Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reijse (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reijse
Afbeelding van Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reijseToon afbeelding van titelpagina van Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reijse

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

Scans (14.89 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Editeur

G.J. Hoogewerff



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reijse

(1915)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina t.o. 12]
[p. t.o. 12]


illustratie

[pagina 13]
[p. 13]

[Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe]

Toe-eygeninge.

Achtbare, Erentfeste, Wijse, seer Voorsienige Heeren, de Heeren BEWINT-HEBBERS van de OOST-INDISCHE Compagnie ter Camere van HOORNGa naar voetnoot1).

MYNE HEEREN.

 

Plato heeft (volghens 't ghetuygenisse Ciceronis in sijn Officiis, Cap. 6.) heel suyverlijck geschreven, dat de mensch niet alleen voor sich selfs gheboren is, maer dat het Vaderlandt, Ouders en Vrunden yder een deel rechts tot hem heeft. Welcke spreucke soo klaer door de Nature bekrachtight wordt, dat yder (soo hij maer gheen monster of misdracht is) in sich selfs daer van de waerheydt kan bespeuren: want wie voelt niet in sich een onweder-standelijcke drift en treek tot sijn Vaderlandt, Ouders en Vrunden, 't welck hem op 't krachtighste openbaert, als laster, smaet, hoon of lijden over deselfde wordt uytgestort; soo dat onse geldt, onse

[pagina 14]
[p. 14]

goedt, jae, ons eyghen leven ons soo lief niet en is als de eere en het welvaren van een der selfder. 't Welck door veel exemplen tot allen tijden klaerlijck heeft ghebleecken. Want wat sijnder al middelen aenghewent, om de eere des Vaderlandts te bevorderen en te bewaren, en de geboortplaetse door een soete gheheugenisse van dappere daden naemkundigh te maecken, tot het welcke de beschrijvinghe der selver daden gheen kleyne behulpmiddel is: overmidts alle loffelijcke en gedenckwaerdighe wercken, die door yemandt worden uytgherecht, souden door de tijdt van geen geloof, of t' eenemael uyt de gedachtenisse der menschen uytgewischt worden, soo die door 't beschrijven niet en wierden bewaert en verbreydt. Om gheen oude en langhvoorledene gheschiedenissen op te halen, wat souden wy en onse nakomelinghen doch voor ontwijffelijcke waerheydt konnen weten, hoe wonderlijck dat Godt dese Landen en Steden, jae besondere inwoonders gheholpen en gereddet heeft uyt de verdruckende handen haerder vyanden, indien hetselfde niet en was beschreven door de vlijt van eenighe aenmerckende verstanden. - 't Is dan niet eene van de minste waerteyckenen van danckbaerheydt en plichtsquijtingh aen sijn gheboortplaetse, de wonderlijcke ende loffelijcke wercken en bejegeningen, die sijne medeburgheren ghedaen of ontmoet zijn, door 't beschrijven sorghvuldigh de nakomelingen nae te laten. Ick dan (die van jonghs af ben genegen gheweest om op te speuren, te lesen en te verstaen de gheschiedenissen, die door onse Hoornsche inboorlinghen waren uytgherecht, of die haer of de hare zijn wedervaren) hebbe niet konnen naelaten (om oock niet te vervallen inde faute van ondanckbaerheydt tegens mijn geboortplaets) eenige der selfder (de memorie waerdigh zijnde) aen te teeckenen, om die de vergetelheydt als ontroovende, by gelegentheydt in 't licht te geven.

Onder anderen is mij, die al eenighe jaren daer mede besich ben gheweest, oock ter handt gekomen de beschrijvinge van dese gedenckweerdighe Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrandtsz. Bontekoe, dewelcke by hem de vergetelheydt al scheen opgeoffert

[pagina 15]
[p. 15]

te wesen, maer ick die doorlesende, bevondtse waerdigh te zijn, dat sy by ons en onse naekomelingen in eeuwighe gedachtenisse behoorde te blijven. Ick versocht daerom aen hem die te mogen laten drucken, tot het welcke hy niet wel gesint was, eensdeels omdat het bynae als vergeten en door de tijdt oudt gheworden waer, anderdeels omdat hy die niet met sulcken stijl en hadde beschreven, bequaem, nae sijn meninghe, om gedruckt te mogen worden. Eyndelijck, nae veel vriendelijcke versoeckinghe en aenmaninghe van eenighe sijnder goede vrienden, bewillighde hy het selfde. Welcke beschrijvinghe ick met eenighe figuren verciert hebbende, datelijcken onder de parsse bracht. En dewijle dat men in alle saecken een yder het sijne behoort te gheven, kond' ik niet anders oordelen, als dat het billick was, dat ick uwe E.E. dit selfde opdroegh en toe-eygende, door dien dat dese Reyse meest onder uwe E.E. bewint en opsicht is gheschiedt, waer over (indien daer uyt eenige geheugenisse tot eere van onse Vaderlijcke Stadt op de nakomelinghen sal overblijven) voor vast te stellen is, dat uwe E.E. daer van, naest Godt, een groot deel toebehoort, zijnde maer als een thiende van 't gene op uwe E.E. acker ghewossen is. Versoecke daerom eerbiedelijck uwe E.E. ghelieve dese mijne moeyte en opdracht met een gunstigh oogh te ontmoeten, meer siende met den coningh Artaxarxes (die van een huysman een dronck waters ontfingh) op het herte als op de gave.

 

't Welck doende, sult my hooghelijck verplichten om altijdt te blijven dien ick ben

 

Uwe E.E. Dienst-schuldigen

 

JAN JANZ. DEUTEL.

 

In Hoorn, den 16 Julij 1646.

voetnoot1)
Er wordt aan herinnerd, dat het bestuur der O.I.C. berustte bij zes kamers, t.w. die van Amsterdam (waar ½ van het maatschappelijk kapitaal gevestigd was), Zeeland, Rotterdam, Delft, Enkhuizen en Hoorn. - De aanhef met een citaat uit de ‘klassijken’, is naar de gewoonte en naar den smaak van dien tijd, toen ook de gemeene man zich gaarne door zulke geleerdheid liet imponeeren, - mits die niet verder ging dan het eerste begin. De Edel Erentfeste Heeren krijgen er hier bovendien nog een fraai slot bij!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinge


auteurs

  • Jan Jansz. Deutel


datums

  • 16 juli 1646