Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Langs een omweg (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Langs een omweg
Afbeelding van Langs een omweg  Toon afbeelding van titelpagina van Langs een omweg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.48 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rob. Graafland



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Langs een omweg

(1924)–W. Blomberg-Zeeman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Hoofdstuk I.
Greta Huyser.

Tingelingeling! Tingelingelingling! dreunde de bel door 't notarishuis.

‘Zeker Greet,’ mompelde Sientje, de meid, terwijl ze een opgestapelden kleerenbak naar boven torste. ‘Even wachten Greetje,’ zei ze in zichzelf.

Maar jawel, daar had je 't weer: Tingelingelinglingling! Ting!

Sientje probeerde haar pas te versnellen, zette hijgend het bakje op het portaal, slofte toen, zoo vlug haar oude beenen het toelieten, de trap weer af. Juist opende ze de deur, toen Greetjes hand zich ten derde male naar de koperen schel uitstrekte.

‘Ik druip. Is me dat wachten?’

‘'k Bracht het mangelgoed naar boven,’ hijgde Sien.

‘Waarom doen die jongens dan niet open?’ mopperde Greet, terwijl ze haar druipende cape even buiten de deur uitschudde.

‘De jongens zitten boven aan hun werk. Geef maar hier je hoed, 'k zal hem bij 't fornuis hangen,’ zei Sien goedig.

[pagina 6]
[p. 6]

‘Ben je niet kwaad?’ vroeg Greet, die spijt kreeg van haar driftig gebel. Die Sien was toch zoo'n goeierd.

‘Welnee kwaad ben 'k niet. Maar je mot niet zoo ongeduldig zijn.’

‘Maar 'k ben zoo koud als een kikker.’

‘Ga maar gauw naar de tuinkamer. Daar brandt de haard.’

‘Visite?’

‘Je tante Else.’

‘Ba!’ zei Greet. Ze veegde nog eens en nog eens haar voeten. Met een ontevreden gezicht liep ze zeurig de groote marmeren gang door, terwijl Sien haar kleerenbakje weer opzocht en de reis naar de mangelkamer vervolgde.

Aan 't eind van de gang lag de tuinkamer. Een echt gezellig vertrek vol ouderwetsche meubels en een groote schouw, waar nu een haardvuur lustig knetterde. Het notarishuis was een der mooiste huizen van het dorp. Notaris Huyser was een bekende persoonlijkheid. Zijn vader was hier ook notaris geweest en 't was altijd beider lievelingswensch, dat de zoon eenmaal den vader zou opvolgen. En deze wensch werd vervuld. De oudere bevolking van Dirksbrugge, een plaatsje dicht bij Dordt, sprak nog altijd van Jan van den notaris, of van meneer Jan.

De vrouw van den notaris was niet minder geliefd dan haar man. Bij ziekte of dood kon men haar aantreffen, zelfs in de armoedigste woningen. Tegen

[pagina 7]
[p. 7]

Kerstmis ging ze met een mand vol heerlijke geschenken het dorp door om overal een kerstgave te brengen. Ieder kende de twee leuke jongens van den notaris. En er was wederom vreugd in het dorp, toen het kleine Greetje geboren was. En toen mevrouw Huyser voor het eerst met haar kindje door het dorp reed, kwamen de vrouwtjes naar buiten wippen, om even, heel eventjes maar, met nieuwsgierige oogen in het wagentje te gluren. Die belangstelling deed mevrouw goed. Zij en het dorp waren één.

Maar toen? Toen kwam het leed. Die vreeselijke ziekte, de typhus brak uit. Eerst een paar gevallen, toen meer. In het notarishuis kwam Sientje, de dienstbode, te liggen. Sien was een wees en 't sprak voor mevrouw Huyser vanzelf, dat Sientje in hun huis verpleegd werd. Een ziekenhuis was er niet, waar zou de stakkerd anders heen moeten? De andere huisgenooten bleven streng geïsoleerd, alleen mevrouw kwam bij Sien. In het kleine dorpje werden velen weggemaaid, maar Sientje van den notaris genas. Maar toen Sientje genezen was, kwam mevrouw te liggen, om niet weder op te staan.

Het vriendelijke, blonde mevrouwtje, dat ieder kende, waarvan ieder hield, was heengegaan. En het kleine Greetje moest nog één jaar worden. Er was groote rouw in het groote huis. En er was groote rouw in het kleine dorp.

‘Gelukkig, dat Sien er is,’ zeiden de dorpsbewoners.

[pagina 8]
[p. 8]

Sien, die al bij de oude mevrouw gediend had. Sien, die zich nu meer dan ooit aan de familie verknocht voelde. 't Was haar, of mevrouw haar leven gegeven had voor haar.

Ja, vroeger had Sien al gediend bij meneers vader. En toen die gestorven was, was de oude mevrouw naar Haarlem, haar geboorteplaats, vertrokken.

‘Ga je mee, Sien?’ had de oude mevrouw gevraagd.

‘Neen mevrouw. Daar zou niets goeds van komen, want ik zou toch naar mijn dorpje terug verlangen.’

De jonge mevrouw wou Sientje graag overnemen en Sien wenschte niets liever. Ze had meneer Jan nog in zijn wiegje zien liggen.

En in die donkere dagen was Sientje de beste hulp, die men zich denken kon. De trouwe Sien was voor de kinderen een tweede moeder. Meneer Huyser had het eerst geprobeerd met huishoudsters. Ze waren gekomen en gegaan. De eene had geklaagd over het stille dorp, de andere over de drukke huishouding, een derde over de groote verantwoordelijkheid. Ten slotte was toch alles weer op Sien neergekomen. Tusschen de bedrijven door was het drietal echter voorspoedig opgegroeid. Sien was nu gepromoveerd tot meid-huishoudster. Een werkster kwam haar helpen bij het ruwe werk en tante Else hielp haar bij het moeilijke opvoedingswerk van het Trio.

Tante Else was de eenige, maar veel jongere Zuster

[pagina 9]
[p. 9]

van de overleden mevrouw. Ze was eerst werkzaam geweest in een groot ziekenhuis, maar had zich nu in Rotterdam gevestigd als particulier-verpleegster. Al haar vrije dagen bracht ze in het notarishuis door. Dan nam ze heusch geen vacantie. Ze verstelde de kleeren, waschte, streek, mangelde en hielp Sientje door allerlei werkjes heen, die door de dagelijksche beslommeringen waren blijven liggen. En toch wist ze ook tijd te vinden om zich met de drie kinderen bezig te houden.

Allen in huis hielden van haar, behalve - Greetje.

‘Ze passen niet bij mekaar,’ kon Sientje wijsgeerig zeggen. Het was zoo: De slordige, driftige opvliegende Gretha Huyser was geheel het contrast van de nette, bedaarde, rustige tante Else, die zoo alle deugden bezat van een goede ziekenverpleegster. O, wat bedroefde het haar vaak, dat het blonde nichtje zoo heel anders was.

En nu was tante Else er weer en zat zich te koesteren bij den haard, terwijl Greet daar voor de deur talmde om binnen te gaan.

‘Ba, als tante Else er is, heb ik nooit rust,’ pruttelde ze, terwijl ze eindelijk met veel moeite den deurknop omdraaide.

‘Dag Greet! Dag kind!’ Een paar armen werden om haar hals geslagen en een vriendelijk gezicht boog zich voorover om een welkomstkus.

‘Dag tante!’ 't Klonk koud, stijf.

[pagina 10]
[p. 10]

‘Dag Margaretha,’ riep Jan, die met zijn viool naar binnen kwam.



illustratie
met veel moeite de deurknop omdraaide.


‘Och, malle jongen met je Margaretha,’ sprak Greet gebelgd.

‘Je bent laat, hè,’ zei tante Else vriendelijk, in de hoop Greet in een goede stemming te brengen.

[pagina 11]
[p. 11]

‘'k Kom van pianoles. 'k Moest naspelen.’

‘Ze kon haar les natuurlijk weer niet,’ plaagde Jan.

‘Zal jij weten,’ bitste Greet, terwijl ze, om zich een houding te geven, met veel lawaai haar boeken uit haar schooltasch pakte.

‘Greet, ze hebben geld gekost,’ vermaande tante.

Greet schokschouderde en op haar gezichtje was de diepste minachting te lezen. Verbeeld je, je druk te maken over schoolboeken. Als het nou nog fijne leesboeken waren. Maar ja, zoo was tante Else nu altijd.

‘'k Zal je tasch achter de kachel drogen,’ sprak tante vriendelijk, terwijl ze de hand naar de bedrupte tasch uitstrekte.

‘Waarvoor?’ bromde Greet.

‘Omdat hij zoo droog is,’ plaagde Jan weer.

‘Je tasch wordt slecht kind,’ zei tante Else hartelijk. ‘Je bent immers gauw jarig?’

‘Ja, Zondag over veertien dagen word ik twaalf.’

‘Zet dan boven op je verlanglijst een schooltasch,’ raadde tante aan.

‘'k Vraag nooit schooldingen op mijn verjaardag,’ antwoordde Greet zoo onvriendelijk, als haar eenigszins mogelijk was.

‘Tante, geeft U er alsjeblieft één aan mij, ik word over twee maanden vijftien,’ sprak Jan. Wat was Greetje weer in een lief humeur!

‘Word je al vijftien jongen? Waar blijft de tijd!’ zei

[pagina 12]
[p. 12]

tante Else, terwijl ze haar best deed van Greetjes stemming geen notitie te nemen.

‘Frans is net zoo groot als Jan,’ beweerde Greet, wier booze bui heusch begon weg te trekken, misschien wel doordat de aandacht van haar was afgeleid. Frans was haar lievelingsbroer.

‘Ze noemen Frans op school giraffe,’ vertelde Jan ‘en ze kunnen maar niet gelooven, dat hij nog een jaar jonger is dan ik.

Juist werd de kamerdeur geopend en de heer des huizes kwam met ‘de giraffe’ binnen.

‘Zoo, zijn we voltallig?’ sprak meneer Huyser na Greet gegroet te hebben. ‘'k Heb Jan even aan zijn algebra-sommen geholpen,’ vervolgde de notaris, terwijl hij zich neervlijde in een crapaud bij het open haardvuur.

‘Leuk muziekles gehad?’ informeerde Frans bij Greet.

‘Leuk? 'k Vind muziekles nooit leuk.’

‘'k Dacht wel eens, dat dat van een zeker juffertje haar stemming afhing,’ mengde meneer Huyser zich in 't gesprek.

Hij trok Greet naar zich toe, woelde met zijn vingers door haar blond polkahaar en vroeg: ‘Heb ik gelijk of niet?’

‘Och vadertje, nu niet praten over vervelende dingen. Toe, vertelt u wat grappigs.’

‘Wat grappigs?’

[pagina 13]
[p. 13]

‘Meheer!’ kwam Sien om een hoek van de kamerdeur. ‘Er is gedekt. Alles is klaar.’

‘We komen Sien, want we hebben honger als wolven. Nietwaar jongens?’

‘En of,’ riepen ze door elkaar.

Greet gaf vader een arm. Wat was ze nu toch een klein ding, vergeleken bij haar grooten, rijzigen vader. Maar hun oogen waren even diep blauw en hun haren even blond. Bij meneer Huyser begon de kleur een beetje naar grijs over te hellen.

Jan bood heel galant zijn arm aan tante Else en Frans stak nu zijn arm ook maar door tantes arm.

‘Tante wordt opgebracht,’ lachte vader. En Greet lachte mee, zoo spontaan en zoo vroolijk, dat ze alle overgebleven muizenissen weglachte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken