Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Poldergeest (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Poldergeest
Afbeelding van PoldergeestToon afbeelding van titelpagina van Poldergeest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Poldergeest

(1998)–Frits Bolkestein, E.M.H. Hirsch Ballin, Thijs Wöltgens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De democratie

Is dat een democratie, wanneer de minst bedeelden of anderszins cultureel uitgeslotenen zich verre van de stembus houden? Is dat een democratie, wanneer de machtigste man ter wereld, de Amerikaanse president, ongeveer een kwart van de potentiële kiezers in zijn land achter zich heeft weten te scharen? Ja, zegt de eerder genoemde filosoof Karl Popper. De vitaliteit van de democratie mag je niet aflezen aan de opkomstcijfers. De democratie is in wezen niets anders dan de mogelijkheid om zonder bloedvergieten periodiek van regering te wisselen. Wie iets anders wil dan de zittende regering, moet zich maar laten horen.

Maar stel eens dat een grote groep kiezers denkt dat hun stem er niet toe doet. Ze blijven niet weg omdat ze het eens zijn met het beleid, maar omdat ze geloven dat de internationale kapitaalmarkt elke nationale regering dwingt tot ongeveer hetzelfde beleid. De bloedeloze machtswisseling die Popper zo cruciaal acht, verandert wel de rolverdeling, maar niet het spel. En omgekeerd wensen de burgers, die bekend zijn met de dwangmatigheden van de wereldmarkt, niet dat het spel gewijzigd wordt, maar ze willen wel een ander gezicht in de hoofdrol als ze uitgekeken zijn op de eerdere hoofdpersonen.

De politieke discussies krijgen de vorm van persoonlijke duels. Particuliere tekortkomingen krijgen meer publieke aandacht dan verschillen in politieke visie. Waar alle politieke kandidaten mikken op dezelfde zwevende kiezer in het midden, is vergaande convergentie van de boodschappen onontkoombaar. Dit alles hoeft zeker niet het einde van de democratie te betekenen, eerder het einde van de ideologische politiek. Tot-

[pagina 107]
[p. 107]

dat opvalt dat de non-ideologie de bevestiging is van de bestaande maatschappelijke verhoudingen. Maar een democratie die lage opkomstcijfers combineert met toenemende onverschilligheid tegenover het politieke bedrijf, is een heel andere democratie dan de founding fathers voor ogen stond. De mogelijkheid om te kiezen is een voorrecht en een feestelijke plicht voor iedere betrokken burger.

Toch moeten we het democratisch gehalte van een samenleving niet alleen aflezen aan de mate waarin de stembussen gevuld worden. Betrokkenheid en invloed van burgers loopt via vele kanalen. Daarbij is in elk geval een verwachting van de grondleggers van de democratie niet waar geworden. Ze verwachtten dat de burgers de democratische overheid als een deel van henzelf zouden gaan beschouwen. In de praktijk ervaren de meeste mensen de overheid als een zelfstandig orgaan. Ook de democratische overheid lokt democratische kritiek uit. Die overheid mag niet boven, maar moet tussen de mensen staan. De overheid mag niet zomaar beslissen, maar moet onderhandelen met de burgers en proberen contracten te sluiten. De overheid is van scheidsrechter medespeler geworden. En echte rechters fluiten de wedstrijd tussen burgers en overheid.

Door de horizontalisering van de betrekking tussen overheid en burger zijn de mogelijkheden van individuele burgers om het overheidsgedrag te beïnvloeden enorm toegenomen. Het gevolg daarvan zie je het best in de lokale politiek. De burger beschouwt zich vooral als klant van de gemeente, als consument van gemeentelijke producten. In die hoedanigheid is niet het stembiljet zijn sterkste wapen, maar kiest hij voor het arsenaal van mogelijkheden dat hem als consument van gemeentelijke diensten ter beschikking staat. Hoe technocratischer - zeg maar klantvriendelijker - het bestuur, des te tevredener de burger. Alleen als megalomane projecten de burgers afschrikken, leeft de lokale politiek weer even op. En wordt het bestuur teruggezet in het hok van klantvriendelijke bescheidenheid.

Waar Schumpeter nog slechts een analogie tussen democra-

[pagina 108]
[p. 108]

tie en markt zag, kun je tegenwoordig spreken van een groeiende identiteit. Tal van overheidstaken worden aan de markt overgedragen, van ptt tot openbaar vervoer, van energievoorziening tot sociale zekerheid. En wat er dan nog voor de overheid overblijft, moet zich ook zoveel mogelijk als bedrijf en als marktpartij gedragen. De kiezer wordt steeds meer consument. De markt vervangt de democratie. In principe behoeft dat geen verlies van invloed door de burger te betekenen. De markt is een dagelijks plebisciet, waar geen verkiezing of referendum tegenop kan. De markt verschaft een keuzevrijheid, waarvoor elk denkbaar stembiljet nog te klein is.

Een rechtgeaarde sociaal-democraat zal hierbij echter een kanttekening maken, die het mooie beeld ingrijpend aantast. In de markt tellen de voorkeuren van de consument alleen wanneer ze voorzien zijn van koopkracht. De koopkracht is veel ongelijker verdeeld over de burgers dan het stemrecht. Alleen al daarom zal de overgang van overheid naar markt vaak gepaard gaan met een ongelijkere verdeling van de welvaart.

En - als ik nu een reuzenstap mag zetten - grote maatschappelijke ongelijkheid verdraagt zich niet goed met politieke democratie. Daar is ze weer, die samenhang tussen economie, politiek en cultuur. Zoals gezegd, in die samenhang zijn er geen absolute determinanten, maar is er eerder sprake van wederkerige beïnvloeding. Gevestigde democratieën, waarin het parlement deel is van de nationale cultuur, kunnen enerzijds maatschappelijke spanningen beter aan en zullen anderzijds zoveel mogelijk proberen om de sociale tegenstellingen binnen aanvaardbare grenzen te houden. Voor jongere democratieën kan een economische crisis al fataal zijn. Opeens wordt dan Stalin de verpersoonlijking van de goede oude tijd.

Wereldwijd is de overwinning van de westerse democratie in de Koude Oorlog vooral geschraagd door de belofte van welvaart, die inherent lijkt aan de westerse democratie. De autoritaire leiders van China, Singapore, Zuid-Korea en Indonesië geloven wel in westerse waren, maar niet in democratische waarden. In hun ogen is niet de democratie, maar de markt-

[pagina 109]
[p. 109]

economie superieur. Het is interessant om te zien of de ontplooiing van de markt de uiteindelijke komst van de democratie onvermijdelijk maakt. Ongetwijfeld draagt de markt waarden uit die verder gaan dan de universele omarming van Coca-Cola en McDonald's. De waardering voor individuele verantwoordelijkheid en eigen initiatief past evenzeer bij de democratie als bij de markt. Maar deze deugden kunnen net zo goed beschouwd worden als een bedreiging voor de nationale eenheid en pas verworven identiteit. De uitkomst is open, Fukuyama's optimisme ten spijt. Blijft als tamelijk banale conclusie dat de democratie net als elk ander politiek systeem baat heeft bij een groeiende welvaart, die ook een meerderheid van de bevolking ten goede komt.

Als het erom gaat een dalende welvaart op te vangen, is de democratie kwetsbaarder dan elke andere regeringsvorm. Werkloosheid en dreigende armoede vormen de ideale voedingsbodem voor de acceptatie van autoritaire oplossingen. Bovendien maken ze de onzeker geworden mensen rijp voor de jacht op zondebokken in eigen land en daarbuiten. De grootste bedreiging voor de democratie is een antidemocratisch buitenland dat beter scoort op de vitale gebieden van veiligheid, werkgelegenheid en inkomensgroei. Zelfs in oude democratieën wordt het dan moeilijk de totalitaire verleiding te weerstaan.

De economische kwetsbaarheid van de democratie is de belangrijkste oorzaak voor het falen van een alomvattend milieubeleid. De meeste democratische politici weten intussen wel dat de economische groei een vals kompas is voor de ontwikkeling van de welvaart. Die groei is tegenwoordig in feite het interen op ons natuurlijk kapitaal. We nemen geen genoegen met de rente over datgene wat vorige generaties ons hebben nagelaten, maar maken ook op wat er nog gespaard is. Economische groei is dan feestvieren op kosten van de volgende generaties. De politici weten dat. De Amerikaanse vice-president Gore heeft er een boeiend boek over geschreven. Toch verlamt electorale angst het uitdragen van de boodschap dat we welvaart

[pagina 110]
[p. 110]

anders moeten definiëren. Aan de andere kant dwingt het slechte geweten politici tot maatregelen die vooral gekenmerkt worden door hun instrumenteel karakter. Geplaatst binnen het kader van inkomensgroei en werkgelegenheid, dat politici blijven hanteren, is zoiets als een ecotaks natuurlijk een onding. Helaas geloven democratische beleidsmakers meer in opinie-cijfers dan in de mogelijkheid om het beoordelingskader van de economische ontwikkeling omver te werpen.

Het sociaal-democratische project in al zijn historische gedaanten heeft altijd tot doel gehad om de mens over de economie te laten zegevieren: hoe komen we van het Rijk van de Noodzaak in het Rijk van de Vrijheid? Jarenlang was economische groei de minst pijnlijke weg naar het paradijs. Nu beseffen we dat we vooral de hof van Eden geplunderd hebben, waar we zo naar terugverlangen. Bestaat de overwinning van de mens op de economie thans niet uit een ontwenningskuur van de groeiverslaving? Moeten we niet af van een jachtige prestatiecultuur die verslinden boven genieten stelt? Is het mogelijk om het nutshedonisme in te ruilen door de onbetaalbare kostelijkheden van natuur en menselijke aandacht? Hoeveel ambitieuze workaholics moeten nog aan hun levenseind ontdekken dat ze voor niemand geleefd hebben? Kortom, moeten we niet eindelijk de copernicaanse omwenteling propageren die de economische welvaartstheorie al lang voltrokken heeft?

Het antwoord op deze vragen vergt het - bij economen en hun epigonen niet al te zeer doorgedrongen - besef dat onze huidige economie niets anders is dan een historisch cultureel verschijnsel, dat we alleen als vooruitgang beschouwen omdat het ontstaan van het kapitalisme in de tijd samen viel met het ontstaan van het vooruitgangsgeloof. Maar terwijl het vooruitgangsgeloof al lang zijn maagdelijkheid verloren heeft, tamboereert de economie nog steeds op het oude patroon voort.

Geschiedsfilosofisch vindt de vooruitgangsidee haar eerste voorvechter in Immanuel Kant. Hij ziet het als een menselijke plicht om ‘zo op het nageslacht in te werken dat het altijd beter wordt’. Zijn verwachting is dat de mensen leren om zich steeds

[pagina 111]
[p. 111]

meer door rationele principes te laten leiden. Veel economen zien net als Schumpeter de markteconomie als hoogste stadium van praktische rationaliteit. Je kunt het ook zoals Keynes naar de churchilliaanse kwalificatie van de democratie omschrijven als de minst slechte vorm van economische organisatie, die het verdedigen waard is bij gebrek aan beter alternatief.

Toch blijft Keynes hopen op een andere economische orde, waarin de persoonlijke hebzucht niet meer als een publieke deugd en motor van de vooruitgang wordt beschouwd. ‘We zullen ons kunnen losmaken van veel van die pseudo-morele beginselen die ons langer dan 200 jaar gekweld hebben en op grond waarvan we een paar van de meest onaangename menselijke eigenschappen tot de hoogste deugd hebben verheven. De liefde voor geld als bezit zal dan worden ontmaskerd als een stuitende zwakte, zo'n semi-pathologische gekte die men walgend overlaat aan deskundigen in geestesziekten.’ In dat kader en in dezelfde Essays in Persuasion wordt daarom de ware taak van elke sociale filosofie geformuleerd: ‘Ons probleem is een sociale organisatie uit te werken die zo efficiënt mogelijk is zonder ons besef van een bevredigende levenswijze te beledigen.’

Met dat besef van een bevredigende levenswijze toont Keynes zich een grotere kenner van het kantiaans vooruitgangsgeloof dan al die economen die alleen maar geleerd hebben dat Keynes intussen dood is. Ook bij Kant is vooruitgang allereerst morele vooruitgang. Als verlichtingsfilosoof koppelde hij die vooruitgang aan groeiende rationaliteit. De gelukkige kon nog niet weten hoezeer rationaliteit geïnstrumentaliseerd zou worden ten dienste van de meest immorele doelstellingen.

De grootste naïviteit die we ons aan het einde van de twintigste eeuw permitteren, is de gedachte dat toepassing van de markt een waardevrij instrument is. De markt legitimeert de hebzucht en verzet zich zo lang mogelijk tegen het opnemen van sociale en ecologische kosten in de eigen boekhouding ten laste van het bedrijfsresultaat. De terugtredende overheid heeft geleidelijk de taak om rekening te houden met de externe ef-

[pagina 112]
[p. 112]

fecten van productie en consumptie overgedragen aan non-gouvernementele organisaties zoals World Watch en Greenpeace. Op soortgelijke wijze hebben de kerken het vacuüm van de onverschilligheid tegenover armoede kunnen vullen.

De verheerlijking van de markt tast de voorwaarden aan die de markt in het verleden tot een element van vooruitgang, zelfs in morele zin, maakten. De voortdurende opwaardering van eigenbelang en commercialisering, die inherent is aan de expansie van het economisch domein, teert op het morele kapitaal dat elke samenleving nodig heeft om als samenleving te blijven bestaan. De ongeprijsde productie in gezinnen, verenigingen of buurten bestaat bij de gratie van het feit dat de homo erectus nog steeds geen homo economicus is geworden. Maar als vooruitgang betekent dat deze situatie als een tekortkoming wordt beschouwd, dan mogen we ons niet verbazen als de menselijke gemeenschap langzamerhand de trekken krijgt van het model van atomistische concurrentie, dat in de economische theorie zo hoog staat aangeschreven. Ieder voor zich in de hoop dat Mammon voor ons allen is. Alles is te koop, de politiek net zo goed als het recht. Waar Talleyrand gevraagd naar zijn loyaliteit nog kon antwoorden: ‘C'est une question de date’, zal het huidige antwoord eerder gaan in de richting van ‘une question de prix’. Als de erkenning van het eigenbelang een private kosten-batenanalyse bij de acceptatie van wetten en morele regels legitimeert, zijn we weer terug bij het recht van de sterkste. Het is in elk geval hoogst onwaarschijnlijk dat het economisch neodarwinisme de wettelijke of morele bescherming van het zwakke en de minst weerbaren nog gemakkelijk verinnerlijkt.

De intering op het morele kapitaal van een samenleving betekent de geleidelijke ontbinding van de samenleving, en daarmee ook van de democratie. Natuurlijk kan men de regels van de democratie toepassen op elke onsamenhangende groep van individuen. Natuurlijk is het mogelijk dat ‘Heimatlose Gesellen’ zweren bij een abstracte en kosmopolitische ‘Verfassungs-patriottismus’. En natuurlijk dient de sociaal-democratie op

[pagina 113]
[p. 113]

grond van haar traditie sympathie daarvoor te koesteren. Die traditie veronderstelde dat de klassenidentiteit doorslaggevender was dan de culturele identiteit. Maar het echec van de Internationale in 1914 echoot in Bosnië of Tsjetsjenië aan het eind van deze eeuw nog steeds na. De culturele of etnische onderbouw laat zich gemakkelijker mobiliseren dan morele rationaliteit.

Daarmee is een kerndilemma van progressieve politiek geschetst: kan de democratie, kan de morele vooruitgang zonder ‘Heimat’? Wat in elk geval niet kan is een volledig geïndividualiseerde democratie, waarin elke enkeling zelf bepaalt of een wet of regel wel voldoende democratische legitimatie heeft of zelf uitmaakt of hij wel tot dit groepsverband hoort, afhankelijk van de vraag of een meerderheid in die groep een voor hem onaangename beslissing neemt.

En net zomin is in het verlengde daarvan een democratie denkbaar die de verliezers van de verkiezingen dwingt om te emigreren. De democratie kenmerkt zich juist door het samenleven van regering en oppositie, en dus door de erkenning van samenbindende elementen die de partijpolitieke tegenstellingen overstijgen. Die samenbindende elementen zijn het resultaat van een gemeenschappelijke geschiedenis of van een gezamenlijke vijand. Daarbij weten we intussen al te goed dat historische verbondenheid evenzeer kan berusten op een verzonnen traditie als dat een (erf)vijand geconstrueerd kan worden. In die zin is de groepsidentiteit, die de voorwaarde is voor een denkbare democratie, toch enigszins maakbaar. Als we erin slagen om - los van de historische evidentie - het vaderlands volkskarakter te omschrijven met begrippen als ‘soberheid’, ‘tolerantie’ en ‘gastvrijheid’, dan is de mogelijke winst van het pedagogisch effect groter dan het nadeel van verlies aan geschiedkundige betrouwbaarheid. De fictieve volksaard stelt ons in staat om trots te zijn op onze omgang met geïmmigreerde minderheden. Vaderlandsliefde en constitutioneel patriottisme vloeien in elkaar over.

Deze oplossing voor het progressieve dilemma - de maakba-

[pagina 114]
[p. 114]

re volksidentiteit - verlost ons niet van de vraag hoe we moeten omgaan met een zo omvangrijke immigratie dat het gekoesterde volkskarakter alleen al daardoor wordt aangetast. Moet je tolerant blijven tegen geïmporteerd antidemocratisch fundamentalisme? Natuurlijk niet. Maar realiseer je wel dat gevestigde democratieën hun spankracht eerder ontlenen aan een flinke dosis zelfvertrouwen dan aan angsthazerige heksenjachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken