Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Tweede apparitie van Baaltje

Het was in een van die straten van Amsterdam-Zuid in de buurt van het Vondelpark, die met een zo wrevelige obstinaatheid pal wijzen naar een eindeloos westen en oosten dat zij op hun plaveisels slechts bij opkomst en ondergang een blik in de zon vergunnen. En de zon staat aan het eind van die straten enkel rood.

Deze buurt is goed en groot burgerlijk, eentonig, kloek, onwrikbaar, zonder eigen portret, met het stempel van barsheid, afweer, dreiging, en de pacifist die zich langs het begin dezer straatmonden spoedt kijkt in een reeks getrokken kanonnenlopen. Hem is de buurt een verankerd superslagschip.

Groot burgerlijk; men sterft er niet gauwer dan elders, maar negentig procent der Amsterdamse doodsberichten stamt uit die buurt.

Leo bewoonde er een benedenhuis. Op haar deur stond een bescheiden aankondiging: Leontine Monterey, psychologe, - en een spreekuur. Zij was er lang niet de enige van dat beroep, want wat de waarzeggerij is voor de kleine man is de psychologie voor de hogere middenstand. Leo hoorde hier thuis.

Zij bewoonde een bel-étage. De vestibule gaf met een trap toegang tot het souterrain. Daar huisde een gescheiden vrouw met een kind en een man. De vrouw liet de klanten toe tot een kabinet voor aan straat, de wachtkamer. Achter de rug van Leo of van de klanten haalde ze dikwijls haar schouders op, maar dat werd nooit gemerkt.

Leo was jaloers op Aurora en haatte haar. Maar dat zou ze nauwelijks hebben begrepen, en zeker zou ze hebben ontkend jaloers te zijn; geen enkele vrouw geeft dat toe. Ze wist zelfs ternauwernood dat ze haatte, want ze daalde niet af in zichzelf. Maar ze

[pagina 105]
[p. 105]

vergaf het Conrad nog altijd niet dat hij haar indertijd jaloers had genoemd. Volkomen ten onrechte natuurlijk; ze had het alleen daarom niet tegengesproken omdat ze er eenvoudig geen tijd voor had gehad. Toen stond voor haar dat Album Amicorum in het centrum. Ze haatte Conrad echter niet, want hij was haar minnaar, en een minnaar, zelfs een gewezen, kon ze niet haten. Aan de andere kant haatte ze Aurora al reeds vóór het incident met het boekje, - vanaf het ogenblik dat zij die twee met elkaar in aanraking had gebracht. Ze zag wel in daarmee dom te hebben gehandeld. Die aanraking leidde immers tot dat boekje? Een boekje dat ze dolgraag zelf had gehad. En wat kreeg ze van hem? Bloemen, zo nu en dan, onpersoonlijke bloemen die je in duizend winkels kopen kon. Maar geen bizonder boekje, geen souvenir van zijn moeder. Dat vooral niet. Ze haatte haar vriendin.

En toch had ze een warm gevoel, even weinig doordacht, voor Aurora. Het was na het boekje wel ten dele vertoon geworden, maar vertoon was het ook nu nog niet helemaal. Dat gezamenlijke studieverleden te Leiden, onbezorgd, vrolijk, liet zich niet volslagen verdringen. Leo was amoreel, en bezat goede eigenschappen, want er zijn onder de amorelen een massa beste brave mensen, als men maar een weinig op zijn hoede is. Er steekt in de gemiddelde mens een enorme bundel absurditeiten, heengevlochten door de strengen van zijn logica. Zijn denken en voelen vormen een chaotisch verkeersplein, waar alleen ordening te scheppen is met de lichtinstallatie van zelfcontrôle. Deze machinerie ontbrak aan Leo. Ze was amoreel, onder andere doordat ze zich ophield met een getrouwd man, maar het ging niet ver, al stelde ze het graag anders voor; - doordat ze spionneerde ten behoeve van het buitenland, een uitvloeisel van gebrek aan positieve vaderlandsliefde meer dan van geldnood; - doordat ze zich uitgaf voor psychologe, een charlatannerie die in een be-

[pagina 106]
[p. 106]

hoefte voorzag. Maar immoreel was zij niet. Daarvoor was zij weer niet gecompliceerd genoeg. Zij hield van Aurora. Het kon misschien moeilijk anders tegenover een vrouw als deze, maar zij hield van Aurora met een zekere spontaneïteit.

Daarnaast haatte zij, want Aurora vernederde haar. Aurora was meer ontwikkeld, ze had het gymnasium afgelopen. En ofschoon Leo niet redelijk denken kon zag ze zeer wel in dat Aurora redelijk dacht. Maar het ergste was de omgang van Aurora met Conrad. Juist de gedachte aan het volkomen ongerepte tussen deze beiden kon haar woedend maken. Daar werden gesprekken gehouden op een niveau waar zij, Leo, blijkbaar niet hoog genoeg voor stond. Aan de ene kant had ze Aurora lief om haar volstrekte, haast verheven argeloosheid, aan de andere kant haatte ze haar daarom des te meer, want het was een belemmering in haar bewegingsvrijheid.

En wat zocht Conrad nu eigenlijk bij die vrouw? Hij had toch zijn eigen vrouw en een minnares? Leo wist zeer wel dat Aurora zich niet inliet met haar, Leo's, verhouding tot Conrad. Ze hield geen zedepreken, ze streefde niet naar een verwijdering, ze nam beiden zoals ze waren. Maar wat hielp het! Als Conrad bij Aurora geweest was hoefde hij niets te zeggen (hij zei ook niets); ze wist het onfeilbaar. Aldus ontstonden haar vreemde nachtelijke ervaringen; Leo wist geen oorzaak aan te wijzen, maar zij waren de nerveuze reactie op haar gespletenheid. Het verontrustte haar overigens niet; ze vond het van zichzelf ‘iets aparts’.

Deze middag had ze een patiënt afgewerkt en bevredigd met enige psychologische enormiteiten. Het was een vrouw geweest. Mannen kwamen zelden, en nooit bij haar terug. Eén visite aan dit verwarde brein was hun meer dan voldoende. Ze scheen echter vrouwen beter aan te voelen, en bovendien waren verwarde vrouwen dermate verward dat hun Leo's andersoortige verwarring veelal weldadig aandeed. Een zusterziel. Ze had ook

[pagina 107]
[p. 107]

wel eens succes, ze ried wel eens juist. Ze had een vaag vermoeden dat het in de grond humbug was, maar van Conrad die het heel best inzag wilde ze het niet horen. Zij en Aurora vermeden instinctief dit onderwerp.

Ze ging nu, op de late namiddag, naar Aurora toe, zonder vooraf te bellen, omdat dit niet nodig was tussen goede vriendinnen. Als ze vergeefs kwam was het nog niet zo erg. Maar ze dacht Aurora thuis te treffen, omdat Edwin weer eens niet in orde was.

Zij zaten toen een poosje in de huiskamer, en Edwin, reeds uit bed, las in zijn dierenboek. Hij droeg over zijn pyama een kimono.

- Wat staat hem dat aardig, zei Leo vriendelijk.

Verder nam ze van het kind geen notitie. Ze mocht die jongen niet, die te klein bleef voor zijn jaren, te dik was, van nature bleek, en thans nog bleker dan anders. Van Marle bleef beneden in zijn kantoor. Hij verscheen zelden als Leo aanwezig was; hij vond haar niet sympatiek. Leo was van dezelfde opvatting omtrent Van Marle, en bovendien begreep ze niets van een huwelijk tussen deze boer en haar vriendin, dat nog goed was ook. Nochtans was dit geen onderwerp voor gedachtenwisseling.

Er lag een lichte verkoeling in de lucht. Aurora dacht onwillekeurig terug aan de dromen op haar ziekbed na Leo's bezoeken. Maar ze zette dit snel van zich af. Wat zou er voor ongewoons kunnen zijn? Toch niet altijd nog dat Album Amicorum? Ze had het zelf aan Leo aangeboden, al begreep ze wel Leo's weigering. Maar hoe dan ook, - dit was dwaasheid.

Het gesprek had niets om het lijf. Leo kon met niemand ernstig praten, doch Aurora voelde dat Leo gekomen was uit een echte behoefte aan enige aanraking. Dat deze behoefte evenwel gecompliceerd was en Leo ondertussen het reservoir van haar haat bijlaadde vermoedde ze niet. Er kwamen ook enige hatelijkheden van de kant der bezoekster in het gesprek voor, steeds handig

[pagina 108]
[p. 108]

geplaatst. Zulke venijnigheidjes waren voor de gastvrouw niet volstrekt nieuw, en ze was verstandig genoeg om te lachen en er over heen te praten. Ook Leo lachte terwijl ze het zei, en vertoonde dan in de smalle, beweeglijke mond haar draperie van puntig ijs.

Toen zij afscheid nam ging Aurora mee om Baaltje even uit te laten. Baaltje had een mandje in Van Marles werkkamer. Deze twee - de man en de hond - voelden voor elkaar een grote onuitgesproken genegenheid. Een wisselstroom ging er tussen schrijfbureau en hondemand, en meer nog tussen twee ruggen die contact hadden in de bureaustoel. Aurora riep even om de hoek van de deur. Van Marle viste het recalcitrante beestje achter zich vanuit de diepte van zijn stoel op, maar buiten, aan de lijn, lichtte het dadelijk zijn pootje tegen een lantarenpaal voor de huisdeur, zeer voegzaam en zo hoog dat het van zindelijkheid haast omtuimelde. Het wou liefst weer dadelijk naar de stoel terug, maar bedacht zich, want even snuffelen bleek toch ook zijn eigenaardige bekoring te bezitten. Leo toefde nog een ogenblik.

- Is dat nu jullie hond? vroeg ze zonder belangstelling.

Want ze had Baaltje nog niet gezien.

- Ja. Hij heet Baaltje. Een vondst van Edwin. Vind je de naam niet leuk?

- Gaat nogal. Een beetje gezocht. Ras?

- Ja, een smoushondje.

- Lijkt me van niet. Heeft hij een stamboom?

- Neen, maar de man bij wie we hem kochten heeft... Zeg, even groeten, daar komt meneer Nathans, onderbrak Aurora zichzelf. Max Nathans, die op ongeregelde tijdstippen een kleine wandeling placht te maken, kwam op hen toe, een keurig heertje. Hij nam stijfjes, maar hoffelijk de hoed af. De dames groetten terug.

- Het is een smousje, heus, vervolgde Aurora met klem.

Ze wilde de illusie van het gezin een rashond te hebben behou-

[pagina 109]
[p. 109]

den. Er was iets in haar van de moeder die een kind verdedigt. Intussen zat het kind op zijn achterboutjes, gedwee, toch waardig, en een zweem hooghartig. Leo haalde haar schouders op. Wat haar betrof was Baaltje een Sint Bernard.

- Ik mag die meneer Nathans niet erg, zei ze gedempt, terwijl Max verdween.

- Dat komt omdat je hem te weinig kent.

- Best mogelijk, maar ik heb geen behoefte aan nader contact. Uitstaande oren maken een mens altijd dom... Nu, ik ga. Dag, Auri.

De huisdeur, door Aurora opengelaten, bleek door Max in zijn verstrooidheid gesloten. Aurora moest bellen. De typist liet haar binnen met Baaltje, reeds weer hunkerend naar de stoel van de baas.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken