Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wrakken (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wrakken
Afbeelding van WrakkenToon afbeelding van titelpagina van Wrakken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.61 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wrakken

(1938)–Emmanuel de Bom–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

IX

Slechts één zorg bekommerde Richard in deze dagen: hij wilde volstrekt, dat zij uit de atmosfeer van de taveerne bleef. Als hij den heelen dag met haar buiten was geweest, en zij, met de frissche lucht der bosschen en der velden aan hun lichaam, in de zwoele stad terugkeerden, woei hem, met den eersten stap uit den spoortrein, de bezoedelende herinnering aan haar kellnerin-leven in dat half-dubbelzinnige huis als een wufte bedorven lucht door de ziel. Hij moest haar daaraan onttrekken, het koste wat het wilde. En hij had haar gesmeekt er niet meer heen te gaan; hij zeide het haar met zenuwachtige sidderende woorden, waar zij al zijn angst en zijn liefde uit las. En zij gaf hem gelijk, het was geen leven voor haar en voor hem, zij voelde het zelf, dat zij daar verloren zou gaan, dat zij uit dien poel moest. Maar waar zou zij dan van leven? Beschaamd en somber keek hij vóor zich, en zwijgend gingen zij arm aan arm van het station naar huis, terwijl het kindje, dat meegegaan was, half insluimerend zich aan haar hand liet voortzeulen. Een gevoel van machteloosheid overviel hem bij die steeds hernieuwde herinnering aan zijn geldgebrek. Opeens bleef hij staan en verklaarde haar, dat hij geld zou hebben tegen morgen. En denzelfden avond nam hij zijn moeder bij den arm en verzocht haar in zijn kamer te komen. Het

[pagina 104]
[p. 104]

oude vrouwtje volgde hem, angstig om wat zij hooren ging. Hij vroeg haar geld, honderd francs. Daarop volgde een tooneel, dat hem door het hart sneed.

‘Ik heb niets, mijn jongen!’ - Zij vroeg hem niet eens waar die verschrikkelijke som voor dienen moest. ‘Niets? niets? maar ik móet het hebben - moederke, help me toch!’ en zij verbleekte, zij geloofde, dat er iets vreeselijks moest gebeurd zijn, omdat hij haar nog nooit zoo iets gevraagd had. Maar indien het was voor die vrouw, zou zij hem niet nog aanmoedigen in zijn gedrag? Zij beschouwde hem met haar teedere oogen en haar hart neep samen als zij zijn schaamte zag. Toen verliet zij de kamer, ging naar haar slaapvertrek, opende de lade van een commode en vond er een zorgvuldig toegelakt pakje, waarin tien goudstukken blonken; die lagen daar sinds jaren, sedert haar kwijnende gezondheid haar heimlijk bekommerde; dit geld had zij uitgespaard op het huishouden, het lag daar te wachten tot ééns... Toen kreeg zij een inval: ‘ik zal maar een zinking nemen desnoods’, dacht zij, - en zij reikte hem vijf muntstukken, die blonken in haar knokigen handpalm. ‘Mijn begrafenisgeld’, dacht zij, terwijl zij voorzichtig met bevende handen de stukken één voor éen in zijn hand telde. En zij glimlachte, terwijl ze zeide: ‘Jongen, het kan er slecht af op - leef er toch wat zuinig mee.’ - ‘Ge krijgt alles terug

[pagina 105]
[p. 105]

moederke!’ dankte hij - en keerde zich spoedig om; hij dorst haar niet in de oogen zien.

Sedert dien dag bleef Elly tehuis, en Richard vergat spoedig het leed van dien oogenblik. Hij verbaasde er zich zelf over koe gemakkelijk hij zich thans over alle gewetensbezwaren heen kon zetten; maar hij had een goed hulpmiddel om de stem daarbinnen te verstikken: telkens hij met de moraal overhoop lag ontstak hij een pijp en hulde zich in een rookwolk, als meende hij zich daardoor voor zich zelf te kunnen verbergen.

Elly bleef reeds acht dagen tehuis en den avond brachten zij geregeld op haar kamer door. Zij zette thee en zat met naaiwerk op den schoot, terwijl hij gemoedelijk met haar praatte of het kleine meisje prenten toonde. Het was zoo kalm, zoo stil huishoudelijk innig, als ging dat alles zóo blijven.

Na eenige dagen van dit geheel nieuwe leven meende Richard in haar een onbepaald gevoel van ergenis en ontevredenheid te bemerken. Hij kon niet beseffen wat haar kwelde, bedacht, dat zij, die aan dit binnenleven nooit gewend was, zich wellicht verveelde. En toen het kind eens was beginnen te praten van den circus Lejour die thans op het Stadsplein stond en elken avond duizende toeschouwers trok, geloofde hij in Elly's oogen een begeerte te lezen die zij niet wilde uitspreken.

‘Hebt gij soms lust?’ vroeg hij spottend, met

[pagina 106]
[p. 106]

het gekke gevoel van iemand die zich gaat branden aan het vuur en er niettemin de handen naar uitsteekt.

- ‘Het kost weeral zooveel geld’ zuchtte zij.

- ‘Zóóveel geld! het zal zoo erg niet zijn...’ zei hij stil, bang dat zij ‘ja’ zou zeggen, maar met een geheime wellust in het napluizen van haar onmerkbaarste zielsbewegingen.

- ‘Ik houd er voor mij zoo erg niet aan...’ aarzelde zij; zij poogde onverschillig te schijnen, maar terwijl zij hem in de oogen keek voelde zij, dat hij haar allang doorvorscht had. Zij lachtte: ‘och kijk toch zoo raar niet... 't is maar voor Minna... dat kind ziet nooit iets...’

- ‘Wel we gaan...’ zeide hij, vastberaden, en lachte ook, maar zenuwachtig.

Zij stond recht en ontroerd:

‘Neen, mannetje, neen, nietwaar? ge doet het niet gaarne!’

Hij had lust haar te slaan en haar te omhelzen. Hij dacht aan zijn moeder, aan dat tooneel van het geld, en toch, hoe onschuldig en hoe weinig buitensporig was haar lust!

‘Ik zal kaarten krijgen, voor niet!’ loog hij.

- ‘O, dat is goed...’ En eensklaps bedrijvig ‘Maar... ik ben niet gekleed, ik kan zóo niet onder de menschen komen... Ik moet toch de naaister hebben.’

Het geld smolt al meer en meer en Richard dacht

[pagina 107]
[p. 107]

met wanhoop aan het oogenblik dat hij wederom zou moeten gaan leenen - ofwel, haar laten terugkeeren...

Hij nam een sigaar, en rookte zijn pijn en het bezwaar weg.

's Anderendaags in den namiddag belde hij aan haar huis, liep spoedig Madame Matthijssen voorbij, die met kakelende stem en opgestroopte armen tusschen emmers en tobben stond, vanwaar een reuk van zeeploog en warm linnen zich verspreidden, besteeg de trap en opende de deur van haar kamer.

Elly stond gekleed, op 't punt met het kind uit te gaan.

‘Hè... gij? op dit uur? zeide zij, onthutst.

Hij toonde haar de kaarten voor den circus, die hij gekocht had.

‘Ach - ik kan vandaag niet!’ antwoordde zij, ‘waarom me niet gewaarschuwd!... ik kan nu niet...’

Hij was stom van verbazing; hij had daarvoor eenige oude muziekboeken bij een antiquaar verkocht.

‘Maar zijt ge dan gek!’ berstte hij uit.

- ‘Ik ben niet gekleed - ik kan zóó niet gaan... ik wil naar de naaister...’

‘Maar ga naar die domme naaister en zorg, dat ge straks te zeven uur klaar bent, of ...of ik bega domme dingen!’

- ‘Ik zal mijn best doen, maar laat me dan nu

[pagina 108]
[p. 108]

gaan, ik heb schier geen tijd meer...’

- ‘Ge hebt nog drie uren! Wat doet ge toch raar vandaag.’

- ‘Ik moet weg, mannetje! kom, keer straks terug.’

Hij bekeek haar aandachtig en vond haar zonderling opgewonden en met gefronste wenkbrauwen.

‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij.

- ‘Iets gebeurd?’ antwoordde zij haastig, hem vluchtig in de oogen ziende. ‘Wat zou er gebeurd zijn?’

- ‘Ik dacht maar zoo... - Nu, ik laat u dan - maar wees nu niet grillig!’

Het meisje dat anders altijd naar hem toegeloopen kwam en hem ‘nonkel’ noemde... scheen ook al zoo vreemd, maar hij dacht: ‘ik ben toch altijd geneigd in alles iets geheimzinnigs te zoeken’, en het kind op de wang streelend, zei hij: ‘zijt ge niet blij, Minna, dat we naar den circus gaan?’

- ‘Ja, o ja, nonkeltje, er zijn zes olifanten en wilde leeuwen...’

‘Als die naaister maar klaar komt...’ sprak Elly.

- ‘Maar spoed u dan, en blijf hier niet treuzelen... kom, ik ga een eindje meê.’

Zij had een ongeduldig gebaar, dat hem niet ontsnapte.

‘Na, als ik stoor, mevrouwtje, ben ik weg. Salut!’ En hij keerde zich om, om weg te loopen.

[pagina 109]
[p. 109]

- ‘Richard... zóo niet!’ riep zij hem na op de trap.

Hij keerde terug, zoende haar gek op den mond, kustte ook het kind en vroeg dan:

‘Waar woont die fameuze naaister?’

Zij noemde hem een straat, en hij dacht: ‘na, ik wil haar toch eens nakijken.’

Hij ging weg, en kort daarop verliet zij het huis, schier loopend. Richard zag haar in de verte na, maar in het gewoel der straat verloor hij haar uit het gezicht. Hij moest nog een les gaan geven, dan soepeeren tehuis; daarna zou hij haar afhalen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken