn bewakers is ontsnapt.

Maar hoe ziet de man er uit?

Zelfs commissaris Holl is niet in staat, den man te vragen, wat hij wil.

Het lijkt wel of hij gedurende de laatste paar dagen jaren ouder is geworden. Hij is doodsbleek en loopt voorovergebogen als onder een zware last.

Een gebroken mensch.

Een grijsaard.

En dan begint het wrak te spreken, haast onverstaanbaar met eentonige stem:

‘Commissaris, U heeft het spel gewonnen. U kunt Uw rechercheur gerust uit het pension “Insulinde” terugroepen, want hij wacht daar tevergeefs. Ik kan U verzekeren, dat U Dorothy Paisley nooit zult vangen. U hoeft me ook niet te vragen, hoe ik dat allemaal zoo zeker weet, want ik ben toch niet van plan, antwoord te geven en dan doe ik het ook niet. Het kan me niks meer schelen. Ik kom bij U met een laatste verzoek. Dat is de eenige reden, waarom ik aan Uw speurders ontsnapt ben... geeft U mij nog één dag de tijd. Daarna kunt U met me doen, wat U wilt... het is me totaal onverschillig...’

[pagina 199]
[p. 199]

Op dit oogenblik moet hij verschrikkelijk hoesten.

Als de aanval voorbij is, vraagt de commissaris met rustige stem:

‘Waarvoor heb je den dag noodig, Bosma?’

‘Om Dorothy Paisley te begraven. Ze staat voor een anderen rechter. Het was mijn dochter.’

De drie beambten zwijgen.

Het zijn harde mannen - dat moeten ze trouwens wel zijn - maar het zijn ook menschen.

Holl geeft hiervan opnieuw het bewijs.

Want hij vraagt niet naar bewijzen en ook niet naar de doodsoorzaak.

Hij vraagt Bosma ook niet, welke garanties hij kan geven, dat hij woord zal houden.

Niets van dat alles.

Na een kort stilzwijgen staat hij op en reikt den ouden man de hand.

Dan zegt hij vriendelijk:

‘Voor haar is het maar beter zoo, Bosma... Kom naar me toe, als alles achter den rug is.’

Zonder den commissaris te bedanken en zonder afscheid te nemen, verlaat de oude man de kamer.

Grant kijkt hem even na en zegt dan fluisterend tegen van Hoogstraten:

‘En als hij gelogen heeft?’

Maar de hoofdinspecteur glimlacht en fluistert net zoo zacht terug:

‘Maakt U zich maar geen zorgen. Het komt niet dikwijls voor, dat Holl zich vergist.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken