Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

XV.

Twee dagen later verlieten ridder Dagobert en Roswitha Trier.

In langzame dagreizen ging het terug. 's Morgens vroeg op en bij gunstig weer ontbijt gebruikt waar een beschutte plek daartoe gelegenheid gaf; voor noen- of avondmaal en nachtkwartier ingekeerd in herberg of gastvrijen burcht

Te langzaam naar Roswitha's zin.

Zij verlangde naar huis. Het kwam haar soms voor dat zij onder zwaren droom leefde en niets tot klaarheid kon brengen van wat er in haar omging.

Thuis zou dat anders zijn.

Daar had zij tante Gonda met wie zij vrijuit kon spreken over wat haar beklemde; daar was Godelieve die zij vertellen kon van al het nieuwe dat in haar leefde.

Was de plotselinge overgang van het kalme leven op den Valkenburcht tot den stortvloed van nieuwe gewaarwordingen en indrukken in het woelige schitterende, en door het verblijf van den Keizer in wereldstad omgeschapen Trier tè veel, tè overweldigend geweest voor zijn kloeke sterke Roswitha? vroeg ridder Dagobert zich dikwijls af onder de terugreis. Tè veel op eens? Hem was noch de verandering in Ehrenfrieds omgang in de laatste dagen ontgaan; noch Roswitha's vereering voor den Keizer en den jongen graaf Auersperg, noch haar angst en bezorgdheid op de markt, bij de ontsnapping van den gevangen ridder

Hij had de reis met opzet gerekt. Geen oververmoeienis voor haar op dit oogenblik.

Wolf deelde zijn bekommering. Wanneer Roswitha niet zoo met eigen gedachten was bezig geweest, zou zij dat bemerkt hebben.

[pagina 100]
[p. 100]

Eindelijk, met een gevoel van ontspanning dat zij niet verborg, de platte wachttoren van den Valkenburcht, hoog boven de omgordelende gevels en muren!

Daar was het breede spits toeloopende dak van het ridderhuis. En de kleine hoektoren dicht bij Janna's woning. Daar... maar een kromming van den weg onttrok alles aan het oog en schoof een grimmige kale rotsketen tusschen haar en het lieve welbekende.

- Ben-je zóó blij, kind; zoo blij om terug te zijn?’ vroeg haar vader. ‘Nog vijf uur en alles is bij het oude.’

- Ik ben u heel dankbaar voor alles wat u mij hebt laten zien en genieten; en het was heerlijk en om niet te vergeten.... Ik geloof dat ik u later nog veel dankbaarder zal zijn dan ik nu kan begrijpen,’ zeide Roswitha, een liefkozing in haar stem en haar blik.

- Geef het goede nieuwe ruim baan en laat het in je groeien. Je zult daartoe gelegenheid hebben in de Valkenburchtsche vrijheid en eenzaamheid. En denk niet te veel aan zorgen.. die er nog niet zijn. Niet te veel aan mij. Ik mocht niet anders handelen. De gevolgen mogen zijn wat zij willen.’

In Roswitha's gemoed gleed een liefelijke kalmte.

- Wie goed doet, goed ontmoet,’ zong het zacht en vredig in haar.

Wat was zij klein geweest!

Zij klopte Freia op den nek en sloeg voor, den afloopenden weg in galop te nemen.

Nog eens werd er halte gehouden. Op een bekende plek. Het werd al meer ‘thuis’ om haar heen.

Voeder voor de paarden was daar in overvloed. Voor het laatst werd de proviandzak aangesproken. Goed dat ze gauw thuis zouden zijn! Daar was niet veel meer in.

Zij keek lachend toe bij de uitdeeling en beet in een harde snede brood of die het lekkerste gebak ter wereld ware.

Zij zette zich op den vochtigen bodem, behagelijk en tevreden.

[pagina 101]
[p. 101]

- Heiho, Wolf! van avond zal het anders voor je toegaan bij Janna, en voor vader en mij bij tante Gonda. Een hoog op den Valkenburcht!’

En zij hief haar beker, gevuld met water uit de bron dicht bij en knikte den oude en Hendrik en de wapenknechts toe, zoodat een breede glimlach van instemming de gebruinde gezichten overscheen.

Met elk uur werd zij al meer en meer de Roswitha van vroeger.

Bij de laatste wending van den weg en in 't gezicht op de hoofdpoort was zij ‘de liefelijke bloem uit de Valkenburchtsche gaarde’, zooals de Keizer haar genoemd had.

- Tante Gonda, Godelieve.... De torenwacht heeft ons nog niet bemerkt, vader.’

Daar klonk het welbekende eerste hoorngetoet

- Sneller, sneller,’ drong Roswitha. ‘De paarden kunnen straks rusten’, en zij zette Freia aan, de hoogte op.

Ten tweeden maal blies de torenwacht, het sein dat de naderenden op een paar honderd meters van de valbrug waren.

- Ik zie tante Gonda niet en Godelieve ook niet. Zouden zij niet thuis zijn? Jammer dat wij gisteren geen bode vooruit hebben gezonden en laten weten dat wij van daag zouden thuiskomen,’ zeide Roswitha.

Noch op de omgang van de hoofdpoort, noch op den hoofdtoren een spoor van een van beiden. Ook niet in de voorpoort, nu wijdgeopend.

- Daar is Janna.... Boven de voorpoort, Wolf.... Goeden dag, goeden dag, Janna.’

Roswitha wuifde met de hand en groette met oogen en hoofd.

Niet lang, want zij had tante Gonda op 't binnenplein bemerkt, en had nu alleen oogen voor haar.

Tante Gonda kwam langzaam nader. In de poortgang liet Roswitha zich van haar paard glijden en liep haar tegemoet.

[pagina 102]
[p. 102]

- Waar is Godelieve?’ vroeg zij na de eerste omhelzing.

- Kom mee naar boven,’ antwoordde tante Gonda en ging met haar en haar vader de trap op.

- Toch niet ziek?’

Roswitha wachtte het antwoord niet af. Zij liep de gang in, naar Godelieves kamer.

Zij was daar niet.

De kamer zag er.... vreemd uit.

Kil, en leeg.... Onbewoond!

- Godelieve!’ riep zij onwillekeurig.

En op eens voelde zij zich koud worden.

Geen kleederen aan den muur. Geen zakdoek, geen rozenkrans, nergens iets van Godelieve.

Jonkvrouw Gonda kwam uit haar kamer.

- Weg,’ kreet Roswitha, ‘weg! - Maar zij komt terug! Wij zullen haar niet laten weghalen!’

- Godelieve is gegaan uit vrijen wil.’

- Uit vrijen wil! Hoe kondt u haar laten gaan!’

- Ik heb haar tegengehouden, heb met haar gesproken, alles laten gelden wat mogelijk was. Maar men mag niemand afhouden van zijn plicht.’

- Is zij bij haar vader?’

- Neen.'

- En tóch gegaan.... Uit vrijen wil.... Zij was zoo gelukkig hier!’

- Er is iets wat meer is dan geluk: vrede,’ zeide jonkvrouw Gonda. ‘Zoodra Godelieve had ingezien dat zij niet kon blijven, mocht ik haar niet terughouden.’

- En waar is zij nu?’

- Bij de Benediktijner nonnen aan den Rijn. Het was vader Hubertus' raad. Hij en ik, wij brachten haar daar en bevalen haar warm aan in de hoede der abdis.’

- En mijn brief?’

- Zal zij nu hebben. Ik liet hem in handen der abdis.

[pagina 103]
[p. 103]

Toen de bode kwam, hield ik den brief achter. Ik begreep dat die Godelieves strijd zou verzwaren.’

- O, tante Gonda, ik wil naar haar toe! Ik wil haar zien en spreken. Zij ging weg om ons.’

Jonkvrouw Gonda antwoordde niet dadelijk.

- Zou-je anders in haar plaats hebben gehandeld, Roswitha.’

- Godelieve heeft goed en edel gehandeld.’

Godelieve moest hebben ingezien tot wat haar opname op den Valkenburcht kon leiden als die bekend werd. Welke gevolgen dat moest hebben voor ridder Dagobert.

Daar was maar één weg geweest: de strenge noodzakelijkheid. Godelieve had geen keus gehad.

- Maar ik wil haar offer niet aannemen, tante Gonda! Zij heeft gedaan wat zij moest. Nu is de beurt aan ons.’

- En - je vader?’

Roswitha boog het hoofd.

- Vader heeft Godelieve in zijn bescherming genomen.’

- En Godelieve heeft gedaan wat zij doen moest. Beiden hebben hun plicht gedaan. Verzwaar Godelieves strijd niet. Laat haar tot rust komen.’

- Ik zal niet gaan om haar terug te halen, maar alleen om haar te zeggen hoe lief ik haar heb.... Hoe veel liever zij mij is geworden.... En dat ik haar niet missen kan.... en niet missen wil.... En niet missen zal!’ eindigde zij met een kracht die haar het bloed naar de wangen dreef.

- Tante Gonda, wij laten haar niet los.’

- Zeker niet, Roswitha.’

Jonkvrouw Gonda had gesproken met evenveel warmte en kracht als zij-zelf. Dat deed goed.

- Wisten wij maar hoe haar te helpen!’

Ditmaal bleef het antwoord uit. Tante Gonda wist dat evenmin als zij.

Roswitha bleef een poos achter in Godelieves kamer en liet haar tranen vrijen loop.

[pagina 104]
[p. 104]

- Godelieve, Godelieve,’ snikte zij zacht.

Zij was teruggekomen zoo vol van al het doorleefde. Godelieve zou meeleven, mee genieten.

De Valkenburcht zonder Godelieve. Daar stond zij nu met haar hart vol verlangen.

In plaats van het vroolijke weerzien, een leege kamer, een leeg huis en in 't hart een leegte niet te dragen.

Zij wilde nu nog niemand terugzien, door niemand gezien worden.

Stil sloop zij naar beneden, binnenplein en poortgang door, sneller en sneller, het rotspad op, langs de helling waar de donkere dennen stonden en waarachter het ruige rotsplat hoogde.

Vrije lucht en eenzaamheid daarboven. Alleen mos en braamstruiken gedijden er. Groote steenblokken lagen er opgestapeld, wild dooreen, of reuzenhanden bij een reuzenkamp ze van grooter hoogte hadden neergeslingerd en ze te pletter waren gespat op den harden grond; een eenzame wilde plek, die Roswitha lief had om zijn grootsche eenzaamheid, zijn hoogstaan boven andere; waar zij menigmaal Godelieve had gebracht, waar zij samen hadden plannen gemaakt en gedweept, en het paard der verbeelding de wijde verten der toekomst hadden laten indra ven nog veel verder dan de wijde onafzienbare verten van den hemel boven hun hoofd.

Zij zat er neer, de ellebogen op de knieën, het hoofd op de handen.

- Gemis is hard,’ herhaalde zij telkens.

En zij dacht hoeveel grooter Godelieves gemis moest zijn. Godelieve in geheel vreemde omgeving, alleen met haar verdriet, verlangende naar haar zooals zij naar Godelieve, Godelieve die niemand had dan haar.

En haar vader.

Want Ridder Dagobert zou zijn hand niet aftrekken van Godelieve en niet berusten bij haar heengaan!

Was er geen ander lichtpunt?

[pagina 105]
[p. 105]

Zou graaf Eberstein niet bedenken waaraan hij zijn dochter blootstelde, wat haar toekomst zou zijn als hij zijn wild leven voortzette?

Hij had niet aan eigen veiligheid gedacht toen hij haar uitgeput voor zich had gezien....

Tot een andere beweegreden voor graaf Ebersteins handelwijze kwam zij niet:

Dat een doodmoede dochter zeer lastig en belemmerend, ja, gevaarlijk voor hem moest zijn geweest en hij zich daarvan had trachten te ontslaan bij de eerste gunstige gelegenheid de beste.

 

De wind was opgestoken. Zwermen vogels zwenkten krijschend door de al grauwer lucht.

Als de wind over de golvingen der bergen sloeg, leken ze te leven en sidderend te wijken: kruid, gras en boom beefde en boog er, stond dan weer recht voor een poos, schuchter en gelaten, totdat de wind weer aanjaagde en hetzelfde spel begon.

Roswitha keek er naar zonder te zien, zonder te bemerken dat het laat werd. De wind was haar weldadig; de storm om haar heen overheerschte den storm in haar.

Ver af blafte een hond: Thors zware diepe bas.

Hij moest zich hebben losgerukt. Weinig minuten later kwam hij de hoogte opgehijgd, blaffend, jankend, dol van uitgelaten vreugd dat zij terug was en hij haar vond.

Hij wierp zich op haar en likte haar gelaat en handen. Zij moest wel opstaan om te ontkomen aan zijn onstuimige begroeting.

Zij ging naar huis terug, Thor voor haar uit, heen en terug rennend of hij haar tot spoed wilde aanzetten.

[pagina 106]
[p. 106]

- Roswitha!’

Het was haar vaders stem. Hij was den hond gevolgd. Hij zocht haar.

Snel liep zij op hem toe.

- Dat was geen vroolijke thuiskomst voor je, kind. Godelieve is ons ontsnapt....

Zij was mij toevertrouwd,’ vervolgde hij, ernst en weemoed in zijn toon.

- Hij laat haar niet gaan! juichte het in Roswitha.

 

In den middag van den volgenden dag reed ridder Dagobert naar het klooster.

Hij kwam den ochtend daarop terug - zonder Godelieve.

Godelieve had geweigerd mee te gaan en de abdis had haar weigering ondersteund.

Ridder Dagobert was nog onder den indruk van zijn ontmoeting met Godelieve.

- Een nobel gemoed, Roswitha. Een vriendin zooals ik die wensch voor mijn dochter. En die ik hoop voor haar te behouden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken