Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

XVII.

De tocht ging langzaam. Vader Hubertus' muildier draafde lustig genoeg, maar de goede eerwaarde was het lang draven achtereen ontwend. Er moest dikwijls gestopt worden.

De schemering was bijna nacht toen zij het dorp dicht bij den Valkenburcht door reden. Trots het late uur was het er tamelijk luidruchtig. Luide woorden en luider slagen. De dorpelingen schoolden om twee vechtenden heen, die in de herberg ruzie hadden gekregen en, door den waard naar buiten gedreven, nu voor de deur op elkaar met de ledige kannen toesloegen.

Keffende honden en kakelende kippen vergrootten het rumoer.

- Doorrijden,’ vermaande vader Hubertus, maar Roswitha gewend om haar vader bij dergelijke geschillen dadelijk en streng te zien optreden om erger te voorkomen, en die in een der vechtenden Govert een Valkenburchtsch wapenknecht had herkend, reeds eenige malen gestraft voor een dergelijk vergrijp dat bloedige gevolgen had gehad, had haar paard al ingehouden. Zij keek rond naar den meier.

Meier noch koddebeier waren te zien, vermoedelijk ter rust, of wel omdat zij het geval hun inmenging niet waard achtten.

- Roep den meier,’ gelastte zij een der hofhoorigen die met kwalijk verborgen leedvermaak toekeek.

Op dit oogenblik wierp de wapenknecht zijn kan zoover die vliegen wilde en omvatte zijn tegenpartij met beide armen.

Zwaar ging beider ademhaling!

Het volk stond er lachend en joelend bij en verdrong elkaar om beter toe te kijken. Niemand stak een hand uit om de vechtenden te scheiden. Ze beschouwden 't als een onverwachte en kostelijke afleiding. De wapenknecht was wel gezien in het dorp en zijn tegenpartij, een der meest welgestelde hoevenaars, minder.

[pagina 114]
[p. 114]

- Gods vrede, Gods vrede!’ riep vader Hubertus, zich oprichtend in zijn stijgbeugels.

Maar zijn roep ging over de hoofden heen. Te midden der algemeene spanning en opgewondenheid en de vallende duisternis was de nadering der ruiters ter nauwernood opgemerkt.

Een vrouw rende aan en poogde door de omstanders te breken.

- Bernard!’ riep zij, ‘Bernard!’

Roswitha kende haar: de vrouw van den vechtenden hoevenaar.

- Stijg af en er op in,’ gebood Roswitha Wolf en Hendrik met een gebaar dat haar vader haar niet zou verbeterd hebben.

Hendrik sprong van zijn paard als een pijl uit den boog. Een kolfje naar zijn hand! Hij had met evenveel spanning als de overigen den twist gevolgd en een dergelijk bevel verwacht.

Wolf was wat langzamer bij het afstijgen.

Het volk morde en verzette zich.

- Laat ze!.... De kansen staan gelijk!.... We mogen ook wel een pretje hebben.... De hoevenaar kan tegen een stoot!....’ snauwde het Hendrik tegen, die links en rechts de onwilligen van zich afduwde en op zijn doel afging.

- Bernard, Bernard,’ gilde de vrouw, want een doffe smak bewees dat de worstelaars op den grond gerold waren en zij kon niet zien wie onder lag.

- Gods vrede, Gods vrede,’ galmde de geestelijke, het oog op Roswitha en daarin: ‘heb ik niet gewaarschuwd; is dit een plaats voor u?’

Roswitha had Freia omgewend: de meier kwam aan, haastig, zijn muts in de hand. Achter hem zijn twee dienaren.

- Mij dunkt dat hier je plaats is,’ zeide zij scherp, met een blik op de saamgeschoolden.

Stapvoets leidde zij haar paard de hoogte op naar den Valkenburcht. Vader Hubertus volgde. Wolf en Hendrik bleven

[pagina 115]
[p. 115]

nog achter om vechtenden en toeschouwers uit elkaar te jagen en de weerbarstigen gevangen te nemen.

De hartstochten waren opgewekt. Daar zouden nog meer slagen vallen: Roswitha wist het.

De vorige afloop lag haar nog te versch in het geheugen. En ook het gezegde van haar vader:

‘Tijdig ingrijpen verhoedt veel.’

Toen was Heer Dagobert te laat gekomen; de twist, tusschen een paar heethoofdigen begonnen, was algemeen geworden. Was vader Hubertus dat vergeten? Had zij als een doofstomme moeten voorbij gaan?

- Ik zal steng recht houden over Govert,’ zeide Heer Dagobert nadat Roswitha hem het voorgevallene had verteld. ‘Hij is een twistzoeker. Waar hij is, is het nooit rustig. Ik heb mij beklaagd dat ik hem naar den Rijksdag heb meegenomen. Toen maakte hij het mij en zijn kameraden al lastig. Goede woorden gaan aan hem verloren. Wat is er, Wolf?’

Wolf kwam naar voren. Hij had de laatste woorden gehoord.

- Ik wilde uw Edelheid berichten dat Govert in het gevang onder den toren zit, en dat hij het in de eerste dagen wel niemand zal lastig maken. Bernard heeft hem danig toegetakeld!’

- Laat hem verbinden en verzorgen. Zoodra hij beter is, zoeke hij de vrije lucht. Tot mijn ruiters behoort hij niet meer.’

Wolf ging. Govert had hem nooit aangestaan.

Met een gevoel van voldoening bracht hij den volgenden dag het bevel van den burchtheer over.

Het gezicht van den gewonde werd donkerrood.

- Zóó.... weggejaagd uit den Valkenburcht als een dief of een eerlooze!

En dat om een paar onnoozele slagen! Laat ridder Dagobert toezien dat hij er niet om minder onschuldige zaken wordt uitgejaagd!’ smaalde hij.

- Hoho, maat; we zullen je de vrijheid zoo gauw dan niet geven’, besloot Wolf in zich-zelf. ‘Achter de vaste burchtmuren

[pagina 116]
[p. 116]

zit je veilig, en kost voor een mond meer komt er niet op aan.’

Hij sloot de deur zorgvuldig af en stak den sleutel bij zich.

Ridder Dagobert moest het weten.

Maar in de gang draalde hij.

Hoe zou hij daarover beginnen? Govert had niets goeds in den zin.... Bij den heiligen Bonifacius! zijn woorden kwamen hem hoe langer hoe dreigender voor. Ridder Dagobert moest Govert niet laten gaan!

Hij greep onwillekeurig naar den sleutel in zijn wambuis, deed twee stappen vooruit en draalde weer.

- Wat heb-je Wolf? Je kijkt zoo donker als een onweerswolk,’ vroeg Roswitha die hem tegenkwam.

- 't Is niet alle dag jaarmarkt, jonkvrouw Roswitha,’ gaf Wolf ten antwoord

Daarna loosde hij een zwaren zucht, liep de gang ten eind en klopte bij ridder Dagobert aan.

- Het blijft bij wat ik heb gezegd. Ik kan geen straf opleggen voor iets dat nog niet gedaan werd,’ zeide ridder Dagobert, nadat Wolf tamelijk onsamenhangend en verward zijn vrees had meegedeeld. ‘Govert gaat zoodra hij beter is.’

Maar toen hield bij Wolf alle schroom als bij tooverslag op.

Goverts bedreiging sprong hem van de lippen.

Ridder Dagobert keerde zich af.

- Nu zal 't komen,’ meende Wolf.

Maar er kwam niets, en Wolf droop af.

In de gang haalde hij diep adem.

- Den sleutel geef ik niet af,’ zei hij bij zichzelf. Ik zal tegelijkertijd gevangenbewaarder en heelmeester zijn, en het zal lang duren vóórdat ik Govert voor hersteld verklaar. Komt tijd, komt raad. Govert weet meer dan hij zegt.... O, dat bezoek, dat bezoek!.... Jonkvrouw Godelieve is een engel. En zij heeft onze jonkvrouw goed gedaan. Maar engelen kunnen zelfs onheil aanbrengen als zij op ongelegen tijd komen!’

Doch na verloop van een twintigtal dagen moest hij Govert

[pagina 117]
[p. 117]

wel vrij laten. Goverts verbittering steeg met den dag. Bovendien ging het niet aan hem daar altijd te houden.

- Janna heeft dien nacht van raven gedroomd. Dat beduidt nooit veel goeds,’ mompelde Wolf, terwijl hij Govert nakeek die met een booze uitdrukking op het gelaat de voorpoort doorstapte en zijn vroegere kameraden in 't voorbij gaan bij wijze van afscheidsgroet nog op een paar opmerkingen onthaalde.

- Om eenige uitgedeelde onnoozele klappen den Valkenburcht uit, jongens.

Den gastvrijen Valkenburcht! Mijn groet aan den ridder! Hij moge mij gedenken!’

- Die heeft het praten nog niet verleerd,’ merkte Herman aan.

- Hij schettert als een ekster,’ antwoordde Wolf, de oogen op den vertrekkende.

Goverts booze blik bleef hem nog lang bij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken