Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

IX.

Drukke dagen volgden op den Valkenburcht.

Ridder Dagobert zou met acht volgers gaan. Daar mocht niets aan uitrusting van man en paard ontbreken.

's Morgens vroeg was alles al in rep en roer.

In de wapenzaal werden rustingen uitgehaald, gepast, beklopt en duchtig nagezien. Lederen kolders, hozen en laarzen ingesmeerd, vernieuwd, of door nieuwe vervangen. Paarden werden gekeurd en nieuw tuig in de maak genomen.

In wapensmederij en smidse vlamden de vuren en klonken de hamers.

Op Roswitha's uitdrukkelijk verlangen zouden Wolf en Hendrik meegaan. De eerste als hoofd der wapenknechts.

‘Vader en zoon zagen er uit of er een groote zon binnen in hen brandde en door de oogen uitscheen,’ vertelde Roswitha. ‘Net een kolf je naar Wolfs hand. En dat Hendrik meegaat, naast hem, onder zijn vleugels om zoo te zeggen, verdubbelt zijn vreugde.’

Niet alleen in wapensmederij, snijderij en zadelmakerij was het druk. Ook in de vrouwenvertrekken van den burcht. In een der groote benedenkamers van het ridderhuis werd gemeten, geknipt, genaaid, geborduurd.... Daar stonden lange tafels met rollen laken en kamerdoek, met kostbare zijden en fluweelen stoffen. Roswitha moest aan het hof komen in een kleeding die haar en haar verwanten en vrienden tot eer zou zijn.

Eerst had jonkvrouw Gonda een rijk brokaat kleed, dat al door Roswitha's grootmoeder en moeder was gedragen, te voorschijn gehaald en het Roswitha aangetrokken, doch bij nader inzien weer geborgen in de geheimvolle diepten der kwistig gebeeldhouwde kist, waar het al zooveel jaren had gerust.

[pagina 53]
[p. 53]

Er zou te veel verloren gaan van de kostbare stof om het passend te maken.

Godelieve zat bijna den geheelen dag voor het raam en borduurde, borduurde! haarband en gordelband, en handschoenen, en hield het toezicht over de werkende vrouwen en meisjes als jonkvrouw Gonda niet daarbij kon zijn.

En het weefgetouw snorde en klepte, en sierlijke garneersels en passementen, met goud- en zilverdraad doorvlochten, groeiden tot lange slierten aan.

Roswitha had in den beginne toegekeken en aangehoord alsof zij een princes in een tooversprookje was geworden.

Al dat moois voor haar die tot nog toe twee daagsche en één Zondagsche japon had gehad!

Het was haast niet te gelooven!

Gravin Bernsdorff had bij den brief van haar man aan ridder Dagobert een brief aan jonkvrouw Gonda gevoegd met een opsomming van toilet-benoodigdheden, een beschrijving van snit, kleur en vorm van wat thans aan het hof door edelvrouwen en jonkvrouwen werd gedragen en ook patronen ingesloten om jonkvrouw Gonda de uitrusting gemakkelijker te maken.

Daar was overlegd en gekozen geworden.

Roswitha had zich de maat moeten laten nemen.

Daarna was er gepast en verbeterd.

En weêr gepast.

Het sprookje had ook zijn schaduwzijden, vond Roswitha als zij lang rechtop en onbewegelijk had moeten staan, terwijl tante Gonda's en Godelieves vingers en nog die van eenige helpende naaisters aantrokken, of verwijdden, of plooiden.

De keus was gevallen op een onderkleed van zacht rose gebloemde zijde met een slepend overkleed in dezelfde kleur van effen zijde, van onderen afgezet met een band van iets donkerder tint en doorstikt met zilverdraad. Daarbij hooge schoenen van rose brokaat. Om het hoofd een haarband, breed weefsel van zilverdraad bezet met paarlen die Roswitha's

[pagina 54]
[p. 54]

dan losgedragen haren naar achteren zouden houden.

Voor een tweede galakleed een lichtgroen onderkleed met overkleed van ivoorwit gebloemd brokaat. Het o verkleed met rand van gouden kralen uitloopend in ranken, naar eene door Godelieve uitgedachte teekening. Passende schoenen daarbij en een haarband van goudstof waarop glanzende smaragden zouden worden gehecht.

Het derde en niet zoo kostbare kleed was van witte soepele wollen stof zonder overkleed, aan den hals, aan de wijd-open, laag afhangende mouwen van haast Griekschen vorm en aan den onderrand omzet met gouden passement van omstreeks vier vingers breedte. Een gouden gordel om het middel, waarvan afhing een gouden beugeltasch met netwerk van gouddraad. En een haarband, waarvan het zwart fluweel schuil ging onder borduursel van gouddraad.

En dan nog een reiskleed van blauwe wollen stof. En een lange wijde regenmantel met kaper waaronder zij kon schuilen bij regen.

- Ik ben nog nooit zoo moe geweest en - heb mij nog nooit zoo verveeld,’ had Roswitha er haast bijgevoegd, toen zij later met Godelieve tante Gonda's tuin plunderde om bloemen voor de kapel te plukken.

Dien avond kon vader Hubertus worden terug verwacht, en zij wilden de kapel feestelijk versieren.

Het gansche jonk vrouwelijk element van den Valkenburcht was het bosch in om beuken- en sparrengroen.

Zoolang vader Hubertus weg was, nam een geestelijke uit de buurt van tijd tot tijd den dienst waar op den Valkenburcht, en bleef Roswitha verschoond van schrijf-, lees-, en rekenles. Dat mocht wel de reden zijn waarom zij hem nooit met veel verdriet zag vertrekken, ofschoon zij veel van hem hield. De goede man had weinig takt om haar te leeren. 't Ging alles zoo droog en dor. Zij herademde na elke les.

Laat en moe kwam hij dien avond aan, het groote bruine

[pagina 55]
[p. 55]

muildier dat hij altijd bereed, met evenveel geduld den bergweg naar den burcht opsturend, als hij het vóór vijf weken daarvan had afgeleid; langzaam en geduldig. Klein, boven den teruggeslagen kap en de wijde ruige pij die zijn breede forsche gestalte nog breeder en forscher deed schijnen, het kogelronde hoofd met de goedige, haast kinderlijke oogen, die al van verre hun blijdschap van weer terug te zijn zeiden, en met streelende uitdrukking den Valkenburcht zochten en groetten.

Hij had daar twintig gelukkige jaren doorgebracht. Hij had allen en alles lief wat daartoe behoorde, in de eerste plaats Roswitha die hij had zien geboren worden.

Het was Roswitha altijd bij zijn terugkomst of hij in plaats van vijf weken maar één dag was weg geweest. Een uur daarna was hij weer in zijn gewone doen: alles uitgepakt, zijn kamer of hij die niet had verlaten; ganzeveders, perkament en zijn reusachtige tinnen inktkoker op tafel en, naast vulgata en gebedenboek, de opgeslagen foliant: het leven van den heiligen Chrysostomos, dat hij uit het latijn in het duitsch overbracht, en met gouden en gekleurde versieringen verluchtte.

- Bent u ziek geweest, eerwaarde vader?’ vroeg Roswitha, nadat zij hem om zijn zegen gevraagd en dien ontvangen had.

Hij was zoo stil en afgetrokken.

- Ik werd opgehouden en - de weg is lang,’ gaf hij ten antwoord en volgde haar naar de bovenzaal, waar jonkvrouw Gonda hem een stevig avondmaal deed opdisschen.

Roswitha ging tegenover hem zitten om hem van het beste te bedienen.

Maar hij had minder eetlust dan gewoonlijk na zoo'n langen tocht het geval was. Verbeeldde Roswitha zich dat hij telkens met zekere gejaagdheid opkeek als de deur openging?

- Wij hebben een nieuwe huisgenoot, eerwaarde; een jong meisje van de jaren van Roswitha,’ zeide tante Gonda.

- Ik heb daarvan gehoord,’ antwoordde hij.... en zweeg met een uitdrukking op het gelaat of hij zich versproken had.

[pagina 56]
[p. 56]

Hij was spoedig klaar met zijn maal. Godelieve kwam binnen en werd hem voorgesteld.

Toen naar de kapel....

Het was elk jaar dezelfde verrassing en dezelfde gulle blijdschap en dankbaarheid van zijn kant.

- Mooier en voller, nietwaar, lieve vader Hubertus? Godelieve heeft meegeholpen,’ zei Roswitha.

Hij knikte alleen met het hoofd.

- Ik ben blij weer terug te zijn,’ zeide hij nadat hij beiden nog eens bedankt had. ‘Men wordt ieder jaar een jaartje ouder en scheidt zich hoe langer hoe minder graag van de plaats die men lief heeft.

- Ik voel mij hier veel meer thuis dan in mijn klooster in mijn lief mooi Zwabenland....’

Hij schoof Roswitha en Godelieve zachtkens de kapel uit en sloot die achter haar.

- Ik heb behoefte in den gebede alleen te zijn,’ zeide hij.

 

Den volgenden ochtend werd Roswitha op het binnenplein geroepen.

Ridder Dagobert had Freia laten zadelen....

Met een vrouwenzadel!

Roswitha keek er naar met een langen welsprekenden zucht: zóó zou zij nooit kunnen rijden. Zij was aan Freia's goeden wil overgeleverd, meende zij.

- Ik heb het gevoel of ik op een schommelend bootje zit,’ verklaarde zij toen zij zich in den zadel had laten helpen.

Doch zij begreep dat het moest zijn. Daar ginds als een jongen te rijden, dat ging niet.

Iederen dag zoo'n uur les op het binnenplein of zij een nieuwelinge in de rijkunst was. Haar vader haar leermeester.

[pagina 57]
[p. 57]

Soms reed Godelieve mee om de les wat op te vroolijken. Wolf keek toe met steeds meer goedkeuring.

- Nu nog les in het dansen, het neigen en bevallig dragen en opnemen van den sleep,’ zei jonkvrouw Gonda.

Roswitha moest zich kappen volgens voorschrift van gravin Bernsdorff, en laten aankleeden in het rose statiekleed, met de hooge schoenen incluis.

Jonkvrouw Gonda haalde een oud hofkleed te voorschijn dat zij zelve vroeger had gedragen, trok het aan en de les begon.

Godelieve was toeschouwster.

- Tante Gonda, als alle edelvrouwen en jonkvrouwen zoo bevallig zijn als u, zal ik er als een boerendeern tusschen staan,’ riep Roswitha.

Tante Gonda hield midden in een wandeling door het groote vertrek stand. Haar sleep golfde achter haar aan; zij had zich onder het gaan rechts en links gewend en sierlijk gebogen voor den kring van onzichtbare gasten die de voorstelling heetten bij te wonen. Zij leek jonger, een zacht rood op de wangen.

Roswitha sprong op haar toe om haar te omhelzen, vergat haar sleep, verwarde er zich in, en struikelde.

- Liefste tante Gonda, niemand is zoo mooi als u!’ riep zij opgetogen.

En uit haar opgetogenheid sprak meer dan haar woorden: hoe is het mogelijk dat u niet getrouwd bent! Ze hebben u moeten bewonderen en eeren en liefhebben. Velen, velen.’

Jonkvrouw Gonda beantwoordde Roswitha's kus.

- Jouw beurt, Roswitha.’ En zij zette zich.

Uit haar stem klonk plotselinge moeheid.

En toen Roswitha zich zeer tot haar tevredenheid van rondgang en begroeting en diepe neiging gekweten had:

- Nu naar je vader. Vraag of hij voldaan is over onze eerste proef voor je hoftoilet. Je zult hem in zijn kamer vinden,’ eindigde zij zacht maar beslist.

Godelieve wachtte haar op in de gang. Zij had eerder

[pagina 58]
[p. 58]

dan Roswitha jonkvrouw Gonda's ontroering bemerkt en had de zaal verlaten.

Op weg kwamen zij vader Hubertus tegen.

- Is dat jonkvrouw Roswitha!’ riep hij. ‘Je lijkt wel een halven voet langer met al die stof achter je aan. Een fee uit het tooverland.’

Roswitha was zeer gestreeld door zijn bewondering. Zij bleef nog een oogenblik staan.

- Ik hoop alleen dat de echte Roswitha onder al dat moois niet verloren gaat,’ vervolgde hij ernstig.

Ridder Dagobert was op zijn kamer.

Hij schoof zijn zwaren zetel terug bij het zien van Roswitha.

- Daar heeft tante Gonda eer van,’ zei hij, vreugde en trots in zijn oogen, al besloot hij met een:

- Wat eenige lengten brokaat en hoe die verdere dingen heeten, tot stand kunnen brengen!’

 

- 't Gaat al beter met mijn sleep en hooge schoenen,’ vertelde Roswitha aan Godelieve. ‘Nu nog even naar Janna. Die zal er zoo'n schik in hebben dat ik zoo mooi ben uitgedost.’

Zij nam voorzichtig haar sleep over den arm en ging, begeleid door Godelieve, in jonge statigheid de trap af en van daar naar Wolfs woning.

Maar waaraan zij niet had gedacht, gebeurde. Wat oogen en beenen op den burcht had kwam aangeloopen. De ‘mo verkleeding’ was geen geheim gebleven.

Het was verwonderlijk hoevelen wat te doen hadden op Wolfs zijplein!

Janna's uitroepen deden als een echo de ronde.

Eén gemompel van bewondering.... totdat Roswitha omkeerde en met veel minder statigheid dan zij gekomen was, vluchtte in het ridderhuis en de deur achter zich toetrok.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken