Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Poldergeest (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Poldergeest
Afbeelding van PoldergeestToon afbeelding van titelpagina van Poldergeest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Poldergeest

(1998)–Frits Bolkestein, E.M.H. Hirsch Ballin, Thijs Wöltgens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De staat der Nederlanden

De bezadigdheid der Nederlandse natie heeft weer een flinke impuls gekregen door de internationale lof voor het zogenaamde poldermodel. De polder is gans het volk. We zijn uit de kluiten gewassen door de gezamenlijke wil om het water baas te worden en door het feit dat collectief ondernemerschap, gedeelde soberheid en een wedloop in vlijt letterlijk onze eigen bestaansgrond heeft geschapen. Dat leidt tot ingehouden trots achter het harmonium, dat op de zevende dag muzikaal de Here prijst. En Die zag dat het goed was.

Het Nederlands kapitalisme is zo oud als de Nederlandse natie. Maar het was en is een kapitalisme sui generis. De concurrent is de grote boze buitenwereld. De binnenwereld is een groot kartel. In eigen land worden de monopolistische winsten zorgvuldig opgeborgen achter façades van calvinistische eenvoud en moreel afgekocht door een stelsel van opvoedende liefdadigheid. Tegenover buitenlandse concurrenten wordt de macht van de staat geprivatiseerd ten dienste van de commercie. Als wapens niet meer hielpen, dan werd overgeschakeld op de methode die in eigen land zo succesvol functioneerde: als we een overheid niet kunnen verslaan, moeten we haar kopen.

Het Nederlands kapitalisme heeft zich vanwege ethische remmingen (de zevende dag eiste nu eenmaal zijn tol) en risicomijdende berekening nooit thuis gevoeld in het darwinisme van een cut throat competition. Suïcidale heldhaftigheid is ons

[pagina 115]
[p. 115]

vreemd - ik ben ervan overtuigd dat Van Speyk meer verbazing dan bewondering heeft geoogst - maar overleg en appeasement zitten ons in het bloed.

Ook nu staat Nederland voor de opgave om zich te handhaven in toenemende wereldwijde concurrentie. Ook nu is binnenlandse kartelvorming het antwoord op de buitenlandse dreiging. De zichtbaarste vorm is de consensus van werkgeversorganisaties en vakbeweging over een loonmatiging die bij onze concurrenten niet eens door een politiek onaanvaardbare werkloosheid kan worden afgedwongen. De consensus wordt afgedekt door een regelgeving die ervoor zorgt dat onmatige individuele verrijking zich mag blijven verschuilen achter de façade van voorschriften voor publicatieplichtige bedrijven, die meer verhullen dan openbaren over de inkomens van directeuren en commissarissen.

De belangrijkste prestatie van de sociaal-democratie in de paarse combinatie is dat ze zich nu - niet gehinderd door een verwarde christen-democratie - de vertolker bij uitstek heeft kunnen maken van een vaderlandse traditie. De polder was al sociaal-democratisch avant la lettre. Zolang de liberalen van vvd en d66 blijven hameren op binnenlandse mededinging en op een economie die de zevende dag tot een gewone dag wenst te maken, heeft de calvinist Kok de beste kansen het koninkrijk te beërven. De term is sinds het McCarthyisme beladen, maar de ijver van Bolkestein om via de ser de overlegeconomie te treffen en de inzet van Wijers voor een 24-uurseconomie zijn beide zeer onnederlands.

Zeer Nederlands daarentegen is de paarse preoccupatie met nieuwe polders, in zee en onder de grond. De aandrift om grootse daden in de delta door te drukken, roept reminiscenties op aan de pioniers in de polder. De deugd van spaarzaamheid rechtvaardigt de investering voor de main port to heaven.

Met de Agenda 2000+ plaatst paars zich in een trotse traditie, die het andere landen niet eenvoudig maakt in alle opzichten het pas ontdekte gidsland te volgen. Er zijn maar weinig landen waar de ‘Innerweltliche Askese’ van het calvinisme zo-

[pagina 116]
[p. 116]

zeer deel uitmaakt van de nationale mythologie, en er zijn maar weinig landen die de opbrengst van spaarzaamheid zozeer willen aanwenden voor collectieve investeringen. Zelfs in de hoogtijdagen van het keynesianisme waren Nederlandse beleidsmakers terughoudend om consumptieve bestedingen te stimuleren. De angst voor een nationaal spaartekort en de algemene erkenning van de voorrang van binnenlandse investeringen boven consumptie hebben loonmatiging tot een haast onaantastbare orthodoxie verheven, al was er na de loonexplosie van 1964 een decennium van twijfel. Over de hele eeuw bezien heeft Colijn Keynes verslagen. Zoals de harde munt de zachte heelmeesters overwonnen heeft.

Eens in de zoveel jaren wordt door de economen en de media een land als economisch voorbeeld opgevoerd: het Duitse Wirtschaftswunder, het Japanse model, de Amerikaanse uitdaging, het Zweeds model, de eengeworden Europese markt, Singapore. Zelfs Italië heeft korte tijd furore gemaakt. Het is een komen en gaan, zoals het behalen van de top in Fortune's lijst voor bedrijven het beste signaal is voor de onvermijdelijke achteruitgang. Als werknemer ben je gemiddeld beter af bij een stabiel bedrijf uit de middenklasse dan bij zo'n voorbeeldonderneming die de evolutie van dinosaurus tot fossiel doormaakt.

Je zult nooit weten of de eigen voortreffelijkheid dan wel de toevallige marktconstellatie je tot winnaar maakt. (Dat is het algemene probleem van een niet-tautologische evolutietheorie. Dat de beste wint, is even waar als dat de winnaar nu eenmaal de beste is.) Eén ding is wel zeker: Nederland heeft op de mondialisering van de economie een succesvol antwoord gegeven. Niet omdat het zich geweldig heeft aangepast, maar omdat de natuurlijke vaderlandse neigingen van oudsher het best gedijen als niet het militaire, diplomatieke of politieke gewicht doorslaggevend zijn, maar de handel.

De mondialisering maakt de kapitaalbeweging en de fiscale vestigingsplaats van de financiële elite voor nationale overheden ongrijpbaar. De autonomie van een land beperkt zich tot

[pagina 117]
[p. 117]

de economische voordelen van de ligging, grondstoffen, infrastructuur en de prijs en kwaliteit van de niet-internationaal-mobiele beroepsbevolking. De klassieke overheidstaken met betrekking tot monetair, budgettair en zelfs sociaal beleid behoren formeel wel tot het autonome beleid, maar zijn in de praktijk onderworpen aan de eisen van de wereldmarkt. Daarbij is het wel van belang dat de relevante wereldmarkt voor Nederland er heel anders uitziet dan de wereldmarkt voor bijvoorbeeld China.

Het poldermodel speelt in op wat er rest van de nationale autonomie: arbeidsmarkt, ligging en infrastructuur. Binnen de Europese context is de Nederlandse arbeidsmarkt een wonder van flexibiliteit en baanmobiliteit. Dankzij een achterstand in participatie van gehuwde vrouwen hebben we een voorsprong in deeltijdarbeid. Dankzij het kartel van sociale partners dalen de loonkosten per eenheid product in vergelijking tot onze concurrenten. Door arbeidstijdverkorting worden de minst productieve uren ingeleverd en door bedrijfstijdverlenging wordt het rendement op geïnvesteerd kapitaal verhoogd. En dat alles bij een relatief beperkte stijging van cao-lonen.

Dat is de ene kant van het poldermodel: de consensus van werk boven inkomen. Het is een defensieve consensus, uitdrukking van het feit dat kartels meestal ‘Kinder der Not’ zijn. Individuele leden van het kartel offeren hun winstmogelijkheden op aan de solidariteit met degenen die concurrentie niet zouden hebben overleefd. We mogen ons dan ook niet verbazen over het feit dat Nederland gedaald is in de ranglijst die voor elk land het inkomen per hoofd meet. En we mogen ons niet verbazen als onze buitenlandse concurrenten onze winst op het gebied van loonmatiging proberen in te halen. In het zicht van de euro vervangt loonconcurrentie de vooroorlogse rondes van devaluatie.

Tegenover de defensieve kant van het poldermodel staat een toenemende aanvalsstrategie: we bouwen onze voordelen in ligging, internationale infrastructuur en productiviteit van de beroepsbevolking uit, zodat we verzekerd blijven van een dyna-

[pagina 118]
[p. 118]

mische voorsprong op onze concurrenten. Schiphol, Tweede Nationale Luchthaven, Betuwelijn en hsl vormen de harde kant van die offensieve strategie. Ze concurreren met de uitkomsten van het minder spectaculaire kennisdebat, dat juist de nadruk legt op de verbetering van de sociale en kennisinfrastructuur. Maar in een evenwichtige combinatie maken ze van Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats binnen de mondiale economie.

De internationale waardering voor het poldermodel maakt het paarse project tot een onderneming van nationaal belang en het kabinet-Kok tot een regering van alle partijen. Toch is het een bedreigd model: sociaal-economisch, partijpolitiek en ideologisch. De sociaal-economische bedreiging komt zowel uit het buitenland als uit eigen land. De belangrijkste buitenlandse bedreiging bestaat in de navolging van het Nederlands voorbeeld. Weliswaar zullen eerder geëmancipeerde landen niet zo gemakkelijk deeltijdarbeid van Nederlandse omvang laten zien (het ontbreken van een basispensioen als de aow speelt daarbij ook nog een rol), maar werkloosheid kan wel de noodzakelijke consensus voor loonmatiging afdwingen. Een Europese of mondiale golf van loonaanpassing zal iedereen uiteindelijk armer maken: Nederland wordt de gids van loondumping. Onze op export gerichte economie wordt ontmaskerd als liftersgedrag ten koste van de buren.

De binnenlandse bedreiging bestaat in de mogelijkheid dat geleidelijk toenemende arbeidsmarktschaarste individuele ondernemers aanzet tot het opzeggen van de nationale consensus over loonmatiging. Nu al zien we dat de verrijking in de hoogste etages van ondernemingen het draagvlak voor volgehouden loonmatiging ondergraaft - zoals in menige microsituatie de verlokking van beter betaald overwerk het wint van de officieel gewenste herbezetting.

De partijpolitieke bedreiging voor het poldermodel vloeit voort uit de volstrekt tegenstrijdige interpretatie van het succes door de paarse coalitiepartners. Voor de PvdA is het de demonstratie van de kracht van consensus; voor de vvd is het de

[pagina 119]
[p. 119]

winst van de aanpassing aan de markt. Voor de PvdA is de markt een instrument onder de vele instrumenten van sociale sturing. In haar ogen is correctie op marktwerking door de overheid of door sociale verbanden noodzakelijk.

Voor de vvd heeft de markt niet alleen een instrumentele, maar ook een ideologische betekenis. De markt is de ‘Heimat’ van de individuele vrijheid, al klinkt dat als een innerlijke tegenstrijdigheid. De markt maakt ons onafhankelijk van naijverige sociale controle en overheidsdwang. Als de overheid terugtreedt ter wille van de markt, krijgen individueel initiatief en verantwoordelijkheid de kans voor creatieve oplossingen die door groepsdenken en overheidssturing bij voorbaat uitgesloten zouden zijn. Daarom alleen dient ingrijpen in de markt tot de hoge uitzonderingen te behoren. Ook aan het eind van de twintigste eeuw beschouwen liberalen maatschappelijke tekortkomingen, zoals werkloosheid, vooral als een gevolg van tekortkomingen in de werking van de markt. De taak van de overheid is dan ook ervoor te zorgen dat er sprake is van concurrentie en dat kartels en monopolies dus dienen te verdwijnen. Buiteneconomische afspraken verstoren de optimale allocatie van de productiefactoren.

Praktische paarse eensgezindheid kan het ideologisch gehalte van het dispuut tussen sociaal-democraten en liberalen niet verhullen. Voor de eersten is het doorslaggevend criterium of de nagestreefde welvaartsverbetering ook wel eerlijk verdeeld wordt over de burgers. Als de ruilrechtvaardigheid de verdelende rechtvaardigheid niet in de weg staat, is paarse consensus mogelijk. Maar als ruilrechtvaardigheid zich niet verdraagt met het verminderen van maatschappelijke ongelijkheid, is er een probleem. Dan kiest de PvdA voor een interveniërende overheid en stellen liberalen de vrijheid van de markt voorop.

Achter die tegenstelling gaan verschillen in mensbeelden schuil, die overigens zelden zo gezien worden in hun archetypische zuiverheid. Het liberale archetype is de heroïsche eenling die zijn eigen plek onder de zon bevecht. Hij heeft niets aan anderen te danken, integendeel: de ander is de concurrent. Zijn

[pagina 120]
[p. 120]

animal spirits vormen het beste kompas. Wat hij bereikt is zijn eigen verdienste. Wat voor de een als omstandigheid geldt, is voor hem een uitdaging. Hij moet overleven, of het nu in de markt of op een cocktailparty is.

In het andere mensbeeld is het individu een uitgesproken sociaal wezen. En dat in dubbele zin: de groep waaruit hij voortkomt bepaalt in hoge mate zijn verdere ontwikkeling en omgekeerd is zijn streven erop gericht de blijvende waardering van zijn omgeving te verwerven. Voor hem is die maatschappelijke waardering belangrijker dan het doorzetten van zijn individuele belang. Wat hij bereikt dankt hij vooral aan anderen, en hij wenst ook te getuigen van die dankbaarheid. Want hij weet dat zijn succes eerder door de plaats van zijn wieg dan door persoonlijke prestaties bepaald is. Daarom kost het hem geen moeite om zich in te leven in een minder succesvol bestaan. En daarom acht hij exorbitante verschillen in maatschappelijke macht niet de uitdrukking van persoonlijke verdiensten, maar het resultaat van sociaal onrecht.

Beide archetypen passen in de gemeenschappelijke basis van liberalisme en socialisme: het vooruitgangsgeloof. De ene richting gelooft in het individu als motor van vooruitgang, volgens de andere richting is er pas sprake van vooruitgang als iedereen daarvan profiteert. De ene richting gelooft in individuele creativiteit, de andere in maatschappelijke mobilisatie. De ene richting gelooft in het individu, de andere in de verbetering van de maatschappelijke omstandigheden. Maar beide richtingen meten hun prestaties in geld en goederen, in inkomen per hoofd en arbeidsparticipatie, kortom in termen die aan de nationale boekhouding ontleend zijn.

Er worden pogingen ondernomen om die boekhouding beter te laten aansluiten op een realistischer en minder louter economische definitie van het welbevinden van mensen. Daarin wordt de geldswaarde van de productie gecorrigeerd voor het verlies aan milieuwaarden, daarin krijgt de gezondheidstoestand en het opleidingsniveau een groot gewicht en daarin wordt vrije tijd als een positieve bijdrage aan de welvaart ge-

[pagina 121]
[p. 121]

waardeerd. In die context past een pleidooi voor ‘onthaasting’, in die context kan stilstand vooruitgang betekenen en in die context levert ‘genoeg’ grotere bevrediging dan ‘altijd meer’. Kortom, de mens ontworstelt zich aan de darwinistische determinatie en overwint zijn animal spirits. De grens tussen arbeid en vrijetijdsbesteding vervaagt, zoals die tussen productie en consumptie. Het is mogelijk van arbeid te genieten en consumeren als een noodzakelijk kwaad te ervaren. Het ‘meer, sneller, hoger en verder’ is dan een afwijking die alleen nog langs de sportvelden geapprecieerd wordt. De genietende samenleving komt zonder financiële prestatieprikkels uit. Een belangrijk element in de welvaartsbeleving wordt dan juist de gelijke verdeling van die welvaart.

Is het zo onmogelijk om het denken van de westerse mens in die richting om te buigen dat het overbodig is om die drastische wijziging van ons vooruitgangsgeloof als mogelijkheid op te nemen in de Agenda 2000+? Wat verzet zich tegen de geschetste utopie: het ongeloof dat die utopie zich laat verzoenen met de menselijke natuur, of de intrinsieke onwenselijkheid van het vergezicht? Wat de menselijke natuur betreft: de mensheid heeft het overgrote deel van haar geschiedenis buiten de dynamiek van het kapitalisme gekund. Wat de wenselijkheid betreft: daar ligt het hart van de discussie over Schiphol, Tweede Nationale Luchthaven, hsl en zo vele andere infrastructurele projecten. Hoe zinnig is het om leefbaarheid en natuur verder op te offeren als je nu al op een bevredigend niveau de materiële schaarste hebt overwonnen? Er ontstaat een nieuwe schaarste, die de welvaartsbeleving meer bedreigt dan stabilisatie van de materiële vooruitgang zou doen.

Het is niet voor niets dat de PvdA de grootste moeite heeft met het infrastructuurprogramma. Er is weliswaar een stevige traditie, waarin publieke investeringen bij uitstek kenmerkend waren voor sociaal-democratische bestuurders. Maar ongemerkt heeft de milieudiscussie de geesten rijp gemaakt voor een postmaterialistische invulling van het sociaal-democratisch project. Daarin scoren kleinere klassen, toegankelijke

[pagina 122]
[p. 122]

zorg en veiligheid in het publieke domein hoger dan nieuw beton en asfalt. Het postmaterialisme is het ondankbare en verwende kind van de bezuinigingstijd, zoals de woelige jaren zestig tegenover de sobere periode-Drees. Daarom zal het niet lang duren of het woord ‘poldermodel’ zal met dezelfde ironische intonatie worden uitgesproken als waarmee we nu ‘Nederland gidsland’ zeggen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken