Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jongens uit Bergrust (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jongens uit Bergrust
Afbeelding van Jongens uit BergrustToon afbeelding van titelpagina van Jongens uit Bergrust

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

ebook (3.59 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

Herman Ramaekers



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jongens uit Bergrust

(1947)–Martinus H. Boelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Tiende hoofdstuk.

OPGEWONDEN pratend en lachend, allerlei gissingen makend over het uiterlijk van oom Willem, trokken de leden de volgende dag naar het station. Ze waren nog wel een uur te vroeg, maar dat hinderde niet. Toen ze voorbij het Raadhuis kwamen, moest Bertus, die nogal eens nieuwsgierig was, door de tralies kijken. Plotseling riep hij zijn vrienden, die een eindje doorgelopen waren, terug.

‘Wat is er gaande?’ vroeg Wim. toen hij Bertus' opgewonden gezicht zag.

Zonder spreken beduidde deze hem bij de tralies te komen en te luisteren.

Toen Wim zich voorover boog met zijn oor tegen de tralies gedrukt, hoorde hij iemand zachtjes kermen.

Ook de anderen hoorden het nu.

‘Wat zullen we doen?’ vroegen ze, terwijl hun voorzitter nieuwsgierig aankeken.

Wim gaf onmiddellijk een voorbeeld. Vlug rende hij de trap van het gemeentehuis op, en trok hard aan de bel.

Toen de oude portier waardig en kalm de deur opende, zoals het een gemeentedienaar betaamt, in het geheel niet gesticht over het woeste bellen, stotterde Wim:

‘Er.... er roept iemand om hulp.’

Gelukkig was de portier een verstandig man, hij vroeg niet verder, maar trok Wim bij de arm. ‘Waar?’ was alles wat hij vroeg.

‘De tweede cel van links.’ antwoordde deze.

[pagina 132]
[p. 132]

‘Kom mee, vlug.’

Haastig daalden ze af in de richting van de aangewezen cel. Toen de gemeentedienaar de deur opensloot, deinsden ze alle twee even terug en geen wonder.

Daar lag de oude veldwachter, badend in zijn bloed, vastgebonden op de houten brits en van den gevangene was geen spoor te zien.

‘De dokter vlug’, schreeuwde hij tegen Wim, terwijl hij met bevende handen de touwen begon los te maken.

Onze vriend bedacht zich niet lang en als een pijl uit de boog snelde hij weg.

Geen tien minuten later was hij al terug vergezeld van den dokter. Zonder complimenten pakte deze den portier en Wim bij de schouders en duwde hen de cel uit.

Daar dreunde de torenklok en herinnerde Wim zich opeens, dat hij om kwart voor zevenen Oom Willem van het station moest halen.

Na een haastig gestamelde verontschuldiging tegenover den portier, rende hij naar buiten, waar hij door de jongens met opgewonden vragen bestormd werd.

‘Straks jongens’, zei de voorzitter, ‘we moeten eerst Oom Willem afhalen.’

‘Dat is waar ook’, constateerden de anderen. Door de consternatie waren ze warempel de hele zaak vergeten.

In volle vaart ging het naar 't station, waar ze net op tijd aankwamen om de trein te zien binnenstomen.

Tot zijn verwondering kon Wim in het begin zijn vader nergens ontdekken, maar opeens, daar was hij, in gezelschap van een rijzig uitziend heer. Op een wenk van hem stelde de Club zich in het gelid en opeens schalde het uit de frisse jongenskelen: ‘Lang zal ie leven, lang zal ie

[pagina 133]
[p. 133]

leven’, dat horen en zien je verging. Het was een kabaal van je welste op het kleine perronnetje en meer dan een reiziger bleef staan kijken, glimlachende om dat enthousiaste stelletje jongens.

*

 

Glimlachend liet Wim's Oom zich die spontane hulde welgevallen. Toen 't naar Wim's zin lang genoeg geduurd had gaf hij weer een teken en begeleid door de kranig in de maat lopende club, als ere-escorte deed de Amerikaanse Oom zijn intocht in Bergrust, dat hij in zo lange tijd niet meer gezien had.

Al meer dan een week was Ome Willem bij Wim thuis en alle leden waren het er over eens, dat hij gewoonweg tof was. Hij had de jongens voor hun aardige attentie op een autotochtje meegenomen, dat de jongens zeer gewaardeerd hadden. Maar niet alleen daarom was hij reuze. O nee.

Hij kon zo belangstellend informeren, naar alles wat de club betrof, dat hen meteen hun harten gestolen had. Dat was immers hun trots.

Uren kon ie zitten luisteren naar de verhalen van de avonturen die ze beleefd hadden, maar vooral de hut had zijn belangstelling.

Hij rustte niet, vóór ze hem meegenomen hadden en hem al hun schatten getoond hadden.

Hij was er werkelijk enthousiast over. En met de jongens zat hij plannen te beramen, net of hij zelf nog dertien was. Aan hem hadden ze het ook te danken, dat het er in de hut op het laatst zo fijn uitzag, dat het wel een klein kamertje leek. Inplaats van een oude stal. Maar het allerfijnste was toch wel, wanneer ze moegespeeld, in hun hut

[pagina 134]
[p. 134]

zaten uit te rusten en te luisteren naar de verhalen die hij vertelde over Amerika, over de grote open vlakten, de prairies, waar de Indianen rondslopen, of de woudlopers 's avonds om hun kampvuur hurkten.

Dan zaten de jongens, met hoogrood gekleurde wangen te luisteren en verbeeldden ze zich, dat ze zelf door de vlakten zwierven op zoek naar bisons en mustangs.

Jammer, dat het al zo gauw donker werd.

Er was geen licht in de hut, dat had de Baron met het oog op brandgevaar niet willen hebben. Toen de leden zich hierover bij Oom Willem beklaagden, lachtte hij alleen maar geheimzinnig. ‘Afwachten’, was alles wat ie zei, en meer liet hij niet los. Twee dagen later werd de club verrast met een doos, waarin lampjes, snoeren, schakelaars, kortom, zich een complete uitrusting bevond om de hut van electrisch licht te voorzien.

Met de onschatbare hulp van oom Willem, werd de hut keurig van licht voorzien, en zo opgetogen waren ze, dat het maar weinig scheelde, of ze waren er blijven wonen.

*

 

Langzaam werd het winter, en op een morgen toen Wim opstond, waren er ijsbloemen op de ruiten.

‘Hoera, ijs!!,’

Van pure vreugde maakte hij een luchtsprong, dat het hele huis er van daverde, en z'n moeder verschrikt onder aan de trap kwam informeren, ‘of er een aardbeving was?’

Opgewonden moest ie naar buiten, om te zien of het ijs al hield, wat natuurlijk niet het geval was.

Maar als je naar de strakke vrieslucht keek, kon je

[pagina 135]
[p. 135]

zonder al te veel optimisme voorspellen, dat er binnenkort geschaatst zou worden.

‘Zeg Willem’, zei de Groot aan het ontbijt tot z'n broer’, je schreef me toch dat je een spoor van je berovers gevonden had, heb je hier al iets naders ontdekt?’

‘Nee,’ antwoordde deze. ‘Nog niet, maar ik heb de hoop nog niet opgegeven.’

Die middag kwam Wim tot de ontdekking, dat hij de riemen van z'n schaatsen de laatste keer toen ze naar de hut gingen gebruikt had om er z'n rugzak mee dicht te binden, en daar had laten liggen. Zonder dralen stapte hij dan ook zo spoedig mogelijk op, want hij verkeerde in de vaste overtuiging, dat hij ze heel binnenkort hard nodig zou hebben.

Bijna had hij de hut bereikt, toen hij verrast bleef staan. Er stond een raampje open, hoe kon dat nou? Hij wist toch secuur dat hij alles gesloten had, toen ze er de laatste keer geweest waren.

Mopperend over de slordigheden van de leden, die er zeker nog geweest waren, strekte hij de hand uit om de deur open te doen.

Dan opeens!!......

Met een ruk werd ze van binnen uit geopend en een schorre stem, die Wim maar al te goed kende, grauwde:

‘Nou ga je d'r an snotneus!!!’

‘Jaap!!!’ flitste het als een bliksemstraal door z'n hoofd. Met een luiden gil van angst dook hij onder de grijpende handen door, en rende weg, zo hard hij kon.

Het werd een dolle wedloop door het winterse bos.

Omkijken dorst hij niet, maar aan de hijgende ademhaling achter hem, hoorde hij dat de man op hem won.

[pagina 136]
[p. 136]

Blindelings, struikelend over wortels en stronken, voort!!! al maar voort!!!

‘Moeder!!! O.... God help mij!!! Laat me toch niet in handen van die kerel vallen.

Zo ging de wilde jacht voort.

Maar de uitslag kon niet twijfelachtig zijn, want de achtervolger was slechts bezield door een gedachte:

‘Wraak!!!.... langzaam het leven weg persen uit het schriele jongensfiguurtje voor hem.

Plots merkte Wim tot z'n radeloze angst, dat hij in de val gelopen was. Recht voor hem gaapte de steile rotswand, die zich achter de ruïne bevond, achter hem z'n achtervolger!!!

Nergens geen uitweg meer.

Dan, met een vurig schietgebed, klom hij over de rand van de rots, en terwijl hij zich krampachtig vastklemde aan struiken en uitsteeksels, begon hij de levensgevaarlijke afdaling. Aanvankelijk had hij nog hoop gekoesterd om te ontsnappen. Maar al gauw vervloog ook deze laatste lichtstraal.

Zonder een moment te aarzelen, was ook Jaap de afdaling begonnen.

Met ontzetting merkte Wim, dat Jaap veel sneller vorderde dan hij zelf, reeds hoorde hij de stotende en hijgende ademhaling, terwijl een lawine van zand en kiezelsteentjes op hem neerdaalde.

Nader en nader!!!

Reeds stak hij z'n hand uit, terwijl hij grijnsde:

‘Ik had je op een andere manier van kant willen maken, maar als het niet anders kan is het zo ook goed!’

In doodsangst sloot Wim de ogen.

[pagina 137]
[p. 137]


illustratie
Met een luide angstkreet begon hij de levensgevaarlijke afdaling


[pagina 138]
[p. 138]

Dat was het einde!!!

Dan scheurde een scherpe knal de stilte en de spanning van het akelige tafereel uit elkaar.

Het was alsof de bandiet een schok kreeg.

Even nog krampten z'n handen verwoed om houvast, dan.... met een akeligen kreet stortte hij ruggelings in de diepte. Een doffe klap, dan was het stil, doodstil!!

Met ogen groot van ontzetting had Wim hem zien vallen. Het drong pas langzaam tot hem door dat het gevaar voorbij was. Toen kwam de reactie.

Een duizeling beving hem, en vaag, als uit de verte hoorde hij een stem die hem toeriep, zich goed vast te houden. Wezenloos daalde hij naar beneden, nog voelde hij dat iemand hem vastgreep, toen begon alles te draaien en zonk hij weg in een inktzwarte duisternis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken