Lekenspiegel

44 De koningen die na Romulus regeerden in Rome

Na Romulus bestierde Numa Pompilius op machtige wijze het rijk. Hij was degene die ridders voor het eerst soldij gaf. Bovendien voegde hij twee maanden aan het jaar toe, te weten januari en februari.

Hij werd opgevolgd door Tullus Hostilius. Deze koning was de eerste die purperen kleren droeg, maar hij was een zenuwpees. Hij veroverde met geweld twee steden en richtte daar veel schade aan. Hij bezorgde veel mensen ongemak. De bliksem sloeg in zijn huis, zodat hij met heel zijn familie verbrandde.

Ancus Marcius volgde hem op. Hij bouwde de eerste brug in de stad over de Tiber.

Wij kunnen lezen dat na hem Lucius Tarquinius Priscus koning werd. Hij maakte een begin met het paleis dat nu het Capitool wordt genoemd, omdat men bij het leggen van de funderingen een mensenhoofd zonder lichaam aantrof. Daarom heet het Capitool, want caput betekent in het Latijn ‘hoofd’.

Na Lucius Tarquinius Priscus' dood werd Servius Tullius koning. Hij liet grachten buiten om de muren aanleggen. Hij was bovendien de eerste die belasting hief in het land. Dat deed men daarvoor niet.

Lucius Tarquinus Superbus heeft Servius Tullius vermoord en werd daarna koning. Hij vond persoonlijk allerlei martelwerktuigen uit; kerkers, boeien en pijnbanken waar men het volk mee lastigviel. Omdat zijn zoon een vooraanstaande maagd had verkracht, werd hij op gewelddadige wijze uit het rijk verbannen.

De zeven koningen die ik tot nu toe heb opgesomd, regeerden 240 jaar.

[p. 81]

Daarna wilden de Romeinen geen koning of heer meer hebben. Ze meenden dat die te hoogmoedig waren en te veel aan zichzelf dachten. Daarom stelden ze twee consuls aan die van jaar tot jaar de stad zouden besturen met beleid en wijsheid en die het algemeen belang van de stad hoog in hun vaandel voerden.

Deze consuls regeerden lange tijd de stad. Er waren steeds twee consuls opdat niet een van hen zich wilde verheffen, de maat uit het oog zou verliezen en de gewone wetten nauwelijks in acht zou nemen. Mocht de een de rechtvaardigheid of het algemeen belang uit het oog verliezen, dan zou de ander zich daartegen kunnen verzetten. Ze wilden bovenal dat er op het algemeen belang werd gelet, wie daar ook nadeel van mocht ondervinden.

Kijk, heren van de stad, hoe de mensen eertijds handelden: ze wilden niets toestaan wat haaks stond op het algemeen belang. Op die manier zou ook u moeten handelen: de stad zou dankzij u groter en sterker worden en voorspoed kennen. Als u dat niet doet, bent u boosaardig, omdat u de stad die men in volste vertrouwen aan u overleverde, vernielt met uw hebzucht. Terecht zal men u daarom het leven ontnemen of u in een gevangenis opsluiten, omdat u alleen uit eigen gewin het algemeen belang van de stad achterstelde en daarmee de stad te gronde richtte.