Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]
Aan mijn kinderen
[pagina 6]
[p. 6]
If one shuts one's eyes and thinks of the novel as a whole, it would seem to be a creation owning a certain looking-glass likeness to life, though of course with simplifications and distortions innumerable.
Virginia Woolf,
A room of One's Own
[pagina 7]
[p. 7]

I
Bloesemtak tegen hemelblauw

[pagina 9]
[p. 9]

Een kleine oude plek der stad

Er liepen twee mannen, even groot, langs een oud, rommelig stuk gracht van de hoofdstad. De jongste droeg in de hand een kartonnen koker, de oudste niets. Men zag hun reeds op de rug allerlei verschillen aan: in bouw, in leeftijd, in stand. Slordige kleding bedekte bij de jongste zware botten. Hij was de man op de grens van de burgerman. Zijn loop vertoonde het vermoeide van grote schonkige mensen dat slechts schijnbaar vermoeidheid is. Zijn grote hand scheen de koker onzeker te omvatten. De lengte van de oudste werd beklemtoond door de verfijning in zijn gestalte. Zijn kleding was zonder opzichtigheid onberispelijk, zijn voorkomen dat van de gentleman, zijn stap van nature vast. Zij waren Van Marle en Termunten, en zij liepen daar op het smalle onverhoogde voetpad langs de huizen, terwijl de grijze wintermiddag begon te druilen naar een avond in het zwart.

Ook hun stemmen weken sterk af. Die van Van Marle viel in zover mee dat zijn spraak beschaafd was en een aardige verrassing vormde voor een onbekende. Maar het was geen stem met karakter, dof. Die van Termunten was meer gecompliceerd. Hem was de statige, maar niet plechtige stem eigen die de natuur soms schenkt, meest laat in het leven, de stem die niet zozeer op de hoorder toestroomt als wel zich boven hem verheft, zwaar en vol voorname weelde. Termunten had aan het gezag, aan de overtuigingskracht van deze stem reeds in jonger jaren zijn carrière ten dele te danken. Nu, in zijn ouderdom, was hij ten volle ontplooid, een baldakijn boven spreker en hoorder. Velen

[pagina 10]
[p. 10]

gaven zich ongeweten over aan die macht, ook Van Marle. Termunten kende zijn vermogen en kon er soms aan denken met een vleugje ironie. Het gesprek ging door.

- We hebben ook nog gemeenschappelijke kennissen, vervolgde Termunten. Meneer Nathans bijvoorbeeld is een oude studiegenoot van me uit Leiden.

- Ach zo, zei Van Marle.

Hij zei niet meer dan dit, maar het interesseerde hem dat zijn principaal bekend was met zijn huisheer. Hij had Termunten daar toch nooit ontmoet, en Nathans had nooit over Termunten gesproken. De laatste ried zijn gedachten.

- Ik ken uw huis nog heel goed, maar ik ben er in geen jaren meer geweest. Op den duur verslappen die jeugdvriendschappen fataal... Ja, Max Nathans, een kraan als student, een jurist als weinigen. Maar het is niet naar buiten gekomen, jammer genoeg.

- Kent u ook mevrouw Nathans?

- Esther? Ja zeker. Ik zei toch al dat ik uw huis ken? Beneden tenminste. Hij kocht het toen hij trouwen ging. Ik ben nog op hun receptie geweest. Als ik daaraan denk dan moet hun kring van familie en kennissen wel erg gedund zijn aan de Joodse kant. Maar hij spreekt er nooit met me over. Begrijpelijk.

- O, u ziet hem dus nog wel eens?

- Zo nu en dan, in de club. Maar ik vind hem veranderd. Ik kan het tegen u wel zeggen. Hij heeft een zeker wantrouwen over zich gekregen. Tenminste, zo zie ik het.

Van Marle viel ijverig in.

- Daar merken wij thuis niets van. Het zijn beste mensen, en meneer Nathans is ook prettig als huisheer. We hoeven hem maar iets te vragen, en we krijgen het. Hij heeft dadelijk twee slaapkamertjes voor onze kinderen laten timmeren, op de zolder.

- Ik neem het graag aan. Ik zeg ook niets in zijn nadeel. Als de Joden wantrouwend zijn geworden is dat geen wonder.

[pagina 11]
[p. 11]

- Misschien is het nog een geluk, zei Van Marle aarzelend, dat ze nooit kinderen hebben gehad.

- Misschien... U kent mijn zoon Conrad ook, vervolgde Termunten zonder overgang.

Van Marle voelde dat hij hier glad ijs naderde. Hij moest echter iets antwoorden.

- Ja, uw zoon komt nu en dan bij ons. We kennen hem al lang, dat is te zeggen, hij is eigenlijk meer bevriend met mijn vrouw. Hier moest Van Marle even glimlachen, maar dat was een ongeweten gewoonte van hem, als hij sprak over Aurora, of als hij zelfs maar aan haar dacht. Termunten zei:

- Ik weet nog meer van ubeiden. Ik weet ook dat uw vrouw bevriend is met juffrouw Monterey.

Het was op een neutrale toon dat Termunten dit feit constateerde. Er bestond tussen Leontine Monterey en Conrad Termunten een verhouding die zij slechts betrekkelijk verheimelijkten, en die Aurora beschouwde als iets waaraan ze geen vriendschap mocht opofferen. Deze verhouding werd officieel enigszins gedekt door het feit dat Leo ook thuis kwam bij Conrad en diens vrouw. En Van Marle was bang dat Termunten die de verhouding ten sterkste afkeurde, die haar ook afkeuren moest, Aurora haar vriendschap voor Leo kwalijk zou nemen. Dat kon weer allerlei terugslag meebrengen. Maar gelukkig had Termunten niets gedaan dan neutraal constateren. Van Marle vroeg zich intussen af waarom Termunten Leo had genoemd. Hij begreep dat niet recht, want het moest hem toch pijnlijk zijn. Hij kon het niet over zich verkrijgen Termunten aan te zien, en was blij dat zij de steeg insloegen die hier de kerk begrensde. Zij gingen nu over zwaar, hobbelig keienplaveisel dat oud moest zijn als het kerkgebouw.

Termunten trok in het duister der steeg aan de bel van een hoog, smal, hellend en uiterst somber woonhuis. Het was een van die

[pagina 12]
[p. 12]

huizen - en Van Marle zag het dadelijk - welke men in deze oude stad vaak aantreft; zij hangen als een zwaar noodlot boven de passanten. Onmiddellijk ging de deur open, en de koster verscheen met de sleutel. Na enkele stappen waren zij in een voorbouw van de kerk. Een gang die na de vestibule aftakte gaf aan het einde door een poort uitzicht op het puimsteengrijze licht dat de kerkruimte vulde. Een korrelige koude scheen daardoor naar hen toe te vloeien.

- De andere heren zullen wel dadelijk komen, zei de koster. Hier moet u zijn. Ik zal even licht maken.

- Laat maar, zei Termunten. Dat doen we straks wel zelf.

En tot Van Marle:

- Ik houd veel van zo'n winterschemering.

De koster sloot de deur achter hen. Het was een lage kamer, in een gebouw van veel jonger datum dan de kerk, en toch ook reeds hoogbejaard. Een vierkant venster zag uit op een binnenplaatsje. Van Marle legde de koker op de middentafel. Toen traden beiden aan het venster; zij stonden daar voor een ogenblik stil, eendrachtig. Gelijk groot leken hun silhouetten voor wie zou zijn binnengekomen aaneengeschouderd. En weer, zelfs in de diepe schemering, ontdekte men de verschillen: ouderdom, patriciaat, rechtlijnigheid, tegenover jeugd, burgermanschap, weifeling.

Achter hun rug lag in een open haard een turfvuur op een bedje antraciet, voor de gelegenheid ontstoken. Het nam het kille uit de kamer weg. Hij was er zo een die onwillekeurig de stemklank dempt, gelijk ook een kerkruimte doet. Het was een consistoriekamer, en hij lag op een der oudste plekken van de stad. De mannen keken op een binnenplaats, geplaveid met stokoude keien. Zij vormden een onregelmatig driehoekig pleintje in een soort nis van de kapellenkrans der kerk. De gotiek van een kapelwand rees op aan de overzijde, met een windberg en pinnakels boven

[pagina 13]
[p. 13]

een klein spitsboograam. Een geheel dat sinds eeuwen ziek lag aan het natte carcinoma der seizoenen en toch schoonheid wist te behouden, een deemoedige schoonheid.

Wie thans zou zijn binnengekomen had van de jeugdiger rug iets anders afgelezen, een spanning die veel overeenkomst bood met die andere rug. In Van Marle was de architect ontwaakt, en als architect was hij één en ondeelbaar, in weerwil van al zijn twijfel.

- Het is merkwaardig, zei hij bijna fluisterend, dat er op dit plaatsje geen gras tussen de voegen groeit. En er is toch nergens een toegang te zien.

- Dat hebt u gauwer opgemerkt dan ik. En toch kom ik hier niet voor het eerst. Maar wel heb ik iets dergelijks ontdekt in de Rotterdammersloot. Of zo was het er tenminste vroeger. In de oorlog is er daar veel afgebroken.

Van Marle kende deze doodlopende straat in de buurt der ‘sloten’ niet, een straat alleen toegankelijk via het water, ingemuurd door huisachterkanten, en waar nooit iemand liep. Hij besefte dat Termunten die hem met een enkel woord de straat uitduidde ook een goed opmerker was, mogelijk meer dan hijzelf, en in elk geval veelzijdiger als mens. Hij had een bepaalde behoefte om tegen een ander op te zien, en hij zag op tegen Termunten. Allerlei gedachten verdrongen elkaar. Hij moest toch eens aan Termunten dat merkwaardige water kunnen vertonen, zichtbaar vanuit het achtervenster op zijn vliering, en dat op een dergelijke manier als dit open plaatsje ontoegankelijk was. Hij had het nooit bevaren gezien. In oude steden waren de curiosa dikwijls zo vreemd, juist omdat men ze niet zo had bedoeld. Hij was veel meer beperkt dan zijn opdrachtgever, maar hij had toch ook in de bouwkunst kunnen mislukken, en hij was er integendeel zeker van dat daar zijn toekomst lag. Hij was ook opeens zeker dat hij de opdracht zou krijgen. De beslissing viel in de loop van het volgende uur en stond toch voor hem vast.

[pagina 14]
[p. 14]

Daar dwars doorheen dacht hij in een flits aan zijn kleine zieke Edwin en aan Aurora, en weer aan dit pleintje dat nu stervend opschemerde. Bij een verrassing als deze deed zijn hang aan symboliek en zijn verering voor Aurora hem vaak zoeken naar een verbinding. Dit pleintje tussen de oude gotiek en de renaissancistische voorbouw was onlogisch en ongenaakbaar, dus het tegendeel van Aurora. Maar het was ook vertederend en ongerept, dus het evenbeeld van Aurora.

Hij was gewoon zichzelf te beschouwen als haar mindere, ook al gaf hij daarvan in woord noch daad, naar zijn beste weten, blijk. Maar hij had altijd behoefte haar liefde te verdienen als loon, niet te ontvangen als geschenk, terwijl hij toch wist dat ook dan die liefde hem een raadsel zou blijven. Toen glimlachte hij even om zijn vergelijking van haar met de kleine binnenplaats. Door zulke gedachten trok hij zich enigszins tot haar op.

Deze gedachten beletten niet dat hij Termunten hoorde zeggen:

- Het wordt nu te donker. We zullen maar eens op zoek gaan naar de schakelaar.

Van Marle, zich omkerend, vond het thans, bij het zwakke haardlicht, binnen minder duister dan buiten. Ook zag hij in de diepte der kamer de deur wijken en een arm werd gestrekt. Tegelijk klonk een stem die meesterschap verried over articulatie, de stem van een geoefend spreker, met iets deftigs en iets prettigs, anders dan Termunten:

- Och, hoe heb ik het nu? Je kunt geen hand voor ogen zien. Het lijkt hier wel geplaagd Egypteland.

Termunten trad naar voren, zeggende dat de schemering zijn verkiezing was geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken