Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

De groene tafel

Een groene tafel is geen meubelstuk, mooi of lelijk. Hij is alleen groen, maar dan van een groen dat het oog niet als kleur opneemt, dat het ondergaat als een raadselachtig krachtveld. Men legt de handen op en voelt de formidabele samenballing der energie, of ook haar vreedzaam stromen. Door dit groen wordt ordening geschapen en baaierd gebrouwen, een nieuwe kerk gesticht en een oude vriendschap vernietigd.

De arm die gestrekt was geweest en het licht had aangeknipt was van de eerst binnentredende, een bejaard predikant in zwart. Hem volgden twee andere heren, een ouderling en een kerkrentmeester. In het zuinige, maar toereikende schijnsel bleek de ganse, laag gezolderde kamer overwegend groen, van een zwaarmoedig groen. Er hingen twee grote, oude staalgravures met bijbelse taferelen in gepolitoerde zwarte lijsten aan de wanden. Het plafond van kleine balken was groen geschilderd, donker, helder en diep. De muren waren bespannen met een groene stof, herinnerend aan het damast dat men in musea van historische kunstnijverheid ziet afhangen van de hemel der oude bedden. De stof was bewerkt met grote stijve bladeren die slechts uitkwamen door een andere inslag bij het weven. Eiken boekenkasten droegen deuren zonder panelen en in plaats daarvan fijn gekruist ijzergaas, waarachter in strakke plooien laken van ongeveer hetzelfde groen. De rechte stoelen waren groen bekleed, maar vooral de lange tafel was groen belegd, en daarop lagen, met de onaantastbaarheid van een stilleven uit het verleden, symmetrisch, van dof tin, een smalle, onwaarschijnlijk lange bak voor pennehouders en twee platte inktkokers.

In het nieuwe licht was Van Marle plotseling heel anders. Het vaag boerse op de grens van het lompige in hem, die toch stede-

[pagina 16]
[p. 16]

ling was van ouder op ouder, werd verzacht door een open jongensachtig gelaat, misschien wat zwak, maar naïef en eerlijk, ook met iets van de artiest die zich niet adverteert. Hij zag er jonger uit dan hij was, maar hij behoorde toch tot degenen van wie men raadt dat zij ouder zijn dan hun voorkomen aangeeft. Termunten was van voren gezien minder een verrassing dan Van Marle, minder nieuwe verschijning, eerder de consequentie van zijn achterkant en tevens haar sublimering. Nog steeds straalde er gezag van hem uit, van het diepliggende oog in zijn roze doorvloeide bedding, van de moordend zekere snit der trekken, de uitgeteerde wangen, de witte gebiederswenkbrauwen waaruit enkele tertiaire stekels sprietten gelijk de tastsnorren der kat. Zelfs in het bleke en rondgebogene van zijn nagels lag voor een aandachtig beschouwer nog iets geduchts. Wie hem van vroeger kende wist dat hij een formidabele tegenpartij was geweest, en dat hij voor het tegenwoordige, en ondanks behoud van veel energie, verstild was, vergeleken bij zijn verleden haast versteend. En toch bleef zulk een kenner in het onzekere, niet alleen omdat ook het steen een eigen leven leidt, maar omdat onder zijn schaal geologisch vuur kan liggen.

Termunten was nog steeds eerste directeur van de bank door zijn vader gesticht. Hij had na diens dood het in de familie verspreid geraakte kapitaal van lieverlede teruggekocht; hij was nu zelf vrijwel zijn bank. Hij had met zijn vriend Nathans na hun studie veel gespeculeerd, hij roekelozer dan zijn vriend; hij had doorgaans gewonnen, en veel. Van de aanvang af vermogend was hij thans zeer rijk, - grotendeels rijk geworden op de schouders van anderen. In zijn handelen was echter aanwijsbaar geworden dat het geweten meer spreekt naarmate de afstand tussen feit en herdenken groeit. Ook hem, als zoveel rijke grijsaards, bracht de wetenschap van het onherstelbare tot schenkingen. Hij boette nu zijn verleden, en hij deed dit op de wijze der handelsmagnaten.

[pagina 17]
[p. 17]

Hij werd er een van het handelsmaecenaat, voornaam donateur van De Hollandse Molen, van Hendrick de Keyser, en zo meer, - bij zijn bezoeken aan het Rijksmuseum altijd een paar bankbiljetten in het offerblok van de Rembrandtvereniging. Hij werd vrijgevig, maar allengs kreeg hij ook een behoefte aan vrijgevigheid om haarzelf. Ze werd zuiverder. Ditmaal had hij kapitaal beschikbaar gesteld voor de bouw van een kerk der Hervormde Gemeente in Amsterdam-Zuid. Hij schonk de grond, en hij bekostigde de opstal. Torenuurwerk, luiklok en interieur moesten uit andere beurzen komen. Deze schenking was de kroon op zijn leven.

Tijdens een tocht door de nieuwe villabuurt van Noordwijk-aan-Zee was hem een kleine bekoorlijke woning in een tuin opgevallen. Hij had laten stilhouden en de naam gevraagd van de architect. Zo kwam hij tot Van Marle. Voor het bespreken van de plannen met de kerkelijke overheid waren zij thans hier.

Nog eer Termunten zijn bouwmeester had voorgesteld nam Van Marle ijlings de kartonnen koker van de tafel die in zijn ogen vloekte met de rest. Hij vond in het stilleven van tin een ouderwetse stijl, en heel het vaag religieuse van deze kamer was hem in zijn gematigd modernisme sympatiek.

Hij bleef staan. De anderen gingen aan weerskanten van hem zitten. De groene tafel gaf hem eensklaps een zweem van onzekerheid. Hij bewaarde een geheim, hij behoedde het. Hij leek een sfynx die zwijgt en staart. Hij, Van Marle, was wel overtuigd van de waarde van zijn werk, maar ten slotte was hij hier samen met vier examinatoren, en er hing voor hem zoveel, eigenlijk alles, af van hun beslissing. De aanvaarding van zijn plannen betekende de verreweg belangrijkste onder zijn opdrachten. Hun verwezenlijking zou hem bekendheid geven. Een kerk valt in het oog, en trekt de aandacht niet slechts van de vakpers, ook van de dagbladpers. En al werd de naam van de schenker geheim

[pagina 18]
[p. 18]

gehouden, het enkele feit dat er hier een kerk in hoofdzaak zou worden bekostigd door één persoon - wat publiek was gemaakt om anderen te prikkelen tot aanvulling van de ontbrekende gelden -, dit feit bracht de bouw nog meer op de voorgrond.

Ook wist Van Marle dat deze vergadering rechtstreeks Termunten zelf aanging omdat diens keus op hem was gevallen. Zeker had Termunten een voorname stem, maar de kerkeraad kon toch geen gedrocht aanvaarden, en voor een afwijzend oordeel zou de gever moeten wijken. Dit alles zag Van Marle, volstrekt geen fantast, zeer wel in, en hij zag het vooral duidelijk in tegen de achtergrond van deze groene tafel. Welk een figuur zou bij weigering ook Termunten slaan, en te meer omdat Van Marle wel vermoeden kon dat hij, Termunten, nog nooit een zo grote som had weggeschonken. Omtrent het verleden van zijn opdrachtgever wist hij niets, maar was het niet roekeloos, deze keus van een onbekende alleen op grond van een aardige villa? En dan, welk een moeilijk vak was de architectuur. Je werkt met het weerbarstigste materiaal, je weet nooit hoe je schepping zal uitvallen, gezien in haar eigen kleuren, vormen, verhoudingen, - gezien in dat alles, maar bovendien geplaatst in haar omgeving, in haar belichting, onder haar uitspansel, in haar klimaat, in heden en toekomst.

Voor Termunten waren de tekeningen die nu opengelegd werden niet nieuw, behalve de laatste drie. Maar hij was toch geen technicus, en een principaal moet op zijn architect vertrouwen. Alles wat Van Marle hem had vertoond had hij goedgekeurd, maar wat hielp dat als de kerkelijke heren het een onmogelijk ontwerp vonden? Hij moest op het ergste voorbereid blijven, zelfs op de afkeuring door Termunten van wat deze eerst had goedgekeurd. Hij had geen vertrouwen meer in die aanvankelijke goedkeuring; dat liep veel te mooi; hij vond er iets sinisters in.

[pagina 19]
[p. 19]

Weliswaar gaven de laatste drie tekeningen een duidelijk beeld, en Van Marle hoopte dat dit de eigenlijke verrassing voor allen zou zijn. Hij twijfelde echter. Het was stellig niet lelijk; het was eerder misschien iets te mooi, en men zou dat kunnen doorzien. Hij was plotseling vol onzekerheden en Aurora kon hem niet redden. Maar hij moest meester van de toestand blijven. En hij hoopte vurig dat Termunten althans iets zou zeggen over zijn beste vondst, want zelf voelde hij zich daartoe niet bij machte. Hij was geen winkelier die waren aanprijst.

Hij zei alleen:

- Zou ik misschien wat meer licht kunnen hebben?

Hij had boven de lamp nog een krans van drie peren opgemerkt.

- Natuurlijk, natuurlijk, antwoordde de predikant.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken