Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een discussie

De club kwam ditmaal samen in een half-souterrain aan de Overtoom, waarvan het eerste vertrek café, het tweede restaurant was. Van Marle haalde weer Leblanc af in zijn eethuis bij het Leidseplein. Hij deed dat altijd, waar ook het trefpunt van samenkomst van de club mocht wezen; hij liep graag door de stad over grote afstanden.

Zij behoorden tot de eersten, want gerekend vanaf het Leidseplein lag het doel vlakbij. Zij vonden nog slechts Been en Reemtsma die daar hadden gegeten. De anderen verschenen spoedig, en weer waren zij compleet. Men besloot in het eetzaaltje te blijven. Men deed twee tafels ontruimen, aaneenschuiven en zat nu onder elkaar.

Het was Been die aan het gesprek richting gaf door te vertellen van een ondervinding die hij juist had opgedaan met een nieuwe recensent van zijn krant, voor de rubriek letterkunde; hijzelf had de leiding van de afdeling kunst; alle kopij ging dus door zijn handen. En hij vertelde, niet zonder vermaak overigens, dat hem door de nieuweling twee beoordelingen waren voorgelegd, van een dichtbundel en van een prozawerk; de eerste hield enkel dit

[pagina 98]
[p. 98]

in: de schrijver is natuurlijk geen analfabeet, maar daarmee houdt het dan ook op; - de tweede dit: wij hebben ons onder het lezen moeten vastbinden om niet naar deze romancière toe te snellen en haar met kussen te overdekken.

Van der Gronden: En laat je dat drukken?

Been: Zo gek zal ik niet zijn. Hij moet het overmaken. Maar het typeert de jonge snuiter, of liever het typeert het standpunt van de jeugd als criticus. Ik zal niet beweren dat die boeken veel zaaks waren, maar voor de jeugd bestaan er geen normen meer. Weet je wat die nieuweling tegen me zei bij zijn sollicitatie? Als u me aanneemt en als ik hier mag blijven, dan verzeker ik u, dan zal ik na mijn pensionering al die boeken die ik heb beoordeeld eens fijn gaan zitten lezen.

Leblanc: En daarop heb je hem natuurlijk aangenomen. Die kerel is goud waard.

Been: Dat heb ik ook inderdaad, op proef. En de proef is niet tegengevallen. Hij is nu voor vast. Maar af en toe moet hij geremd worden. Dat bleek weer vandaag.

Reemtsma: Toch jammer dat je die beoordelingen niet kunt laten drukken. Ik houd op zijn tijd wel van een rel.

Dauwput: Neen, ik begrijp dat Been dat schrappen moest. Een krant moet altijd streven naar een zeker gemiddelde. Een maandblad is veel vrijer.

Been: Dat is het nog niet zozeer. Maar een krant, en ik bedoel dan vooral een grote krant, is een ontzettend ingewikkeld orgaan. Een krant en zijn lezerskring leven in een soort symbiose. Als je zegt dat een krant zijn lezers beïnvloedt zeg je nog maar de halve waarheid. De lezers beïnvloeden even goed de krant, ik bedoel niet met het ingezonden stuk, maar ik bedoel het in onstoffelijke zin; het is ontastbaar, een soort geestelijke adem die van de lezerskring uitgaat en die de krant bereikt langs kanalen die nog onontdekt zijn.

[pagina 99]
[p. 99]

Van Marle: Gaat dat niet wat ver?

Uitermolen: Neen, mij is het volkomen duidelijk. Er zijn hier twee groepen die zich intuïtief naar elkaar modelleren.

Dauwput: Juist. En voor mij is het weer een bewijs hoeveel raadselachtigs een normale samenleving bevat, of die nu verschijnselen oplevert van symbiotiek of van antibiotiek. De maatschappij is een heel samenstel van trillingen; sommige worden geabsorbeerd, andere teruggekaatst. En als onze psychologie nog in de kinderschoenen staat - en dat doet ze zeker -, dan weten we van de groepspsychologie nog helemaal niets af.

Van der Gronden: Om op die recensent van jou terug te komen, Been, ik vind toch dikwijls de toon van de critiek te scherp. Ik bedoel niet zozeer jouw blad, en in het algemeen ook niet de grote pers, want die blijft wel waardig. Maar er wordt toch veel gedrukt dat eigenlijk neerkomt op gifspuiterij.

Reemtsma: Niet zo erg. Dat is zuiver een na-oorlogsverschijnsel.

Uitermolen: Volstrekt niet. Dat was er ook vroeger, maar dat ben je vergeten.

Been: Ik geloof - en nu pleit ik heus niet voor mezelf - dat het vroeger eerder erger was.

Dauwput: Daar ben ik van overtuigd. Als er vroeger iets werkelijk goeds werd gemaakt door een onbekende, op welk gebied van kunst ook, dan had hij dadelijk het woedende grommen van de meute aan zijn hielen. Het aantal voorbeelden is legio. Tegenwoordig zijn ze voorzichtiger.

Leblanc: Wat ik verontrustend vind is juist het enorme aantal meesterwerken dat er tegenwoordig in ons land verschijnt, vooral litteraire meesterwerken. Daarom is die nieuwe recensent van jou, Been, eigenlijk wel een vent naar mijn hart. Ik zou hem maar niet te veel kortwieken.

Been: Dat doe ik ook niet, maar ik kan toch niet alles laten passeren. En weet je wat het gekke is? Ik ken nogal wat artisten

[pagina 100]
[p. 100]

persoonlijk, van allerlei slag en richting, en op alle gezichten lees je miskenning. Als ze worden gemangeld in de pers is het natuurlijk niet goed, maar als ze geprezen worden, dan hebben wij critici er toch het fijne niet van gesnapt.

Uitermolen: Gelijk heb je. Ik kijk maar naar mezelf. Over de critiek heb ik waarachtig niet te klagen, integendeel. Maar om de Japanse steenhouwer aan te halen: tevreden ben ik niet. En jij, Van Marle?

Van Marle: Och, ik heb nog niet jouw bekendheid.

Uitermolen: Bereid je dan maar vast voor tegen de tijd dat die kerk van je af is. Maar misschien heb je geen last van gecompliceerdheid. Ofschoon, de menselijke ziel is een bizonder gecompliceerd begrip.

Leblanc: In zekere zin. Maar zeg liever dat het woord ziel een vergaarbak is, zoiets als apoteek. Daar zit ook van alles in.

Dauwput: Eén ding is zeker. Van een ongunstige beoordeling, zelfs van een onbillijke, kan je meer leren dan van een gunstige. Dat is me nog onlangs door een schrijver verzekerd.

Van der Gronden: Alles goed en wel. Maar je zult toch toegeven dat er soms dingen verschijnen waar de haat van de recensent dik bovenop ligt.

Been: Daar raak je het moeilijke onderwerp van subjectieve tegenover objectieve critiek.

Van der Gronden: Neen, dat is een drogreden.

Uitermolen: Inderdaad. Die zogenaamd subjectieve critiek is eenvoudig handig of onhandig gecamoufleerde haat, of ook, omgekeerd, gecamoufleerde verafgoding. Een criticus moet uitgaan van het werk en niet van zijn eigen persoon. Ik wil niet beweren dat hij volstrekt objectief moet zijn. Maar hij moet uitgaan van het werk.

Van der Gronden: En anders, ik zeg het nog eens, heeft hij alle kans een gifspuit te worden. Ik heb soms sterk het gevoel dat de

[pagina 101]
[p. 101]

recensent de kunstenaar niet alleen haat omdat hij jaloers is, maar ook omdat hij kwaad is, bepaald kwaad. De kunstenaar heeft hem ontroerd, en hij is van nature gevoelig voor ontroering. Daarvoor is hij immers recensent. Maar dat maakt de zaak zoveel te erger, en hij wreekt zijn ontroering op de kunstenaar.

Dauwput: En nog stom op de koop toe, want zo propageer je de middelmaat. En dat komt wel het sterkst aan de dag bij onze letterkunde, want letterkunde is betrekkelijk populair. Iemand die van kunst niet het minste besef heeft koopt altijd nog wel een boek. En dus richt de critiek zich in hoofdzaak op het boek, met het gevolg dat de werkelijk belangrijke figuren eerst erkenning vinden na hun dood, maar de middelmaat wordt vertaald, die maakt reizen, die houdt auto en die zit in de villa's.

Been: Ik geef toe dat er misstanden zijn. Die zijn er trouwens altijd geweest.

Reemtsma: Niet altijd; je vergeet de tijd toen er nog een maecenaat bestond.

Been: Dat bestreek ook niet consequent de besten. Maar ik bedoel, voor die misstanden moet je de recensent niet dadelijk verantwoordelijk stellen, maar in de eerste plaats het publiek.

Leblanc: Je moet de recensent nooit verantwoordelijk stellen. Wil je een engel van hem maken? Dan ken je de mens slecht. Kan je wezenlijk menen dat hij het enige middel waardoor hij zijn meerderheid op de artist kan tonen, dat hij de macht van de pers ongebruikt zal laten? Het mag magnifiek zijn, maar je eist het bovenmenselijke. Jij, Dauwput, en jij Van der Gronden, jullie zouden in zijn positie precies hetzelfde doen. Jullie kunnen gemakkelijk de staf breken over recensenten te kwader trouw, eenvoudig omdat jullie niet vol van zulke complexen zitten, niet zulke kansen hebben, en niet aan zulke verleidingen blootstaan. Been: Daar komt iets van de medicus om de hoek. Maar om op mijn begin terug te komen, ik heb dezer dagen voor mijn af-

[pagina 102]
[p. 102]

deling van de krant iets opgesteld dat ik een vademecum voor de kunstcriticus zou willen noemen. Niet dat het speciaal voor mijn blad nodig is, want ik ben er toch altijd zelf ook nog, maar het leek me wel nuttig dat ze het af en toe eens lezen. Ik zal het volgende week onder mijn afdeling distribueren. Het zijn negen punten.

En hij las van een papier dit voor:

1. Vraag u af: sta ik onbevangen tegenover de kunstenaar? Bij de minste twijfel onthoud u.

2. Vraag u dan af: ben ik bevoegd? Bij de minste twijfel onthoud u.

3. Zorg er voor dat het publiek niet grijpt naar uw oordeel, maar naar het achterliggend kunstwerk.

4. Zoek in het kunstwerk vooral naar de beweegredenen uit het onderbewustzijn.

5. Bedenk dat het kunstwerk is doordesemd met een amalgama uit het werk van voorgangers, en dat alleen de mate van eenheid waartoe de veelsoortige desem is herschapen de mate van oorspronkelijkheid van het werk bepaalt.

6. Bedenk dat ge eerst dan moogt spreken van plagiaat als uw instinct de bron feilloos registreert.

7. Bedenk dat een kunstenaar van kleine gestalte geen specialist behoeft te zijn in eenmansgarages, miniaturen of puntdichten, en dat neerhangende mondhoeken nog niet wijzen op uitsluitend dodenklachten, grafleggingen of crematoria.

8. Vergeet nooit hoe gevleid ge u zoudt voelen indien ge werd geciteerd, zelfs foutief (Multatuli: ‘Barbertje moet hangen’).

9. Eis geen ononderbroken stijging in een oeuvre, alleen de lijn van het electrocardiogram.

- Die punten zeven en acht zijn zeker grapjes? vroeg Dauwput. Been lachte.

- Gedeeltelijk.

[pagina 103]
[p. 103]

En het gesprek nam zijn wending naar een ander onderwerp. Van Marle bracht Leblanc weer thuis. Hij mocht hem van alle clubgenoten het meest, ook al was hij niet zijn dokter. Zij liepen de hele Prinsengracht af, tot het begin. Leblanc had zijn paraplu opgestoken. Van Marle verkoos de beschutting niet te delen. Hij was gehard in de strijd tegen de kwade seizoenen.

Maar terwijl Van Marle alleen zijn weg vervolgde, gaande langs de koorde die hier de grens vormde van het oude stadsdeel en het brede water met zijn dokken en havens, overdacht hij als gewoonlijk de discussie. Het gesprokene over kunst en critiek had de oude onzekerheid gewekt omtrent zijn eigen vermogens, en dan vooral aangaande zijn kerk. Een architect levert een gebouw nooit gaaf af. Het is gloednieuw, en de nieuwheid, deugd bij een machine, is de fout van een gebouw. Men moest kunnen vooruitzien hoe een gebouw zou zijn als het klimaat er de laatste hand aan gelegd had. Er bestonden wel zekere regels omtrent verkleuringen door de tijd, tonigheid, patina en zo meer, en toch bleef het gissen. Men moest een flair bezitten, en die had hij niet. Daarom, dacht hij - gaande door stadsgloed en stadsverkeer bij het Centraal Station, daarna scherend langs gloed van de Zeedijkbuurt, en verder zijn weg nemend over de regenverlaten kade tot zijn huis -, daarom is die innerlijke onzekerheid, zelfs bij gunstige oordeelvelling, wezenlijk erger dan zekerheid onafhankelijk van welk oordeel ook.

Zijn grote, vage schim, na zich met de hem eigen weifeling voortbewogen te hebben, hield stil bij zijn gevel, zwart tussen de andere zwarte. Aurora moest reeds lang slapen. Zij placht zo stil en onbeweeglijk te slapen, zo diep, dat het hem wel eens verontrustte. Zo was het ook thans. Maar hij bracht zijn hand bij haar gelaat, voelde de zwakke, warme stroom van haar adem, ontkleedde zich, legde zich neer, en shep.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken