Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

IV.

Naar het groene koele bosch gingen Roswitha en Godelieve.

De boschbessen blauwden er. Jonkvrouw Gonda had ze graag. Roswitha zocht ze gaarne.

Het was de tweede dag na Godelieves komst. Godelieves eerste uitgang.

De Juni-namiddag was warm, maar de tocht was niet ver. Zij zouden rusten en plukken; en weer rusten en andermaal plukken. En het zou heerlijk zijn onder den goudiggroenen schemer der beuken en dennen.

Juist iets voor Godelieve die zeker naar een kleine wandeling verlangde. En ook juist iets voor haar, Roswitha, die Godelieve wat van de mooie omgeving van den Valkenburcht wilde laten zien.

Godelieve was haar moeheid te boven.

Zoo kwam het Roswitha voor, die naar hartelust vertelde en opmerkte, hoe Godelieve luisterde en vroeg met al meer belangstelling.

Door al haar praten en vertellen heen straalde Roswitha's vreugde over Godelieves bijzijn en haar bewondering voor Godelieve - zoo warm en gul dat Godelieve zich dankbaar en gelukkig gevoelde.

- 't Is voor het eerst dat er iemand zooals gij, van mijn leeftijd en een jonkvrouw op den Valkenburcht komt,’ zeide Roswitha. ‘Al mijn kennissen en vrienden zijn mannen en neven. Ik heb het gemis nooit gevoeld.... Vader en tante Gonda zijn alles voor mij.... Moeder stierf vroeg.’

- De mijne ook.Ik was veertien.Een jaar geleden stierf zij.’

- Ik was twee jaar.... O, het moet heerlijk zijn zoolang zijn moeder te hebben.... Maar het gemis daarna nog te grooter.’

[pagina 22]
[p. 22]

‘Het gemis was heel groot,’ zei Godelieve met trillende lippen en afgewend gelaat.

Zij gingen langzaam, de mand met boschbessen tusschen hen in, elk een hand aan een der hengsels. Dat had Roswitha zoo gewild.

Zij was zóó gewend vlug te loopen! Nu moest zij gelijken tred houden met Godelieve.

‘Ik hoop dat je lang zult blijven,’ zei Roswitha eenige oogenblikken later. ‘Nu de Keizer weer in Duitschland is, zal hij vader zeker dikwijls bij zich roepen.... Vader is in zijn jeugd aan 't hof van Keizer Barbarossa geweest, samen met onzen Keizer. En zij hebben later samen heel wat doorgemaakt. Ook den grooten laatsten kruistocht, waarover Wolf zoo graag spreekt. - Wolf ken-je nog niet, omdat hij tot de getrouwde burchtzaten behoort en dus niet mee aanzit bij onze maaltijden. Mèt vader Hubertus, onzen biechtvader die nu naar zijn klooster is, een van mijn beste vrienden, al kan hij heel streng tegenover mij zijn. Janna, Wolfs vrouw, was mijn kindervrouw bij moeders ziekte. En nog lang daarna, want zij hield van mij, zooals ik van haar.... Daar is Wolf!’

Zij waren bij jonkvrouw Gonda's ommuurden bloementuin.

Wolf kwam er uit.

- Jonkvrouw Roswitha,’ zeide hij en wachtte even in 't voorbijgaan, ‘Janna is gelukkig. Mijn kippenren is af, en zij heeft een broedende hen.’

Hij wilde nog meer zeggen maar bleef steken, het oog op Godelieve.

- We komen straks kijken, jonkvrouw Godelieve en ik.’

- Ja, ja,’ knikte Wolf werktuigelijk, het oog altijd op Godelieve.

Hij groette, en ging verder.

Roswitha keek hem verwonderd na.

Wat mankeerde Wolf.

Hij zag er uit of hij een nachtspook had gezien.

[pagina 23]
[p. 23]

- Daar is iets niet goed met Wolf,’ verontschuldigde Roswitha, ontevreden over zijn zonderlinge handelwijze. ‘Men zou het hem waarlijk niet aanzien dat hij over alles weet mee te praten. En alles zoo goed verstaat en begrijpt! Wolf - wel, die is na vader het beste hoofd op den burcht! Vaders rechterhand. Van alles op de hoogte. - En van den Keizer houdt hij .... zooals vader, zooals wij allen! Ken-je den Keizer? Heb-je hem wel eens gezien? Keizer Frederik! - Hij moest enkel aanhangers en trouwe volgers hebben. En toch zijn er die hem tegenwerken en trachten onmogelijk te maken wat hij wil. Nu, dat zal moeilijker gaan na dezen Rijksdag, zegt vader.’

Roswitha wond zich op, trok partij voor haar geliefden Keizer. Zij was een streng en onwrikbaar rechter tegenover zijn tegenstanders.

- Verdreven, gestraft, vernietigd moesten die worden!’

Zij zou zijn voortgegaan als haar niet plotseling was opgevallen hoe bleek - ja, zij had er geen woorden voor - hoe vreemd Godelieve er uitzag.

Al haar opgewektheid was weg.

- Ik heb te druk gepraat; het zoeken en plukken was te veel: we zijn te lang uitgebleven,’ riep zij.

Zij stak haar arm door dien van Godelieve en ontnam haar de mand.

- Wij zijn dadelijk thuis,’ troostte zij.

- Tot straks,’ zeide zij hartelijk voor de deur van Godelieves kamer. ‘Kom niet aan tafel van avond als je te moe bent. Rust uit. Ik kom naar je kijken.’

Maar was het moeheid? vroeg zij zich af, toen zij de deur achter Godelieve gesloten had.

Godelieve had er nog meer bedroefd, en bezorgd en ter neer geslagen dan moe uitgezien. Was het de herinnering aan haar moeders dood geweest? ‘Het gemis was heel groot,’ had Godelieve gezegd. Was haar vader nog vóór haar moeder gestorven? Was zij ouderloos, alleen op de wereld? En zij had

[pagina 24]
[p. 24]

zooveel van haar vader en tante Gonda verteld! De tegenstelling moest hard zijn.

Toen zij later bij Godelieve kwam, zag zij dat zij had geschreid.

- Vergeef als ik wat gedaan of gezegd heb dat je verdriet heeft gedaan,’ zeide zij en sloeg haar arm om haar heen. ‘Zeg het mij, wanneer ik dat doe. Ik denk dikwijls te veel aan mij-zelf en heb later daarover spijt.’

- De schuld ligt aan mij. Let er niet op als ik plotseling stil of bedroefd word. Dat zal later beter gaan.’

Godelieve dacht er niet aan om uit leggen waarom zij bedroefd was geweest, en Roswitha verliet haar met een gevoel van teleurstelling.

- Waarom zegt zij mij niet wat haar scheelt,’ dacht zij. ‘Alles zou zooveel gemakkelijker en prettiger zijn. Ik zou haar zoo graag willen helpen en opvroolijken.’

Zij liep een poos doelloos rond. Tante Gonda's woorden eergisteren nacht vóór het raam van Godelieves kamer gehoord kwamen haar in gedachte.

Haar vader had niet mogen weigeren. Het was Christen- en ridderplicht geweest.... Natuurlijk dat moest zijn om de ouderlooze, die nog ziek dreigde te worden bovendien, onder zijn hoede en mee naar den Valkenburcht te nemen.

Maar haar vader bij Christen- of ridderplicht, deed dat met zijn geheele hart, zooals een edelmoedig en rechtschapen ridder past. Ditmaal was dat anders geweest.... Zijn houding tegenover Godelieve gedwongen. Niets van de hem anders eigen gulle hartelijkheid daarin! Hij had haar vragen omtrent Godelieve ontweken. Hij was alleen uitgereden zonder haar, Roswitha, mee te nemen. Zij had hem nauwelijks gezien in die twee dagen.

Tante Gonda's bezorgdheid was haar niet ontgaan. Die was nu gewoon en heel vriendelijk voor de jonge gast.

En Wolf, die óok al zonderling deed en het dezer dagen te druk scheen te hebben om te zijn dààr waar zij hem anders kon vinden.

[pagina 25]
[p. 25]

De burcht leek uitgestorven. Ridder Dagobert was met Wolf uitgereden; tante Gonda naar het dorp, Godelieve op haar kamer.

Zij ging naar Janna.

Janna had het druk met haar avondmaaltijd. Zij zat voor haar deur op de bank, een mand met wortelen naast haar, en keek nauwelijks op toen Roswitha zich bij haar neerzette.

De mooie sappige wortelen werden geschrapt.

Janna vroeg naar Godelieve. Of zij weer heelemaal beter was. Zij had er danig uitgezien op reis. Govert, een der wapenknechten die ridder Dagobert naar Mainz had vergezeld, had gezegd als een halve doode toen ridder Dagobert met haar was teruggekomen.

- Waar, en hoe?’ Roswitha had haar gedachten bijna geuit. Om aan de verleiding van meer te vragen te ontsnappen, vestigde zij al haar aandacht op de wortelen.

- Geef mij er een, Janna! Heerlijk!’ ‘Nog één, een groote ongeschrapte met loof en al. Niet voor mij maar voor Freia. Die houdt er ook van.’ En zij liep heen, knabbelend op den haren.

- Maak Freia los, laat den stal open, Hendrik,’ riep zij dezen toe op het binnenplein.

Zij bleef er staan en floot.

Daar kwam Freia. In de deur van den stal!

Roswitha floot nog eens en het paard kwam in korten draf naar haar toe, de schrandere oogen vol verwachting, de ooren gespitst.

- Mooi.’

Zij klopte het op den nek, en het kreeg de peen.

Hendrik keek toe uit den stal.

[pagina 26]
[p. 26]

- Als twee kameraden,’ dacht hij. ‘Zij hebben beiden even veel pleizier.’

- We gaan een wandeling doen. Ik breng Freia even naar de wei, Hendrik,’ riep Roswitha weer en zij keerde zich om naar de poort, Freia nog altijd los achter haar aan, het hoofd bijna op Roswitha's schouder.

Bij de poort greep zij het touw van den halster.

Zóó de valbrug over, den weg links naar de mooie groene weide, waar in voorjaar en zomer de moeder-merriën met haar veulens sprongen en graasden.

De wei was in tweeën verdeeld. Beide gedeelten omrasterd.

De voorste was leeg.

Roswitha sloot het hek achter zich en gaf Freia de vrijheid.

Die was haar jongen tijd nog niet vergeten! Zij rekte en boog den hals, sloeg met den staart, strekte de beenen en galoppeerde met een luid gehinnik van blijdschap de groene ruimte door, wendend en keerend, Roswitha voorbij, naar haar toe, en weer met snelle wending de wei dieper in.

Roswitha werd niet moe er naar te kijken. Nu en dan floot zij en kwam het paard op haar af, gedwee en gehoorzaam.

Het spel duurde een half uur. Daarna keerden de beide kameraden weivoldaan en vergenoegd terug.

- Freia kijkt mij altijd na als ik wegga,’ zei Roswitha tot Hendrik.

- En ze weet het ook als de jonkvrouw komt,’ vervolgde Hendrik, ‘dan rukt zij aan den halster en wil den stal uit.’

- Mijn Freia is als het paard uit de oude sage.... Maar daar weet jij niets van, Hendrik.’

‘En óf ik,’ gaf Hendrik terug met al de vrijmoedigheid en den eerbied dier tijden, ‘vader heeft mij verteld van het trouwe wonderpaard dat de vier Heemskinderen droeg door de wereld, sterk als tien paarden, en door al het booze en lage heen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken