Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Serena (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Serena
Afbeelding van SerenaToon afbeelding van titelpagina van Serena

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.45 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Serena

(1898)–Marie Agathe Boddaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

Gestorven

[pagina 101]
[p. 101]

Gestorven.

I.

Eerste wake.

 
Laat mij alleen,
 
Verstoor de stilte niet;
 
Ik kan uw woorden,
 
Kan uw troost niet hooren!
 
Als holle klanken kloppen zij me in de ooren;
 
Als klanken tergend luid. - 'k Wil met mijn groot verdriet,
 
Dat niemand kan verstaan als ik, alleen zijn... 'k Heb
 
Zóó veel verloren!
[pagina 102]
[p. 102]
 
Niemand die weet
 
Wat zij mij is geweest.
 
Midden in smarten,
 
In haar nacht van pijnen,
 
In doodnachture liet zij voor mij schijnen
 
Haar liefde en haar berusting, wat mij 't meest
 
Kon steunen als zij ging - waar ik niet gaan mocht!
 
- meest
 
Lichtend nàschijnen.
 
 
 
'k Wil enkel haar!
 
- Gun mij toch deze stond
 
Van gansch alleen zijn,
 
Gansch met hàar te zamen!
 
Harddruischend gaat het leven langs mijn ramen;
 
Hier is de lucht van haar, van woorden uit haar mond,
 
Van zonnelichtjes uit haar oogen vol... Ik wil
 
Ze alle verzâmen!
[pagina 103]
[p. 103]

II.

Nacht.

 
'k Zie maar één blik,
 
Den laatste, teer,
 
Lang, vòl, of voor den laatsten keer
 
't Warm liefdeleven
 
Uitvloeide in één vaarwel, wijl nimmermeer
 
Het zich kon geven.
 
 
 
Ik hoor... een snik,
 
Zoo licht... zoo wreed!
 
Onmachtberustings matte kreet.
 
't Gebroken zwijmen
 
Der Lieve onder den Dood... Dofwreed,
 
Bangwreed bezwijmen!
 
 
 
Altijd dien snik...
 
Zoo stil, zóó stil
 
Wordt alles om me of sterven wil
 
Al wat daar ademt;
 
Of àlles wegebt, weg in doodzee, kil,
 
Van nacht omwadend.
[pagina 104]
[p. 104]

III.

Waarom?

 
Ik boog de knieën en ik had geen woorden;
 
Ik wilde denken, maar mijn ooren hoorden
 
Altoos dezelfde vraag: ‘Waarom, waarom?
 
'k Wilde berusten en mijn oogen zagen
 
't Jong-heerlijk lichaam door den dood verslagen...
 
Waarom, waarom?
 
 
 
Mijn hooge, reine Lievling, blank albaste
 
Vormbloeiing, waar de zuivre ziel aan paste
 
Als aan de leliekelk de leliegeur,
 
O, dat ik met mijn liefde u kon omvangen
 
En wakker roepen; kussen van uw wangen
 
De doodekleur!
 
 
 
O Hart van Liefde, die voor andrer lijden
 
Het heilig troostwoord kende, 't gul verblijden
 
Met hen die blijde waren, en wier voet
 
Nooit poosde in loomheid waar gij hulp kondt geven,
 
Die 't leven liefhadt, 't werkzaam, rijke leven,
 
En 't derven moet!
[pagina 105]
[p. 105]
 
Ik wilde schreien maar mijn oogen brandden;
 
Ik wilde bidden, maar mijn droeve handen
 
Wrongen zich samen en mijn hart was stom. -
 
Niet morren wil ik, schoon mijn lippen beven;
 
O kon ik sterven! maar mij houdt het leven...
 
Waarom, waarom?!
[pagina 106]
[p. 106]

IV.

Hoe lang?

 
En de Tijd gaat en 't harde Leven wil
 
Voortschuiven eindeloos, eindloos, zoolang, zoolang
 
Voorbij de plek en 't uur waarin gij zijt gestorven,
 
En 't neemt mij mee al ben ik moegezworven,
 
Hoe 'k ook naar u verlang,
 
Ver van de plek en 't uur waarin gij zijt gestorven.
 
 
 
Al verder, verder weg....
 
Zal daar een tijd zijn dat ik minder heet
 
Mijn smart zal voelen branden?
 
Ik wensch dien niet! Ik wil dat diep en wreed,
 
Ik 't schrijnen voelen zal, totdat ook eenmaal 't zweet
 
Des doods mij afleekt en mijn handen
 
Breken van langgedragen leed.
 
 
 
Zoo zal ik wanen, Lief,
 
Dat gij niet zoo heel verre van mij zijt,
 
Wij nog elkaar behooren,
 
En 't uur, waarin gij heengingt, zal zoo wijd
 
Zijn kringloop rekken, totdat de Eeuwigheid
 
Haar ruimten opent, en wij hooren:
 
‘Vereenigd voor altijd!’
[pagina 107]
[p. 107]

V.

Stilte.

 
'k Nader heel zacht.... Met duizend zorgen.
 
Of 'k u kon storen in uw langen nacht,
 
Vlij 'k bloesemsneeuw op uwe sponde iederen morgen...
 
Reiner is uw gelaat als hunne pracht.
 
 
 
Een kus - uw lippen blijven marmer.
 
O bange kalmte op 't al te stil gelaat.
 
't Zelfde gelaat maar arm, o hoe onzegbaar armer
 
Als dat wat heel 't verleden stralen laat.
 
 
 
Toch dierbaar. - Zie, mijn armen vouwen
 
Zich om u heen, en door mijn ziele snijdt
 
Het scherpe weten dat 'k niet lang meer u zal hou'en,
 
Lievling.... die toch mijn lievling niet meer zijt!
[pagina 108]
[p. 108]

VI.

Vóór de deur.

 
'k Had haar zoo graag nog eens,
 
Voordat zij ons verliet,
 
Goênacht gekust. Zij zeiden:
 
‘Beter niet.’
 
 
 
Zwaar, door hun zacht vermaan,
 
Sloeg mij hun medelij;
 
Niet zien... Nooit meer... En toch
 
Zóó dichtbij.
 
 
 
Toch: ‘Beter niet’. - Dat woord
 
Grijnst me overal nu aan.
 
..... O, had ik
 
Niet verstaan!
[pagina 109]
[p. 109]

VII.

Grafwaarts.

 
Ik ben gegaan,
 
Ik kon niet blijven!
 
Mijn voeten gingen
 
Mijn harte voor;
 
 
 
Kòn niet meer denken,
 
Voelde ontnomen
 
Wat mij restte:
 
Volgde 't spoor.
 
 
 
Die leege plek
 
In 't helle duister,
 
Waar straks de baar nog
 
Had gestaan....
 
 
 
Mijn harte zag,
 
Mijn oogen hingen
 
Aan wat voor altijd
 
Nu zou gaan.
[pagina 110]
[p. 110]
 
Ik volgde 't spoor,
 
Kòn niet meer denken,
 
Mijn voeten gingen,
 
Waar zij zou gaan.
[pagina 111]
[p. 111]

VIII.

Met u.

 
Voor 't eerst, sedert haar heengaan, ging ik uit,
 
Schuwloom in 't menschenvolle Buiten. Straten
 
Vol blinkend huizenlicht en klinkend praten
 
Vóór mij en achter mij met vreemd geluid.
 
Als een slaapwandlaar ging ik, die gelaten
 
Zijn droomdrang volgt, tot iets zijn schreden stuit.
 
 
 
Alleenlijk eigen leed leefde in mijn hart!
 
Al breeder bruiste 't boven 't stratengonzen,
 
Tot... iets mijn nachtdag doordrong: schokkend bonzen...
 
Donkere ruggedeining... Uit dat zwart
 
Een bloedend kind langs mij gedragen, 't donzen
 
Gezichtje één wilde blik van schrik en smart.
 
 
 
Helpen als Gij! - Mijn armen vingen 't kind.
 
Zijn sidderende lipjes wilden spreken,
 
Toen - of het niet begreep - zag 'k de oogjes breken;
 
't Grijpen der wilde handjes, zoo gezwind
 
In 't grijpen van mijn hand liet af; zij leken
 
Moe vlindertjes verwond door boozen wind.
[pagina 112]
[p. 112]
 
Helpen als Gij! - En Uwe liefde nam
 
Mij zachtkens bij de hand; Uw woorde' onttogen
 
Me aan doodeslaap van zelfzucht. 'k Wend nu de oogen
 
Naar wereld, zonloos zwart! maar blanke vlam
 
Waar Gij eens gingt in lichtend mededoogen.
 
- En liefde-wijding heilgende om mij kwam....
 
 
 
Nu wijde 't werk de smart in mijn gemoed!
 
En elke taak zij mij, of Gij die geven
 
En deelen wildet, of Uw zachtgeheven
 
Zonne-oogen daarbij zonden zegengroet.
 
Ver.... tòch met U!... Zoo kan ik verder leven
 
Zoolang als God wil - en Gods wil is goed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken