Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brusselschen Blom-hof van Cupido (1641)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brusselschen Blom-hof van Cupido
Afbeelding van Brusselschen Blom-hof van CupidoToon afbeelding van titelpagina van Brusselschen Blom-hof van Cupido

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brusselschen Blom-hof van Cupido

(1641)–Willem van der Borcht–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Den bedroghen Cupido.

 
HOort vrindt een woordt eer ghy mijn' boeck nu uyt-ghelesen
 
Sult sluyten, en wilt noch een wat gheduldigh wesen,
 
Siet aen het beeldt dat hier bepaelt mijn bly-ghesangh,
 
Het beeldt dat ons verschrickt, en maeckt van moeden bangh.
 
Het beeldt, waer in men siet den Schutter, wiens wercken
 
Ick nu ghesonghen hebb', den Schutter wiens vlercken
[pagina 207]
[p. 207]
 


illustratie

[pagina 208]
[p. 208]
 
Ick hebb' ghepresen, en gheroepen t'onser baet,
 
Den Schutter die hier weêr niet als te besigh staet,
 
Den Schutter die weêr-reckt sijn seld'-ontspannen pesen,
 
Weêr-kromt het taye hout, dat seld' magh ledigh wesen,
 
Belonckt misschien een' knecht, oft wel een slechte meyt
 
Voor desen onbewust, van liefdens bitterheydt;
 
Maer siet wie achter hem soo listigh komt gheslopen,
 
Soo stil bestappen komt, en soetjens naer-ghekropen.
 
Wat wil het beender-rif doch hebben van het kindt ?
 
't Wilt hem bedrieghen, die met listen hem bewint,
 
Want 't blinde Wicht meynt hier ghewoonelijcke branden
 
Met sijnen heeten schicht te drijven in de landen,
 
Maer, laes ! de sek're doodt beguyghelt soo den guyt,
 
Dat hy haer' swerten schicht schiet t'eender pese uyt.
 
Soo dat van eenen boogh en van een kracht uyt-vlieghen
 
Verscheyde pijlen, om de menschen te bedrieghen,
 
Tvvee pijlen, waer van d'een' een jeughdigh leven schenckt,
 
En d'ander' hulpeloos het jeughdigh leven krenckt.
[pagina 209]
[p. 209]
 
Ghy staet een wijl' en draelt, en peyst: wat 's dit te segghen ?
 
Ey ! vrindt, staet noch wat stil, 'k sal 't klaer ghenoech uyt-legghen,
 
'k Sal 't schild'ren met de penn', en stellen in vertoogh,
 
Veel anders als 't hier staet ghetrocken voor uw' oogh:
 
Ghy die quamt al-te-mets een blomken uyt te lesen
 
Wt dit mijn Hofken, en hebt aen u Lief bewesen
 
Vw' smert', met dit by tijd' te schencken met een' sucht,
 
Oft somtijdts als de Bie, die door een open lucht
 
Haer honich-soetjens gaert op alder-leye blomen,
 
Hebt even hier oft daer wat honich uyt ghenomen;
 
(Want 'k hop' niet dat hier spinn' oft vuyle padd' sal zijn,
 
Die uyt mijn Hofken sal gaen suyghen haer venijn,)
 
Oft ghy die hier bespot de Rancken van het minnen,
 
En som-wijl' hier belacht de blommen in uw' sinnen
 
Die ons de Liefde schenckt: ghy seggh' ick, die oyt saeght
 
Wat kruyden dat mijn' Hof, wat blommen dat hy draeght,
 
Gheloof ick, sult met my alreed' ghenoech betuyghen,
 
Hoe dickmaels Liefde moet voor Doodes krachten buyghen,
[pagina 210]
[p. 210]
 
Hoe dickmaels dat de Liefd' ghetreft heeft met haer' gloedt,
 
Daer sy ons voor de gunst het droevigh sterven voedt.
 
Wat komt niet in de minn', wat zijnder niet ghevallen,
 
Die d'on-vol-wassen vrucht doet van haer' stelen vallen ?
 
Hoe menich hupsch ghesel door liefde op-ghehist
 
Gaet uyt om vryen, die wel haest sijn hopen mist:
 
Vermidts en nijdigh quant, jalous van sijn betrachten,
 
Hem ievvers on-voorsiens gaet diefs-ghelijck verwachten,
 
En valt hem schielijck aen, en maeckt met d'eersten steeck
 
Dat sijn verliefde ziel' hem uyt de leden streeck.
 
Noch is het hier niet vast, dat ick wel wensch' te drucken
 
In 't diepste van ons hert', om soo eens uyt te rucken
 
De onbepeylde minn' tot geyle hoerery,
 
Die door een droever doodt veroorsaeckt veel ghely:
 
Is 't dickmaels niet gheschiedt, wee ! die het is ervaren,
 
Dat menigh frisch ghesel, in 't bloeyen van sijn jaren,
 
In 't vollen van sijn jeughdt hier door op korten tijdt,
 
(Men weet waer van, noch hoe,) sijn leven is ontglijdt,
[pagina 211]
[p. 211]
 
Daer zijnder veel gheweest die met ghelijcke daghen
 
Met my het helle licht eerst aen den Hemel saghen,
 
Die door hun boevery, en onbehoorde min,
 
Gheschoven uyt ons oogh, zijn all' ten grave in.
 
Noch lest was my bekent een' jongh-man, schoon van leden,,
 
Bevalligh van manier, in alles seer besneden,
 
Wel-sprekende, beleeft, in alles soo volmaeckt,
 
Dat sijn by-wesentheydt een-ieder vreughdigh maeckt':
 
Maer 'k weet niet hoe het quam, een onghereghelt minnen
 
Nam hem eens t'seffens in, en roofde hem de sinnen,
 
Soo dat hy hem, eylaes ! tot wulpsigheydt begaf,
 
En soo sijn-selven stiet moet-willens in het graf:
 
Dit duerde korten tijdt, maer naer een weynigh daghen
 
Quam hy my te ghemoet, vervult met duysent plaghen,
 
Hy was ghelijck een scha', sijn in-ghevallen licht
 
Dat schoot vervaertheydt uyt, en gansch sijn aen-ghesicht
 
Dat was een schets vervult met alderley ellenden,
 
Ia soo, dat ick hem maer aen sijne kleed'ren kenden,
[pagina 212]
[p. 212]
 
Soo gingh de traghe romp treck-beend'righ achter-straet
 
Een wijl', tot dat noch meer verarghert was het quaedt:
 
En naer de tweede maendt verstondt ick van sijn sterven,
 
Soo dat hy (als een blomm' gheresen) moest bederven:
 
Wanneer des Liefdens hitt' vermenght met Doodes schicht,
 
Hadd' dees, sijn lieve jeughdt, te vinnigh af-ghericht.
 
Ach ! jeughden, wilt hier door van hoerery wel vreêsen,
 
En laet dit kleyn verhael u voor een spieghel wesen,
 
En spieghelt sachtelijck, op dat soo droeve daet
 
In u-liên mis'lijck niet dit mijn gheschrijf bejaet,
 
En wilt doch (bidd' ick u) die treur'ghe pijlen schouwen,
 
Eer dat de bleecke Doodt uw' daden doet berouwen,
 
Want 't is ghenoech beproeft, dat selden Liefde schiet,
 
Daer niet de bleecke Doodt haer pijlen tusschen biet.

Dat dit selve in alle begheerten ende liefden tot verscheyden sonden gheschiedt, sullen dese naer-volghende schriften klarelijck betuyghen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken