Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

XVI.

De stille kloosterhof leek eenzaam, al bewogen smalle zwarte gestalten, smal en nietig tusschen de stammen der hooge bladerlooze boomen. Zij schenen meer te glijden dan te gaan over den glimmenden vochtigen grond.

Godelieve, voor het raam van haar cel, keek er naar en zuchtte onwillekeurig.

De eerste dagen in het klooster waren geweest één storelooze rust, een ontspanning van al wat tot het uiterste in haar gespannen was geweest.

Die sterke, alles naar buiten werende muren; het moederlijk meeleven van de abdis voor wie zij haar zorgen had uitgestort; de stille kalme kloosterzusters....

Maar kort daarop was de terugslag gevolgd.

De kloostermuren waren doorzichtig geworden, hadden haar blik naar buiten niet langer afgeweerd.

Roswitha moest nu wel Trier verlaten hebben, op haar terugweg zijn, den Valkenburcht naderen, bezig zijn met haar, met hun weerzien.

En haar niet vinden!

- Wees heer van uw wil en knecht van uw geweten’, had vader Hubertus haar voorgelezen uit zijn geliefden Chrysostomos.

Alleen dat laatste was waar.

Wanneer zou het eerste waar worden?

Haar wil was veel meer een onrustige vogel, gereed om weg te vliegen waarheen hij wilde.

De Valkenburcht lag slechts op een zevental uren rijdens van het klooster.

Zoo dichtbij, en toch zoo ver af!

De laatste dagen dààr waren ééne worsteling geweest.

[pagina 108]
[p. 108]

Toen had zij vader Hubertus en zijn vroom goed hart leeren kennen.

Hij was haar als haar schaduw gevolgd na den dag waarop hij haar in den bloementuin had opgezocht, vol goeden wil om haar te helpen, en vol verdriet dat hij haar rust, naar hij meende, had moeten verstoren.

Zijn steun en zijn troost waren haar een weldaad geweest. Met hem had zij overlegd, verbergende haar strijd voor jonkvrouw Gonda, totdat haar besluit had vastgestaan: bescherming te zoeken in een klooster.

En vóór Roswitha's terugkomst!

- Help mij. Bescherm mij tegen mij zelve, lieve eerwaarde Moeder,’ had Godelieve gebeden, bij haar komst in het klooster.

Dat haar steun noodig was, had de abdis gelezen in de vragende treurige oogen vóór haar.

En zij hàd Godelieve gesteund, niet het minst bij haar weigering om mee terug te gaan, toen ridder Dagobert haar kort daarop had opgeëischt.

Na zijn heengaan had Godelieve met nog meer kracht de zwaarte van haar besluit gevoeld.

Het klooster leefde zijn eigen leven. Het hief zich hoog boven begeerten en aanvechtingen van de wereld en zong jubelend zijn zangen boven het aardsche uit. In gangen en cellen murmelde naklank van gebeden. De zoete geur van wierook wijlde waar zij trad.

Alles stilte en rust.... Godelieve kwam zich zelf voor als een reeds gestorvene, die met alles heeft afgerekend, alles verloren, alles opgegeven.

Zij had verzocht het kleed der nieuwelingen te mogen dragen.

Zij wenschte een zichtbaar teeken van scheiding tusschen datgene wat achter haar lag, wilde er aan herinnerd worden dat geen terugkeer mogelijk was.

Ook om werk had zij gevraagd, en men had haar de vol-

[pagina 109]
[p. 109]

tooiing van een kostbaar altaarkleed toevertrouwd. Als de naald ging en de oogen de ingewikkelde figuren op het voorbeeld volgden en die steek voor steek overbrachten, weken de kwellende gedachten voor een poos.

Zij was nu drie weken in het klooster.

Eergisteren had de eerwaarde Moeder haar Roswitha's brief gegeven. Hoe dikwijls zij dien had overgelezen, zou zij niet kunnen zeggen.

Ook nu haalde zij hem te voorschijn. Het volle bruisende van Roswitha kwam over haar, haar blik, haar lach, al haar spontaan voelen en zich geven.

- Goed dat ik den brief niet vóór mijn heengaan en vóór ridder Dagobert's komst heb gelezen,’ dacht zij met bevende lippen. ‘Mijn strijd zou te moeilijker zijn geweest.’

En dan met een zucht:

‘Laat ik dankbaar zijn dat ik dit vele heerlijke heb mogen kennen.’

Het klokje der kapel klepte.

Godelieve rolde haar werk te zamen en volgde den roep.

Een leekezuster kwam haar in de gang tegen.

De eerwaarde Moeder liet haar roepen.

- Niet naar de kapel, mijne dochter, maar naar de spreekkamer. Iemand wacht u daar,’ zeide de abdis, en zij nam Godelieves hand bij het zien van haar onwillekeurige beweging van schrik. ‘Een bezoek dat u genoegen zal doen. Moge de heilige Benedictus uw woorden en gedachten leiden. Gij zult er ongestoord zijn,’ vervolgde zij terwijl zij de deur opende en achter Godelieve sloot.

Daar stond - Roswitha!

Alles was vergeten in de vreugde van het wederzien.

- Ik kon niet langer wachten!.... Ben ik te vroeg gekomen?’ vroeg Roswitha.

Bijna met ontzetting zag zij Godelieves kleed.

[pagina 110]
[p. 110]

- Dat niet, dat niet, Godelieve.... Je bent nog zoo jong.... En ik kan je niet missen.’

- Het is geen verbindende kleeding. Een proeftijd duurt dikwijls maanden en jaren.’

Maar Roswitha was niet gerustgesteld.

- Beloof dat je niets zult doen zonder voorkennis van vader, tante Gonda of mij. Bedenk hoeveel onvoorzien kan veranderen en ten goede keeren.’

- Ik beloof.... voor zoover mij dat mogelijk zal zijn.’

Wij mogen de toekomst niet vooruitloopen, maar moeten vertrouwend afwachten wat daarin voor ons is weggelegd,’ zegt vader Hubertus. Wij menschen hebben altijd haast; wij hollen wat ons is voorbeschikt in den blinde voorbij.... En bederven daardoor zooveel.... Je voelt nog geen roeping voor het kloosterleven, Godelieve.... Als dat zoo was, zou ik zwijgen..... Ik kom niet om je te bewegen mee te gaan. Daarop mag ik niet meer aandringen na wat je gezegd hebt aan vader, die je heengaan betreurt en die voor je zal blijven zorgen en je blijven liefhebben. Je werd aan zijn hoede toevertrouwd. Vader en tante Gonda hebben mij voorgehouden dat ik niet verder mocht aandringen en je strijd verzwaren. Maar ik kan wel eischen dat je mij niet zult loslaten. Ik doe het jou ook niet.... Nóóit!.... Ik heb nooit een zuster gehad.... Je bent er mij een geworden.... De wereld is zoo heel groot.... En zoo leeg nu je weg bent.’

- De wereld was heel vol te Trier....’

Godelieve haalde glimlachend even Roswitha's brief te voorschijn en liet hem daarna weer in haar zak glijden.

- Mijn brief! O, wat had ik mij een vreugde voorgesteld om je alles te vertellen!’

Zij hadden zich neergezet op een bank, oog in oog, hand in hand. Roswitha's herinneringen kwamen los.

Godelieve luisterde en vroeg. Roswitha behoefde niet te vragen of Godelieve belang stelde in de Triersche reis.

[pagina 111]
[p. 111]

De tijd vloog om.

- Ik blijf hier van nacht en ga morgen weer terug. Vader Hubertus, en Wolf en Hendrik zul-je straks zien bij het avondmaal. Ik kwam onder hun geleide. De lieve eerwaarde Moeder heeft mij een cel beloofd dicht bij de jouwe. We zullen nog veel kunnen bepraten.’

- Op wien lijkt graaf Auersperg?’

- Op den Keizer!’ zei Roswitha met stralende oogen.

- Dat heb ik gedacht....’

- Er is geen heilige in de kapel op wien hij gelijkt,’ zei Roswitha peinzend.

- Zooals Friedel Bernsdorff op mijn heiligen Joris.’

- Je kent hem!’ riep Roswitha verrast.

- Vele jaren geleden was ik met vader en moeder te Frankfort aan den Main. In de herberg waar wij waren afgestapt, woonden nog meer gasten. Onder anderen Friedels ouders. Vader was gewond en de wonde wilde niet dicht. Daarom waren zij daar om een wijs en geleerd wondheeler te raadplegen. Friedel was als een kleine ridder voor zijn moeder, die opging in haar man, en soms harde dagen te verduren had, want zijn kwaal veroorzaakte hevige pijnen. Moeder en zoon leden dan onder de booze stemming van den zieke.... Friedel was zoo lief voor zijn moeder! Vader en de gewonde bleven dikwijls na het avondmaal achter in de gelagkamer en verkortten zich den tijd met het werpspel. Dan praatten moeder en de gravin te zamen; en Friedel en ik, wij speelden in het groote vertrek, zooals wij dat overdag in stal of hof deden. Een groote blonde jongen van dertien jaar, héél groot in mijn oogen, want ik was eerst zeven en zeer verbaasd dat hij met zoo'n klein meisje wilde te doen hebben.’

- Hij is blond en nog even goed en vriendelijk.’

De leekezuster bracht bericht dat Roswitha's kamer gereed was en bood aan haar daarheen te brengen, wat zij aannamen. Zij had een groot pak onder den arm, en legde dat naast Roswitha

[pagina 112]
[p. 112]

- Iets dat ik uit Trier voor je meebracht, Godelieve.

Ach, je zult hem nu toch niet dragen, mijn mooien blauwen met rood gevoerden mantel!’

- Later.... later wellicht....’ antwoordde Godelieve op een toon die Roswitha de armen om haar heen deed slaan met den uitroep: ‘er kunnen nog goede en gelukkige dagen komen, Godelieve.’

Het was nog juist licht genoeg om een kijkje te nemen in Godelieve's cel en den binnenhof met de daaromheen loopende open gaanderijen. Roswitha wilde zooveel mogelijk alles zien.

- Dan kan ik mij je hier beter voorstellen,’ zeide zij.

Den volgenden morgen was de stemming minder opgewekt. Het uur van vertrek naderde en zij hadden elkaar nog zooveel te zeggen! Vader Hubertus, en Wolf, en Hendrik, die den nacht in de meierij van het klooster hadden doorgebracht, hadden hun viervoeters al voor de kloosterpoort geleid en wachtten kort na het ontbijt. Roswitha knielde neer om den zegen der eerwaarde Moeder te ontvangen en haar te danken voor de vriendelijke ontvangst en alles wat zij voor Godelieve had gedaan. Een lange, lange omhelzing met Godelieve en zij besteeg Freia.

- Gij zult ons altijd welkom zijn, mijne dochter. Mijn groet aan uw Heer-vader en jonkvrouw-tante,’ zeide de abdis.

Roswitha boog het hoofd ten dank en ten groet. Het was haar niet mogelijk iets te zeggen. De abdis had den arm geslagen om Godelieve die bleek en stil den kleinen stoet nakeek.

- Denk aan je belofte. Verbind-je niet,’ had zij Godelieve wel willen toeroepen.

Het kleed der nieuwelingen kwam haar weer voor als een profetie van de toekomst.

- Behoud haar voor mij en een groot zonnig geluk,’ bad zij in stilte. ‘O, niet achter kloostermuren! Er is zooveel heerlijks in de wereld.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken