Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Avond door de stad

Van Marle wist opperbest nooit te zullen behoren tot de coryfeeën onder de architecten. Hij begeerde het niet en was ook te nuchter om zich te laten imponeren door roem van anderen. Er waren voormannen en wegwijzers onder, maar wat dan nog? Hij had een sterk critische kijk, waarvoor hij zijn eigen werk niet spaarde. Altijd kwam hij terug op zijn beginsel: een gebouw is een lot uit een loterij die zich laat vergelijken met de staatsloterij: de honderdduizend is er evenzeer puur geluk, en de nieten zijn het talrijkst. Je kunt nooit zeggen wat er van je gebouw terecht zal komen. Het eist de medewerking van klimaat en seizoen, het is in gloednieuwe staat per slot altijd foeilelijk, en zijn uiteindelijke adelsbrief wordt niet door mensenhand

[pagina 52]
[p. 52]

uitgereikt. Zijn eigen villa in Noordwijk, door Termunten zo geprezen, beviel hem maar matig, en wat er goeds aan was kwam in hoofdzaak op rekening van overwoekering door de tijd. Daar zweeg hij natuurlijk over, en gelukkig had Termunten dat werkstuk niet meer kersvers gezien, - maar Van Marle dacht er toch het zijne van.

Dit alles nam niet weg dat hij zich nu ten volle gaf aan de nieuwe kerk. De bouw was hem opgedragen, het uitvoeringsontwerp en al wat daarmee samenhing leverde hij geleidelijk af. Hij trof het met het weer, een kwakkelwinter tot dusver, waardoor graven en heien regelmatig hadden kunnen voortgaan. Hij kwam elke dag op het terrein, hij liep de bouw tot in alle onderdelen na, hij zorgde voor een stevige, ruime, fris geverfde directiekeet, niet alleen omdat zoiets paste bij een sacrale bouw, maar het paste ook bij hemzelf. Er hing daar een leren jas van hem en er waren een paar rubberen lieslaarzen. Daarmee gewapend stond hij wijdgeplant in de diepte van de bouwput, in het glibberig moeras, nauwelijks onderscheiden van de grondwerkers, en in het geheel niet van de uitvoerder. Als hij zich had gereinigd en verkleed, en terugging naar zijn kantoor, het lange eind tot de Prins Hendrikkade meest te voet omdat hij graag liep, dan vroeg hij zich wel af hoe het worden zou, hoe deze robot zich zou gaan gedragen. Was hij dan een monument geworden of de aanfluiting van een monument? Vermoedelijk iets tussen deze beide.

Na de periode van voorgevelbouwkunst gold thans veelal het andere uiterste: een gebouw mocht enkel maar functie uitdrukken. En dat achtte hij even onjuist. Deze moderne blokken toonden hun naakte lijf. Een mens in zijn naakte lijf lijkt fataal op zijn buurman, hij mag dan al kind wezen of volwassene. Met een huizenblok stond het net zo. En ook de verzoeningsgedachte van het allernieuwste bevredigde niet. Daarover had zijn confrater Uitermolen juist geoordeeld. Hij zei: dat de doortrekking van

[pagina 53]
[p. 53]

sobere pilasters in tegenstelling met het vorige weer de verticale lijn accentueert is voor stedenbouw winst; maar het geheel blijft toch te veel stereometrie; en de nieuwe balkons met hun ijle spijlen in wit lijken eerder de aanzet tot webben met een vangdoel dan veilige uitkijkposten.

Van Marle was onverbrekelijk verbonden aan zijn stad, minder omdat hij er was geboren dan wel omdat het juist Amsterdam was, een wonder van zwaar aangestampt en opgemetseld evenwicht op zijn vermodderd areaal. In zijn vrije tijd liep hij er graag, en altijd weer keek hij in deze onuitputtelijke bron van aandoeningen, niet alleen om het geijkte schoon en de bizarrerieën van het oude gedeelte, op zichzelf reeds een enorm complex voor beschouwing, maar vooral niet minder om de brede franjestrook, aangenaaid in het laatste kwart der vorige eeuw, onloochenbaar lelijk, hier en daar verschrikkelijk, maar vaak pakkend, en soms zo weergaloos krankzinnig dat het hem haast de adem benam. En altijd was het hem nog iets meer dan het naakte functionalisme, de utiliteit sec.

Minder boeide hem de speelsheid van de zogenaamde Amsterdamse school, enkel op het uiterlijk berekend, in de grond vals en reeds gedemodeerd, en dan kwam als reactie dat al te nuchtere te laag ook of te hoog. Van één ding was hij zeker omtrent zijn kerk: de goede verhouding in de omgeving. Zijn toren was niet slechts gedacht als drager van klokken en wijzerplaten, hij richtte zich ook bepaaldelijk naar de hemel, hij kwam boven het omringende uit. Alom ter wereld begonnen thans de profane gebouwen, de kantoor- en woonkazernen hoger te rijzen dan de kerktorens. Dat was niet goed; daarin stak gevaar. En het was de vraag of ons land daaraan ontkomen zou. Hij verzuimde intussen nooit de nieuwste uitbreidingen te bezien. Het was toch ook zijn stad, en het was tevens iets anders. Been - of was het weer Uitermolen? - had eens gezegd: een stad in zijn groei wordt wat

[pagina 54]
[p. 54]

de aarde zelf geworden is; bij beide ligt de ene steenschaal om de andere.

Van Marle was nu op weg naar Leblanc, een arts met weinig praktijk, maar die zich ook geen moeite gaf. Het was omstreeks acht uur in de avond. Hij liep eerst door een oud gedeelte in versterving, toen door een oud gedeelte met veel verkeer en heet licht, met de acrobatiek van het neon, altijd nerveus in de openbaarheid, maar reeds bezig het veld te ruimen voor de rechtlijnige fluorescentiebuis, statisch, waardig, zonder grollen. Aan dit alles beleefde hij zijn genoegen, vooral wanneer hij tijdens werktijd liep langs de grote kantoren bij donkere hemel. Dan toonden, schuins omhoog gezien, de plafonds van hun verdiepingen soms een complete arcering in smalle rechte zilveren lichtribben, - de zakelijkheid op haar modernst en verrassendst. Leblanc woonde in een oud huis aan het begin van de Prinsengracht, maar hij at altijd in een klein restaurant bij het Leidseplein. Daar haalde Van Marle hem af.

Samen hepen zij toen zonder veel te zeggen naar de De Ruyterkade, met een omweg, ten einde te genieten van de stilte der oude grachten op dit uur, van het verrukkelijk bijna-duister dat heerste in een stadsingewand, rustig in lagen gelegd naast elkaar, en waar doorheen zonder pijn of kwetsuur de lange gloeiende uitwaaierende naalden staken van avondverkeer.

Daar Van Marle zwijgzaam was, feitelijk te ernstig, te veel van zijn werk vervuld, had Aurora zijn opneming aangemoedigd in een clubje van heterogene samenstelling dat gemiddeld op één avond per maand samenkwam, steeds in een ander koffiehuis, door Been uitgekozen en dikwijls origineel. Behalve Van Marle, Uitermolen, eveneens architect, Leblanc, arts, en Been, journalist en kunstredacteur, waren nog leden van de club Reemtsma, makelaar, Dauwput, archivaris, en Van der Gronden, houtkoper. Van Marle bleef ook in deze gemeenschap de weinig spraakzame

[pagina 55]
[p. 55]

mens van alle dag. Men mocht hem er echter vanwege zijn ernstig luisteren. Hij deed er meer algemeen inzicht op, want hij onthield veel. Dit was aan Aurora niet ontgaan, hoe weinig hij daarvan naar buiten vertonen mocht. Ook zijzelf had door ander jeugdmilieu, betere opvoeding, en vooral een tot veelsoortiger denken neigende aard hem in de loop van hun huwelijk veelzijdiger gemaakt. Ze beperkte zich echter welbewust; hij zag toch al torenhoog tegen haar op, en ze wilde zich zijn gelijke voelen; ze streefde er ook naar dat hij dat voelen zou. Hij wist niet dat het clubje hem hoger schatte dan hijzelf deed. Hij zag niet in dat zijn opvatting dat hij eenzijdig op zijn vak was gericht zelf meer en meer eenzijdig werd.

Daar waar zij nu heengingen kwam Van Marle vrijwel nooit, en zodra zij onder de oostelijke spoorwegviaduct waren doorgegaan werd het hem een nieuwe wereld. De nachtwind blies opeens fel uit het noordoosten, met een rauwe vochtigheid. Ook dit was duisternis, maar heel anders dan langs de grachten der binnenstad. Het Y lag links als een zo machtige barrière dat er een vervreemd Amsterdam aan de overkant begon. Hier heersten de openheid en het zwarte der grote bassins in de nacht, waar de mens zich hulpeloos voelt. Een hemel ontbrak. Men kon geen afstand peilen. Er bestond geen afstand, alleen maar, ergens boven, en in elk geval dichtbij, een morsdode donkerte. Toch lag er ook hier een stuk mensenleven. Want nadat zij een brug waren overgegaan vond hij aan zijn rechterhand, tegen de wind in, een reeks gebouwen, een door de kolossale moeder verstoten jong dat, van de nood een deugd makend, zich daar op een eenzame post handhaafde met fanatieke verbittering. En in deze reeks stond nog weer met eigen eenzaamheid een hoog, smal en stevig pand, los van de schouders zijner buren. Het was tot zijn verrassing een hotel. Boven de toegangsdeur stak een transparant uit waarop men in zwarte letters las: Koffiehuis met

[pagina 56]
[p. 56]

de Bijbel. De keus van deze plek van samenkomst was weer een der originaliteiten van Been.

Na de tweede wereld der kade was het interieur Van Marles derde. Een vierkant vertrek aan de voorzijde, buitengewoon hoog, en in overheersend geel. Gele luiken tot halverwege de hoge rondboogramen die verder onbedekt waren en de ruiten toonden in hun zwart spiegelend glas. Publiek, veel meer dan hij op deze beslijkte landtong verwachtte, aan gele tafels op stoelen met strozitting, hard, ongemakkelijk en zwaar. Een hoge gele kast en daar bovenop, zo dat een lang persoon het met de vingertoppen kon bereiken, een boek. Het was het boek dat door formaat en zwarte band bij de Christenheid het vermogen bezit dadelijk op te vallen, dadelijk herkend te worden, en aan iedere besloten ruimte sfeer te geven.

De stemming in deze ruimte was er een van rust en ernst, zonder gedruktheid. Men sprak niet luid en toch vrijmoedig. Er waren enkel mannen, en de vijf anderen waren reeds aanwezig. Alleen de waard achter de toonbank was een bepaald sombere verschijning, met een eigenaardige controverse in zijn zwaarmoedige blik en zijn sterke gelaatstrekken. Deze man boeide Van Marle dadelijk, maar hij kreeg niet de gelegenheid tot een gesprek.

De vijf waren reeds present en hadden twee tafeltjes in een hoek samengeschoven. Van Marle en Leblanc zetten zich bij hen, en Been bestelde voor hen bier. Zij dronken allen dit donkere bier dat bij de zaal scheen te passen, juist dit.

- Het is uitstekende Duitse import, zei hij. Die mogen jullie niet verzuimen.

En zij vervolgden hun gesprek. Meestal verschenen Van Marle en Leblanc het laatst, omdat Leblanc behoorde tot degenen bij wie het te laat komen is geworden tot een ziekelijk verschijnsel, een verslaving.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken