Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw
Afbeelding van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (5.62 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

J. Midderigh

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roswitha. Verhaal uit de dertiende eeuw

(1916)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 287]
[p. 287]

XXXVII.

Koert werd vooruitgezonden om den Keizer van ridder Dagoberts bevrijding de blijde mare te melden, en dat hij zich van zijn opdracht kweet op de snelste wijze als ‘graaf Heribalds beste ruiter’ spreekt van zelf.

Ridder Dagoberts komst aan het hof geleek op een triomftocht.

Het scheen wel dat degenen die het luidst van zijn vermeende ontrouw hadden gesproken, nu ook het luidruchtigst waren in het vertoonen van vreugd bij zijn verschijnen.

De ontvangst bij den Keizer was schitterend.

Dat was ridder Dagobert niet naar den zin. De hartelijke begroeting zonder getuigen die vooraf ging, was dat meer. Maar staastbelangen eischten dat vertoon en hij moest zich voegen.

Roswitha was onder geleide van vader Hubertus doorgereisd naar Godelieve.

Het stille statige klooster was weer tot zijn rust teruggekeerd.

De groote zalen tot hospitaal ingericht waren leeg. Alleen nog een paar der ergste gewonden werden verpleegd in het nevenvertrek, waar Roswitha eens haar oom Hohenberg en Carel had bezocht.

De Heer van Hohenberg had tot een der eerste herstelden behoord en was met bei zijn zoons vertrokken naar zijn goederen.

Ehrenfrieds wonden waren niet zoo geheeld. Koorts had hem geplaagd en de genezing vertraagd. Zijn gedachten waren geweest bij Roswitha en haar vader.

De geruchten omtrent dien laatsten had hij met evenveel verontwaardiging gehoord als bestreden. Ook dat het verblijf van Godelieve tegen ridder Dagobert zou getuigen.

[pagina 288]
[p. 288]

Graaf Eberstein en hij waren in den laatsten tijd kamergenooten geweest. Zoo langzamerhand was er wat vertrouwelijkheid tusschen beiden gekomen. Het vroeger samentreffen met Ehrenfrieds ouders te Frankfort had daartoe bijgedragen. Ook Godelieves komst, sedert een paar weken de stille geduldige verpleegster van haar vader.

Ehrenfried had graaf Bernsdorff zeer dringend verzocht hem een renbode te zenden zoodra ridder Dagobert was ontzet, en zijn oom was die belofte nagekomen.

Toen hij na het gehoorde in de ziekenkamer terug was gekeerd, had hij zijn blijdschap niet geheel voor den nog altijd scherpen blik van zijn kamergenoot kunnen verbergen.

- Ik wil weten wat gij hebt gehoord,’ had deze gezegd; ‘de hardste waarheid is nog altijd beter dan weeke onzekerheid; en niet te hard voor één, die nooit het harde heeft geschuwd. Om Godelieve wil ik weten....’

Ehrenfried had daarna niet gezwegen.

- Mijn hoop om den Keizer Godelieve en haar belangen aan te bevelen is niet vervuld. Zij heeft opstand noch vergrijp tegen hem gepleegd!.... Ik heb geen deel aan de oplichting van den ridder van den Valkenburcht.... Ben dat eerst gewaar geworden toen het stoute plan was volvoerd. Draag Godelieve aan ridder Dagobert op. Hij kan verkrijgen wat hij wil bij den Keizer.... Laat hij geen non van haar maken. Zij is beter waard. Een man en kinderen om haar heen.... Beter.... Jammer en zonde van een als Godelieve! Geen heilige, een vrouw is zij. Een schat.... maar nog niet ontdekt....’

En hij had hem aan gekeken als had hij willen zeggen: ‘ben-je doof en blind om dat niet te zien?’ - Roep Godelieve.... Neen, niet nu. Straks. Mijn groet en bede om vergiffenis aan haar. Ik ben tegenover haar te kort gekomen.... Ga nu.’

Ehrenfried was gegaan en later teruggekomen met Godelieve.

De zieke had heel stil gelegen, nooit zoo stil en met zoo zachte vredige uitdrukking op het harde strenge gelaat.

[pagina t.o. 288]
[p. t.o. 288]


illustratie

[pagina 289]
[p. 289]

Godelieve had begrepen vóór Ehrenfried.

Met een snik was zij op de knieën voor het bed gezonken.

Hij had den dood gezocht om haar! Zij zou niet de dochter van een terechtgestelde zijn!

Graaf Eberhard had het verband van zijn wonden afgerukt. Ehrenfried had zuster Agnes en de abdis geroepen, zéér geschokt. Godelieve alleen.... Slachtoffer van haar vaders eerzucht.

Hij zou haar ridder zijn, steun van Roswitha's vriendin, zoolang totdat ridder Dagobert haar tot zich zou nemen.

 

Twee dagen later woonde hij het wederzien van Roswitha en Godelieve bij.

Een eerste dag van voorjaarsluister had Godelieve den tuin van het klooster doen ingaan en Ehrenfried was haar gevolgd.

- Beiden spraken over Roswitha. Ehrenfried werd niet moede om te vragen, Godelieve niet om te antwoorden. Roswitha en de Valkenburcht was het dagelijksch onderwerp van hun gedachten, een gemeenschappelijk belang nooit uitgeput.

Zij waren elkaar noodig geworden. Beiden voelden zich eenzaam. Zij zochten elkaar, en beiden wisten waarom: om hun vriendschap voor Roswitha.

Zoo was hun samenzijn zeer natuurlijk en ongedwongen, een omgang als tusschen broeder en zuster.

Bijna zooals in hun kinderjaren te Frankfort, dacht Godelieve dikwijls met weemoed. Den tijd dat zij nog haar moeder had gehad!

Toch was er verschil. Ehrenfried was niet langer de oudere en wijzere. Dat was veelmeer Godelieve.

Menigmaal had Ehrenfried zich afgevraagd wat wel dat tè stille en tè ernstige in haar in blijmoediger levendiger uitdrukking zou doen overgaan.

Menigmaal had hij zich betrapt op den wensch, den vurigen wensch die zachte diepe oogen te zien oplichten in

[pagina 290]
[p. 290]

vroolijken glans; die fijne bleekheid in warme blozende vreugde. Daar sliep iets in haar. Of beter: daar was verdrukt.... De schat die begraven lag....

Hoefgetrappel, een kloppen aan de kloosterpoort, gedempt praten, haastige schreden, een Godelieve zoo blij en zoo helder als een vreugdeklokje bij feestgetij en Roswitha was met hen, al straling, àl zonneschijn, àl meegevoel....

Ehrenfried liet de beide vriendinnen alleen.

De glans van Roswitha's oogen, haar lach, haar warm gevoelen had hij zien weerkaatst bij Godelieve.

Iets nog niet gezien, het gewenschte, waaraan hij nog lang dacht, zelfs na het weerzien van Roswitha.

- Ik komje halen,’ zei Roswitha toen zij elkaar alles verteld hadden. ‘Morgen op weg, terug naar Frankfort, naar vader en den Keizer en dan voor goed te zamen op den Valkenburcht. Zuster Agnes is bij de abdis om daarover te spreken en een onderhoud voor mij te vragen.’

Met vader Hubertus reisden ze terug, ridderlijk begeleid door Ehrenfried, die niet langer van de gastvrijheid van het klooster wilde gebruik maken.

Wat Roswitha Godelieve niet had gezegd, maar wat hoofdgedachte en hoofddoel bij haar was de laatste dagen, stond vervuld te worden. Haar vader zou Godelieve aan den Keizer mogen voorstellen. Dat zou gebeuren bij hun vertrek, als zij nogmaals bij Zijne Majesteit zouden worden toegelaten om afscheid te nemen en nogmaals te danken voor zijn hulp.

Auersperg, die de beide jonkvrouwen samen wist, had Roswitha's wensch geraden en de deelneming van den Keizer voor Godelieve gewonnen.

 

Met ridder Dagobert en Roswitha werd Godelieve bij den Keizer ontboden.

[pagina 291]
[p. 291]

Godelieve ging beschroomd en deemoedig.

Waren daar niet ridder Dagobert en Roswitha geweest, was Ehrenfried niet met haar gegaan tot aan de deur van de zaal, waar ook hijzelf binnen enkele minuten zou geroepen worden, haar onwillige voeten zouden hebben geweigerd te gaan.

Vol en ernstig voelde zij den blik op haar rusten van den man tegen wien haar vader had misdaan.

De Keizer, Roswitha's held, werd ook haar held toen zij hem hoorde spreken.

- Wees de ouderlooze tot steun, en vervolg wat gij zijt begonnen, ridder Dagobert. Wij gaan met u mede in het goed aangevangen werk. Door uwe dochter kennen wij haar vriendin.’

Daarna kwam de buurt aan Ehrenfried.

En toen wenkte de Keizer dat allen zouden gaan, en ridder Dagobert blijven.

- Nog een ernstig woord, ridder, over een zaak die ons ter harte gaat. Gij kent Auersperg. Gij weet hoe hoog wij hem stellen. Wij meenen den wensch van zijn hart te kennen, en zagen dien gaarne bevredigd. Wat zegt gij, als vader van uwe Roswitha, daartoe?’

En daar ridder Dagobert zweeg:

- Spreek vrij uit.’

- Niemand zal mij als schoonzoon liever zijn dan Auersperg, maar - Roswitha is jong, heeft zooveel beleefd en doorgemaakt in korten tijd....

- Mag ik hem nu al verblijden met uw eerste woorden? Gij hebt gelijk.... Laat haar in volle blijheid en vrijheid.... tot haar hart zal verlangen naar hem in wien zij nu al haar vriend ziet. Beloof mij van dat verlangen kennis te geven en door mij Auersperg te laten roepen.’

[pagina 292]
[p. 292]

Den volgenden dag ging het terug naar den Valkenburcht.

Ridder Dagobert op den prachtigen Arabier, geschenk van den Keizer, uit 's Keizers eigen stallen en gekweekt uit een van zijn lievelingsmerriën: Albörak ‘de glanzende,’ hem indertijd vereerd door Sultan Alkamil. Albörak de jongere droeg zijn naam met niet minder recht dan zijn voorname stammoeder. Freia naast hem strekte den hals en repte de beenen om hem bij te houden. Godelieve, op een paard reeds voor het verlaten van het Gundelsheimer klooster door Ehrenfried met bizondere zorg voor haar uitgekozen, daar naast.

Herman, recht en stram in den zadel, weer als ridder Dagoberts wapendrager.

Vader Hubertus zou nakomen om geen belemmering te zijn bij hun snel voortrijden. Hij wilde zijn trouw muildier niet achterlaten en tegen een paard verwisselen.

Twee dagen vóór hun afreize had ridder Dagobert een renbode naar den Valkenburcht afgezonden om Gonda voor te bereiden op hun terugkomst.

Ehrenfried en Auersperg reden mee tot aan de eerste halte en namen er nog deel aan den gemeenschappelijken maaltijd.

- Tot weerziens. Wie weet.... Later op den Valkenburcht’ noodigde ridder Dagobert, gul en warm bij het opstijgen. Een uitnoodiging die met schitterende oogen werd aangehoord en aangenomen.

Auersperg had Roswitha, Ehrenfried Godelieve in den zadel geholpen.

Daarna in tegenovergestelde richtingen uiteen.... In den beginne zéér langzaam.

Het scheiden van vrienden valt zwaar! Allen waren onder den indruk, de vier jonge lieden bovenal.

Zeven dagen later, op ongeveer een halve dagreize van den Valkenburcht, deed Roswitha onverwacht Freia vooruitstuiven.

Jonkvrouw Gonda - Wolf en Hendrik achter haar - draafden hun tegemoet!....

[pagina 293]
[p. 293]

- Vader is wel en ongedeerd!.... En Godelieve komt om bij ons te blijven,’ riep Roswitha. ‘O, tante Gonda, daar is veel gebeurd. Maar nu terug, terug bij u!’

En een lange hartelijke omhelzing volgde.

Wolf kreeg een hand.

- Ben ik niet onder goed geleide en te gelegener tijd weergekeerd zooals ik Hendrik opdroeg je te zeggen bij mijn onverhoedschen aftocht, Wolf?’ vroeg Roswitha met een blik op Hendrik.

Het was niet het oogenblik voor Wolf om te spreken. Zijn oogen moesten dat doen. En zij deden het op een niet te miskennen wijze, zoowel tot Roswitha als tot haar vader, eerst in volle straling tegenover hen, en toen hij zich met Hendrik bij Herman had gevoegd, achter hen.

Roswitha keek gedurig naar hem om, bij wat haar vader en zij jonkvrouw Gonda vertelden. En Wolf gevoelde zich weer meeleven zooals van ouds in alles wat zijn meester betrof.

De oude grijze Valkenburcht wachtte hen op, een groene veste nu met zijn festoenen om valbrug en hoofdpoort. Van de omgangen, van de tinnen hingen slingers van groen; de poortgang was met groen bestrooid, het binnenplein leek een tuin: om alle ramen en deuren groen.

En alle burchtzaten op het plein, Janna voorop met een reuzenruiker van alle mogelijke bloemen die het jaargetij opleverde, waaraan Freia met gemoedelijk vertrouwen en welbehagen begon te knabbelen, toen zij dien bij het terugzien van Roswitha vergat aan te bieden en heel haar mooie toespraak onderging in vreugdetranen en onverstaanbare uitroepen.

Terug op den Valkenburcht!

De klokken luidden, de stemmen schalden, de oogen lachten. Vóórdat zij zich uit den zadel liet glijden, keerde Roswitha zich tot haar vader en het gejuich verstomde een oogwenk bij het aanschouwen van haar gelaat vol warme dankbare vreugde, om te luider en stormachtiger daarna uit te breken.

[pagina 294]
[p. 294]

- Godelieve heeft veel verdriet gehad, tante Gonda,’ fluiterde Roswitha toen zij boven waren. ‘Maar enkel leed heeft zij niet meer. Als u wist wat Ehrenfried voor haar is geweest!... Friedel is zoo goed. Later vertel ik u meer.’

Dat meerdere kreeg jonkvrouw Gonda van Roswitha nog dien zelfden avond te hooren.

- Friedel is zoo goed, zoo goed....’

Jonkvrouw Gonda vroeg zich een oogenblik af of Roswitha's stemming tegenover Ehrenfried veranderd was.

Maar Roswitha liet haar niet lang in dien waan.

- Godelieve en Ehrenfried samen, tante Gonda! Dat zou heerlijk zijn en zoo gelukkig voor beiden!’

- En hoe is het mijn eigen lieve vertelster zelve gegaan? Haar taak is moeilijk geweest.’

- Met mijn weg altijd recht voor mij uit!.... en zooveel hulp!

Toch ben ik dikwijls wanhopend ongeduldig en beangst en ongelukkig geweest.’

Jonkvrouw Gonda streelde de hand die in de hare lag.

Hoe weinigen volgden den rechten weg.

- Blijft graaf Auersperg bij den Keizer? Zullen wij hem hier niet zien?’ vroeg zij.

- Vader heeft Ehrenfried en graaf Auersperg beiden voor later gevraagd.’

- En je zult blij zijn hem terug te zien, Roswitha?’

Roswitha sloeg haar arm om jonkvrouw Gonda's hals:

- U zult ook blij zijn hem te leeren kennen, tante Gonda.’

Jonkvrouw Gonda toonde zich met dit antwoord tevreden.

[pagina 295]
[p. 295]

- Ga nu slapen, kind. Morgen zal het een drukke dag zijn.

De terugkomst van den burchtheer en de toekomstige vrouwe van den Valkenburcht zal gevierd worden op een wijze dat oud en jong, hoog en laag daarbij hun deel van vreugd hebben.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken