Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Om de hoek

Met de bouw van de kerk waren er tegenslagen voorgevallen die het tijdschema deden mislukken: vorst, en stagnatie in de aanvoer van buitenlandse materialen. In de voorschriften van Van Marles bond was met zulke evenementen rekening gehouden; het was jammer, doch onenigheid kon er niet uit voortkomen. Hij zat ook goed in zijn opdrachten. Het scheen reeds dat de kerk, ofschoon in staat van wording, ander werk had doen toevloeien.

Zij beleefden de gebruikelijke zorgen om kleine Edwin die de Hollandse grotestadswinter slecht verdroeg; het waren toch beperkte zorgen, en met zijn vlug verstand haalde hij het schoolverzuim altijd weer gauw in. Hun leven op de Prins Hendrikkade ging deze winter zijn gewone gang. Een paar maal gebeurde het dat Van Marle, bezig met een onderwerp en niet verder kunnend, in de nok van zijn huis klom. Daar aan de achterzijde, boven de slaapvertrekjes der kinderen bevond zich een vlieringkamer met venster op het zuiden, en vandaar zag hij uit, over de oude daken der huizen van Rapenburg in verschoten rood heen, naar waar in de verte een mysterieus water lag dat hij niet precies kon, maar uit behoefte aan raadsel ook niet wilde bepalen. Hij had het gaarne eens aan Termunten vertoond als een soort vloeiende replica van de Rotterdammersloot. Het was een stil breed water, inktig, ommuurd door blinde pakhuizen, zonder

[pagina 63]
[p. 63]

wal; er leidde geen enkele weg heen, en hoe men zich ook op straat posteerde en de hals rekte, het bleef onzichtbaar. Hij had er nimmer een schuit zien varen. Het was een geheel van opmerkelijke levenloosheid dat hem trok. Maar ook hijzelf trok dat water, hij trok er iets uit omhoog, een gedachte. En hij ging weer aan zijn arbeid die opeens vlotte. Hij wist dat Aurora niet van dit verborgen vergezicht hield, maar hij was open jegens haar en vertelde dat het hem soms inspireerde, hij kon niet verklaren langs welke vreemde associatie van factoren; en natuurlijk liet ze hem doen. Ze bewonderde zijn perspectieftekeningen, niet alleen van de kerk, ook andere, oude die hij had teruggevraagd en in portefeuilles geborgen. Hij had talent als aquarellist. Op alle kwam de bloesemtak voor, maar dat beschouwde ze als een persoonlijk stempel, zonder meer, iets bekoorlijks, een merkteken, een huismerk. Evenwel sprak ze over zijn werk nooit anders dan in enkele woorden. Ten opzichte van zijn kunst en hun liefde was hun verhouding beschroomd en kies.

Aurora moest sinds het gesprek met Termunten herhaaldelijk denken aan wat ze toen gezegd had, wat haar was ontsnapt, en wat Termunten had getroffen, - deze woorden:

- Ik heb in mijn hele leven eigenlijk nooit anders dan geluk gekend.

Dat ‘eigenlijk’ wees op een typisch-Hollandse gereserveerdheid, niet in de zin van enige twijfel aan de volstrekte waarheid van deze vaststelling, - slechts een reserve ingegeven door typisch-Hollandse schroom. Ze moest glimlachen, toen ze dit vaststelde. Het merkwaardige voor haar was echter dat ze nimmer eerder over haar geluk had nagedacht. Stellig kwam deze nieuwe gedachte door de aanwezigheid juist van een zo exceptioneel persoon als Termunten die ze toen - ook dit herinnerde ze zich met een glimlach voor zich zelf een met bloemen begroeid stootblok had genoemd. Was er pas later aarde opgebracht, die de groei

[pagina 64]
[p. 64]

van bloemen mogelijk had gemaakt? Ze meende van wel. Zo waren deze beiden, zonder het over en weer te weten, gekomen tot de conclusie van elkanders uitzonderlijkheid. En hieruit zou mogelijk een verdere relatie zijn voortgevloeid, indien zij hun lot hadden kunnen kneden naar hun begeerten. Hun verhouding evenwel was bestemd om af te sterven vóór haar ontluiking.

Toen overkwam er aan Aurora een ernstig verkeersongeval. Ze had vroeg in de middag boodschappen gedaan in de buurt van het Rembrandtplein. Er lag een zekere loomheid over de stad, maar dat voelde ze niet. De zware stenen hemeldeksels van de winter waren vervangen door dunnere schalen, porseleinachtig en hier en daar reeds bijna doorzichtig. Er ging geen wind.

Ook Aurora liep graag, en zij en haar man hadden het hun kinderen vroeg geleerd. Zij liep, alleen, ook graag door de stegen van het oude stadsdeel, dat zij goed had leren kennen. Zij bezaten een andere betekenis dan elders; zij waren drukke aderen van voetverkeer, waaraan weer hun functie zich had aangepast. Hun winkeltjes waren nog gezelliger dan die in de smalle hoofdstraten, zo minuscuul en zo vol kunstlicht. Aurora kende geen andere stad waar de steeg een zo noodzakelijke en tevens een zo zichtbaar noodzakelijke functie vervulde als hier. Het was haar huwelijk met een architect dat haar deze visie had bijgebracht, en dat wist ze. Maar ook had ze van nature veel aandacht voor haar omgeving. Ze bezat de neiging mee te leven met de plaats waar ze zich bevond, waarover ze liep.

Ze kon langs verschillende wegen haar huis bereiken, en ze was besloten tot de Oude Schans, het koninklijke water dat haar iets nauwer in aanraking zou brengen met de eerste lente. Doch eer ze daar was aangekomen, gaande door een winkelstraat met haar stap die licht was, resoluut, vast en tegelijk gracieus, gebeurde het. Bij een hoek overviel haar een onbegrijpelijke verschrikking. Ze

[pagina 65]
[p. 65]

stond tegenover een werkelijkheid, onbestemd, en tevens ontzettend. Ze had nog het besef dat ze zoiets vroeger moest hebben voorzien, de plotselinge confrontatie met het geduchte die niemand kon ontgaan, maar dit was boven alle voorstelling monsterachtig. Ze ging onder in een heden waarvan ze niets vatte. Er bestonden alleen zij en dat. Iets. Dat iets. Ze kromp in elkaar. Dat iets was gruwzaam klein. Het bleef een eeuwigheid lang klein, en het zag gitzwart. Het was dermate ondraaglijk in zijn niet-actie dat ze opeens wanhopig hunkerde naar een oplossing. En toen schoot het pijlrecht op haar af, het zwol met onvoorstelbare kleuren in een ommezien tot een verpletterend gedrocht, het gaf een kermende schreeuw, ze werd van de grond gelicht, al haar beenderen versplinterden, zij kraakten als takkebossen, zij knapten met oorverdovende knallen.

Aurora kwam even bij. Ze kon haar ogen niet openen; ze wist evenwel dat ze languit op straat lag, op haar rug. Ze vernam verward stemgeluid en hoorde zichzelf plotseling zeggen, tussen de tanden, maar met grote kracht:

- Niet het ziekenhuis.

Nogmaals kwam ze bij. Ze lag in een besloten ruimte op minder harde bodem, toch nog steeds op een vloer. De stemmen en de gedachten om haar stroomden van boven neer. Er hing een eigenaardige geur van ongebruikte kleden, van nieuwe wol. Ze begreep te zijn binnengedragen in een tapijtenwinkel. Weer zeize duidelijk:

- Niet het ziekenhuis. Naar huis, Prins Hendrikkade.

Ze werd behoedzaam opgelicht, neergelegd, toegedekt, gedragen. Een raadselachtige oppermacht belette haar de ogen te openen. Aldoor voelde ze zich het middelpunt van veelhoofdige aandacht. Zoals de aarde de druk van het zonlicht voelt, zo voelde zij de druk van ontelbare blikken. Maar de druk was minder ondraaglijk geworden; hij kwam nu eerder van terzijde aan. Even onderging ze de prikkelende buitenlucht.

[pagina 66]
[p. 66]

Ze merkte dat ze nu in een ziekenauto werd geschoven, en weer bracht ze met nadruk haar wens uit. Een goedige stem zei:

- Ja mevrouw, we weten het al. We brengen u thuis.

Ze voelde nog weinig pijn, maar leed onder een enorme angst. De rit duurde zo eindeloos. Zou het toch het ziekenhuis worden? Ze wilde in haar eigen woning zijn. Ze had de weg van de wagen kunnen controleren als maar haar ogen opengingen. Ze spande zich in, maar haar oogspieren weigerden, nog. Zweet brak uit op haar voorhoofd.

De auto gleed langzamer, stond. Even later hoorde ze de onmiskenbare klik van haar deurslot. Ze had nooit op dat geluid gelet, maar thans, bij de enorme spanning in haar weerloos lichaam, herkende ze de klank van haar deur, deze allersubtielste nuance uit honderden soortgelijke klanken. Dit was bevrijding. Ze zonk in een langdurige bewusteloosheid weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken