Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

V.

Een paar dagen later kwamen er gasten: ridder van Hohenberg en zijn beide zoons Eberhard en Carel.

Ridder Hohenberg had een omweg gemaakt om zijn verwanten, en voornamelijk zijn zuster Gonda te bezoeken.

- Ik hoop dat jullie niet dadelijk weer gaat, maar minstens nog een paar dagen blijft,’ zeide Roswitha tot haar beide neven die zij aan de poort begroette.

‘O, Eberhard wat een mooi paard,’ viel zij zich zelf in de rede en streelde den jongen vos, dien hij bereed.

- Ja, dien ken-je nog niet, Roswitha. Die springt als een werkelijke vos. Morgen ochtend op 't binnenplein....’

- Ja, morgen op 't binnenplein moet hij zijn kunsten vertoonen,’ beaamde Roswitha en ging mee in den stal om te zien dat de paarden goed verzorgd werden.

Zij liep naar Godelieves kamer om haar van het bezoek te vertellen.

Tante Gonda was bij haar.

- Godelieve is niet heel wel en zal van avond liever niet aan tafel komen,’ zeide deze. ‘Ga met mij mede, Roswitha. Ik heb je hulp noodig om alles voor de onverwachte gasten in orde te maken.

- Maar wat scheelt haar dan?’ vroeg Roswitha.

Zij had er zich zooveel van voorgesteld Godelieve met Eberhard en Carel in kennis te brengen. Bovendien gevoelde zij dat Godelieve niet ziek was en er een andere reden voor haar niet aan tafel komen bestond.

Het ging daar vroolijk toe.

De Heer van Hohenberg, gul en opgewekt zooals altijd, vol van Rijksdag en Keizer, verjongd door het samenzijn met zijn zuster, trotsch op zijn zoons, beide lievelingen van Roswitha.

[pagina 28]
[p. 28]

Daar werd geschertst en gelachen, herinneringen uit hun jongen tijd werden opgehaald.

En véél gesproken over de beteekenis van den laatsten Rijksdag.

- De dagen van Keizer Barbarossa komen terug,’ zeide ridder Dagobert.

- Keizer Frederik zal volbrengen wat zijn voorganger onvoleindigd moest achterlaten,’ vervolgde ridder Hohenberg. ‘Duitschland zal gewaar worden dat zijn Keizer niet meer in Italië is. De Keizer zal zijn op den Rijksdag gesproken woord doen eerbiedigen. Een vijand van veeten. Oproerige rijksgrooten en edelen in bedwang. Onderwerping aan het Keizerlijk gezag. Het zal je even als mij zijn opgevallen, Dagobert, dat het zéér stil was in de zaal nadat de Keizer zijn besluit had openbaar gemaakt, dat van Woensdag tot Maandag Gods vrede moet heerschen en veeten drie dagen vooraf moeten worden aangekondigd.... Dat was velen niet naar den zin. Weinigen willen mee met den Keizer en zijn groote hervormingen. Baatzucht en eigenbelang gaan voor.... Misnoegden te over!.... Konden wij den Ebersteiner in handen krijgen, de partij der onwilligen zou een gevoeligen stoot bekomen. Nu, het zal er wel op uitloopen. Van zijn goederen vervallen verklaard, voortvluchtig en vogelvrij met een prijs op zijn hoofd....’

Hij zweeg en scheen de kansen na te gaan.

Het duurde eenige oogenblikken voordat ridder Dagobert sprak.

Hij tuurde in zijn beker, lang, bracht hem aan de lippen zonder te drinken en zette hem weer neer.

- Het zal er wel van komen,’ zeide hij eindelijk.

- Zal prins Hendrik nog lang in Italië blijven?’ vroeg jonkvrouw Gonda.

Roswitha kreeg den indruk alsof tante Gonda het gesprek op iets anders wilde brengen.

Tante Gonda was ook niet zooals anders....

[pagina 29]
[p. 29]

- De prins is een vroolijke gast, levendig, als past bij zijn twintig jaren en nu hier, dan daar,’ antwoordde ridder Hohenberg. ‘De feesten bij zijn vaders onlangs gesloten huwelijk spelen hem nog door het hoofd.

Het is te hopen dat prins Hendrik de groote plannen van zijn vader deelen zal. En die zal voortzetten. De Keizer....’

Roswitha schikte zich tot luisteren.

De Keizer leefde in haar jonge verbeelding als de ridderlijkste onder de ridders, de eerste onder de vorsten, ergens ver weg boven allen, maar toch bereikbaar en toegankelijk voor wie zijn hulp behoefden, een halfgod, in wiens mond wijsheid was; van wien vader Hubertus telkens als hij terugkwam na zijn jaarlijksch bezoek aan zijn klooster in Wurtemberg, verhalen meebracht die haar deden droomen en verlangen naar de wijde onbekende wereld buiten den Valkenburcht. Een schoone wereld waarin veel te doen viel.

Roswitha stelde zich die meestal voor op het oogenblik dat de boosheid voor goed gestraft en verslagen, en de deugd beloond werd.

Van den Keizer kwam het op zijn omgeving, op Mainz, waar de Rijksdag bijeengeroepen was.

- Ik ben nog nooit in een groote stad geweest,’ zei Roswitha met een zucht.

Zij zat tusschen haar beide neven.

Eberhard was zeventien en Carel zestien jaar.

De eerste had al pagesdienst gedaan bij den Landgraaf van Hessen, en zou nog dit jaar als schildknaap aan diens hof komen. Hij was een blond slank jonkman, goedig van aard, maar die zich wel wat veel liet voorstaan op zijn fijne manieren. Hij trachtte zijn nichtje te behandelen zooals hij het de jonge edellieden de dames aan het hof had zien doen, een poging die afstuitte op Roswitha's ronden toon en kameraadschappelijke houding.

Carel was nog niet van huis geweest, leek heel bedaard

[pagina 30]
[p. 30]

en wat plomp naast zijn levendigen hoffelijken broeder.

Hij hield van Roswitha als van een zuster en toonde haar die genegenheid op een stille vriendelijke wijze.

- Een groote stad?’ legde Carel uit. ‘Stel-je voor een groot aantal kleine burchten met heel veel zijpleinen die straten en stegen heeten, en één groot binnenplein waarop het raadhuis, en dat men markt noemt. Veel deuren en ramen, en achter elke deur een bedrijf.’

- En achter elk raam een gezicht, soms heel mooi,’ vervolgde Eberhard. ‘Eens toen wij met den Landgraaf Frankfort doortrokken, liep de heele stad te hoop in de straten, en hing de rest over een vensterkozijn.’

En hij lachte in het genot van een prettige herinnering.

 

Den volgenden ochtend was Roswitha al vroeg in Godelieves kamer.

- Kom mee! We gaan ringrijden op 't binnenplein. Eberhard zal zijn vos van allerlei laten vertoonen. Freia staat klaar, en ik heb voor jou den bruine laten opzadelen, dien je eergisteren hebt bereden. Ik heb lichte lansen voor ons beiden uitgezocht. Later wordt het te warm. Nu is 't nog mooi koel....’

Maar Godelieve ging niet mee. En zij zag er toch heel gezond en wel uit. Alleen maar een beetje verdrietig.

- Heb-je een gelofte afgelegd om aan geen wereldsche genietingen deel te nemen?’ vroeg Roswitha, de ‘stadhuisachtige’ woorden met weinig reverentie uitsprekende.

Dergelijke geloften waren niet zeldzaam in dien tijd.

Godelieve schudde het hoofd.

Maar wat dàn! Jong, en gezond, en krachtig en toch in een doodsche kamer achter blijven, terwijl buiten de zon scheen, de paarden trappelden en Eberhard's en Carel's vroolijke stemmen gehoord werden!

[pagina 31]
[p. 31]

- Dring Godelieve niet,’ zei tante Gonda uit haar kamer. ‘Godelieve heeft beloofd mij te helpen....’

‘Maar een half uur,’ pleitte Roswitha.

Doch zij kreeg geen antwoord. Godelieve had zich afgekeerd en tante Gonda haar deur gesloten.

Wat boos ging Roswitha terug. Zij had alles zoo goed bedoeld, en Godelieve willen doen deelen in haar pleizier.

- Komt zij niet?’ vroeg Eberhard.

Hij zat al in den zadel, midden op 't binnenplein.

Nu kortte hij de teugels, legde de beenen aan en deed zijn prachtigen vos steigeren.

- Jammer, met ons vieren ware het beter geweest,’ besloot hij, terwijl hij zijn vos weer deed neerkomen en hem op den hals klopte.

- O, ik zal rijden voor twee,’ lachte Roswitha weer in goede luim.

En zij besteeg haar paard en nam de lans die Hendrik haar toereikte.

Ridder Dagobert en zijn zwager keken toe op de bovenzaal.

- Was zij maar een jongen,’ dacht de eerste. ‘Mijn mooi sterk kind, lenig en veerkrachtig, met oogen die alles zien en een geest die alles begrijpt. Geen man die 't haar verbeteren zou.’

- Zie-je hoe behendig zij haar paard heeft gewend en den ring heeft genomen?’ vroeg hij zijn zwager, die even verdiept was in het beschouwen van zijn zoons als ridder Dagobert in zijn dochter.

De beide palen, waartusschen de ring aan het koord had gehangen, werden door stalbedienden weggenomen, de gaten gedicht en vastgestampt.

De palen, nu op schragen gelegd, moesten dienst doen als hindernis bij het springen.

Eberhard deed zijn paard achteruitgaan tot aan het einde van het binnenplein, zette het in galop en - was er over.

[pagina 32]
[p. 32]

- Mooi,’ roemde ridder Dagobert.

Hij had het nog niet gezegd of Roswitha had haar schimmel al achteruit gebracht en deed wat haar neef had gedaan.

Carel volgde, wat langzamer en heel zeker.

- Hooger,’ gebood Eberhard en deed de dwarsliggende palen veel hooger stellen.

Hij had de leiding van het drietal genomen en reed vooruit eerst een paar maal in de rondte stapvoets, daarna in draf, eindelijk in galop....

- Er over!’ zeide hij.

En gaf het voorbeeld en wipte er overheen sierlijk en vlug, in wijden boog.

Roswitha's paard was onwillig. Zóó hoog had het nooit gesprongen. Carel bleef achter en verklaarde ronduit dat zijn paard het niet kon.

Roswitha's trots was geprikkeld.

Tweemaal bracht zij haar paard voor de hindernis en tweemaal weigerde het.

- Doe het niet,’ vermaande Carel. ‘Als Freia zenuwachtig wordt, gaat het heelemaal niet.’

Maar Roswitha wilde niet luisteren.

Ten derdenmaal was Eberhard er luchtig en zeker over heen gevlogen.

Ten derdenmaal had Freia geweigerd.

Met een harde uitdrukking op het gelaat liet zij zich door Hendrik de sporen aangespen en bracht haar paard achteruit.

- Vooruit!’ klonk het scherp en - wreed, en zij drukte de sporen in Freia's trillende flanken.

Met een wilden spong schoot Freia vooruit, maar drong vóór de versperring op zij en wierp de rechterschraag om, zoodat de palen over den grond rolden.

- Genoeg, Roswitha,’ beval ridder Dagobert boven uit het raam.

't Ligt niet aan je rijkunst of aan je wilskracht, Roswitha,

[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32]


illustratie

[pagina 33]
[p. 33]

maar het eene paard is niet gelijk aan het andere,’ vergoelijkte de Heer van Hohenberg.

- Alles wil langzaam geleerd worden,’ zei Carel.

- Wat is er gaande?’ dacht Wolf en hij liep het binnenplein op.

- O, hé, jonkvrouw Roswitha,’ riep hij, begrijpende wat er aan de hand was bij het zien van de omgeworpen hindernis, Eberhards van trotsche vreugde stralend gezicht - een tegenstelling met dat van Roswitha - Freia's ongewone zenuwachtigheid en - het roode merk van Roswitha's sporen op haar witte huid. ‘Zoo gaat het niet. Freia kàn wel, maar....’

- Op zij, Wolf!’

De versperring was weer vastgemaakt. Roswitha had zich door Hendrik een korte rijzweep laten geven en drong haar paard tegen Wolf aan, zoodat hij uitwijken moest. Zij keek links noch rechts maar tuurde tusschen de ooren van haar paard neer alsof zij haar wil in Freia wilde overgieten. De wenkbrauwen te zamen getrokken, de oogen hard, de lippen vast opeen, een uitdrukking van starren hoogmoed op de anders zoo bewegelijke trekken.

Langzaam deed zij haar paard achteruitgaan....

Daarna klopte zij het even op den glanzenden nek, bracht het in de nabijheid van de versperring, deed het weer teruggaan.

Ridder Dagobert en ridder Hohenberg hadden in spanning toegekeken. Carel was afgestegen. Eberhard hield zijn vos in, met trotsche zelfvoldoening dat niemand hem den sprong zou nadoen.

Roswitha had den toom gevierd, de sporen aangedrukt. De rijzweep daalde neer, heftig, heftiger....

Freia sprong en stond trillend aan den overkant.

- Een stalen wil,’ merkte ridder Hohenberg kortaf aan en wendde zich af.

Maar Roswitha was nog niet voldaan.

[pagina 34]
[p. 34]

Zij deed Freia nogmaals teruggaan en dwong haar ten tweedenmaal tot den sprong.

Toen liet zij zich van het paard glijden en wierp Hendrik de teugels toe.

Doch Wolf was zijn zoon vóór.

Hij was het die ze opving en Freia weg leidde nadat hij haar eerst, vlak voor zijn jonge meesteres, had laten keeren en wenden.

Het bloed drupte uit haar slaande zijden.

- Dat moet je zien,’ zeiden zijn strenge oogen.

Roswitha wierp het hoofd in den nek.

- Dank voor de les, neef,’ riep zij Eberhard toe en ging naar binnen.

 

Aan het ontbijt was zij druk.

Tweemaal liep zij weg om Godelieve wat van het eten te brengen, zonder dat dit noodig was, want voor Godelieve was gezorgd.

Nog den avond van dienzelfden dag vervolgden de gasten hun weg.

Ridder Dagobert begeleidde ze een eindweegs te paard.

Roswitha bleef achter.

- Ga mee wandelen,’ stelde jonkvrouw Gonda Godelieve voor die den geheelen dag op haar kamer had doorgebracht. ‘We zullen vragen of Roswitha meegaat.’

Maar Roswitha was nergens te vinden en kwam ook niet op hun geroep.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken