Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eerste constructie

Voor Aurora brak er thans een moeilijke tijd aan. Later zou de last ook Van Marle gaan drukken. Het waren twee constructies waar zij tussen geraakte en die vrijwel gelijktijdig rondom haar werden opgebouwd en groeiden en groeiden. Zij stonden op de naar menselijke rede uiterst slappe bodem van misverstand en jaloezie, doch ook een onzekere grondslag kan nog grote constructies torsen, en juist hij maakt ze te gevaarlijker. Aurora zou beseffen dat de een haar huiselijke rust bedreigde, de ander bovendien haar maatschappelijke rust. Ze zou beseffen dat beide constructies een geheel andere wereld rondom haar schiepen, niet echter op de wijze van haar ongeval. Dat was een wereld geweest van drogbeelden, dit was een werkelijke, tastbare, toch ongekend, nimmer vermoed, vreemd en vijandig. De gelijk-

[pagina 110]
[p. 110]

tijdigheid in het ontstaan van deze constructies - een betrekkelijke gelijktijdigheid - was toeval, en Aurora zag dat ook al spoedig in. Ze beschouwde het enerzijds als een ongelukkig toeval, anderzijds met haar praktische geest toch ook weer in zekere zin als een voordeel: des te eer zou het geleden zijn, des te eer had ze met de tegenslagen afgerekend. Wat zij niet wist en ook nooit zou weten was dat deze constructies, links en rechts van haar, op zeker ogenblik boven haar hoofd samenkwamen, licht vervlochten raakten tot één dreigement. Daarna hernam elk zijn zelfstandigheid. Maar de aanraking was noodzakelijk geweest voor de triomf van het onrecht, van één onrecht. Het andere kon zich zelfstandig ontwikkelen; het had slechts aan dat ene even steun verleend.

Het begon Aurora op te vallen dat ze van haar onderburen nauwelijks meer iets zag of hoorde. Het onderling contact was altijd gering geweest en vrijwel incidenteel. Maar goed, het bestond tot dusver: aan de voordeur, in de gangen, een groet, een enkel woord. En dan had tijdens haar ziekte Max haar bezocht en Esther haar geholpen. Haar gezin scheen van de verandering niets te merken. Voor haar evenwel kreeg het gedrag der twee iets schimmigs. Zij ontliepen haar en zij moesten wel speciaal háár ontlopen. Max hield zich gewoonlijk op in zijn voorkamer, en ze kwam hem normaliter veel minder in huis tegen dan Esther. Maar het gebeurde toch nooit dat zij niet minstens eenmaal per dag zijn stem hoorde. Nu vernam ze zijn geluid niet meer, en evenmin zag ze Esther of vernam iets van deze. Terwijl Esther vroeger bedrijvig door haar twee verdiepingen liep kwam Aurora de laatste dagen alleen haar werkster tegen, die intussen deed als steeds. Het ontging haar evenwel niet dat er naar haar werd uitgespied als ze voorbijliep en geluisterd als ze aan de huisdeur sprak. Dat was Esther. Max, dat voelde ze, zat stil in zijn kamer die een soort kantoor voor hem was, maar ook daar broedde

[pagina 111]
[p. 111]

iets. Aangezien ze een scherpe blik had zodra haar aandacht was getrokken merkte ze meermalen een minieme beweging op aan de kruk van een deur die dicht was, de aanvang van een openen of het einde van een sluiten. Dat was Esther. Het bleef alles bijeen evenwel te nietig dan dat zij kon reageren.

Toen gebeurden er twee dingen die zonder de minste verklaring te verschaffen toch duidelijk op vervreemding wezen. Aurora kwam in de ochtend, niet ver van haar woning, Max tegen. Hij ging in de richting van hun huis. Hij was nog een tamelijk eind van haar verwijderd. Hij viel haar door een ongewoon gelige tint onmiddellijk op. Nauwelijks zag ze zijn ogen op haar gevestigd of hij keerde zich brusk om en hep dezelfde weg terug tot hij in een zijstraat verdween.

Ofschoon deze beweging niet kon worden misverstaan vond ze het voorzichtiger haar ervaring niet aanstonds aan haar man mee te delen. Maar in de namiddag van die eigen dag had haar dochtertje, van school komend, een ongewone ontmoeting met Esther.

- Begrijp je dat nu, moeder? vroeg Aletta. Ik kom op de trap mevrouw Nathans tegen, ik zeg gewoon ‘dag, mevrouw Nathans’, en ze loopt me voorbij.

- Misschien was ze in gedachten, zei Aurora ontwijkend.

Ze vond het later op die dag nodig er Van Marle over te spreken. Hij reageerde precies zoals ze had verwacht, want ze kende hem; al vóór haar huwelijk had ze hem begrepen en aanvaard. Hij zei niets te hebben gemerkt, maar trok niet in twijfel dat er iets fout was gegaan. Daar brak hij zich evenwel het hoofd niet over. Ze had dan ook niet de minste steun aan hem. Hij was geen slecht zakenman, hij bezat uitnemend slag om met allen van de bouwwereld om te gaan: aannemers, uitvoerders, opzichters, tot het lagere werkvolk toe. Hij slaagde er meestal in de veelvuldige geschillen tussen wie bij een bouw betrokken zijn minnelijk te

[pagina 112]
[p. 112]

regelen, en zo nodig trad hij op met gezag. Hij was geheel de type van de drager van openbaar gezag: tegenover zijn kantoorpersoneel weifelmoedig, in zijn gezin zwak. Daar kwam alles neer op Aurora. Een andere vrouw zou, bij volstrekte rechtschapenheid, op den duur tot overwicht zijn gekomen; niet zij. Ze verzuimde nooit hem in te lichten, zijn opvatting te vragen. Hij hield van haar, blindelings. Dat maakte alles voor haar goed, en vervulde haar ook wel eens met zorg. Hij zei nu dat ze zelf maar handelen moest zoals ze dat het beste vond, en de kinderen inlichten of niet inlichten. Bij voorbaat was hij het met haar eens. Hij gaf haar een kus en ging aan zijn werk. Hij was zichzelf van top tot teen.

Aurora besloot in stilte de volgende ochtend Esther te polsen, voorzichtig, als Max uit was. Ze vond dat vrouwen zoiets onder elkaar behoorden te regelen. Later op de avond, lopend over de gang, vernam ze in de diepte het tikken van een schrijfmachine, komend uit de kamer van Max. Het was een op zijn verdieping zeldzaam geluid. Het klonk met aarzelingen en hiaten die gebrek aan oefening verrieden. Het verried aan Aurora veel meer, want iets zei haar dat het haar aanging. In zijn algemeenheid vertolkte dit geluid een zakelijke boodschap, in de bizonderheid van dit geval bovendien een boodschap voor de typist van het grootste gewicht door de voorkeur voor een weerbarstige mecaniek boven een gewillige vulpen; in de derde plaats sprak het geluid van voorzorg, want het was ondenkbaar dat Max niet zou hebben gedacht aan een doorslag als bewijsmiddel; ten slotte bevestigde het de bestaande verwijdering: een eigenhandig geschreven brief zou een te grote wellevendheid zijn jegens de ontvanger, een schande haast voor de schrijver, een ramp, omdat de mens zich zelden dieper schaamt dan voor vertrouwelijkheid jegens iemand die daarop naar zijn inzicht geen recht heeft. Aurora had zich reeds vaak het zo subtiele en tevens ontzaglijke verschil in

[pagina 113]
[p. 113]

een technische aera verwezenlijkt tussen handschrift en machineschrift. Ze vond in het geluid bijna iets sinisters. Ze bleef onvervaard. Ze besloot te wachten of haar vermoeden bevestigd werd. De volgende ochtend was er met de eerste postbestelling een getypte brief aan haar adres, zonder afzender. Ze las hem toen de anderen uit de kamer waren. Hij luidde, zonder aanhef:

Redenen die U bij de geringste overdenking onmiddellijk duidelijk moeten zijn geweest, noodzaken ons voor het vervolg iedere omgang met U en Uw gezin te verbreken. M. Nathans. Haar eerste opwelling was: dit is belachelijk, maar ook niet gevaarlijk, haast onschuldig. Het kan niets betekenen. Het komt in orde.

Ze hield het oog op de gangen der benedenbewoners, wachtend tot Max voor een ochtendwandelingetje vertrokken zou zijn, hopend dat hij het niet zou overslaan. Zijzelf was thans degeen die spiedde, maar het moest. En ondertussen, met even iets guitigs dat tijdens het wachten opwelde, dacht ze: Waarom schrijft hij me als het toch al duidelijk is? Het is me allerminst duidelijk, maar hij is verstrikt geraakt bij zijn poging om echt verfijnd hatelijk te zijn. Dit is een teveel, een overbelasting.

Toen Max, al was het laat, de straat opging, voelde ze zich toch nog even verbaasd. Hoe was dat mogelijk, na zo'n brief? Liet hij dan alles maar verder op zijn beloop? Nu, zoveel te beter. Onmiddellijk had ze de hoorn in haar hand, draaide het nummer van Nathans, kreeg Esther, noemde haar naam.

- Weet u iets van die brief die ik vanmorgen van uw man heb gekregen?

Het antwoord liet even op zich wachten.

- Ja, klonk toen Esthers stem, aarzelend, gerekt en zonder meer.

- Maar mevrouw Nathans, daar begrijp ik volstrekt niets van. Wat is er gebeurd? Wat heeft...

[pagina 114]
[p. 114]

- Hoor eens, mevrouw Van Marle, klonk de stem, plotseling bits, het spijt me, maar we zijn voor u niet meer te spreken. En houd u nu alstublieft niet van de domme. U weet heel goed wat er is gepasseerd, en u moest u schamen.

- Schamen? Ik? Waarvoor? Wat heb ik...

De verbinding werd verbroken. Geen Aurora meer, maar mevrouw Van Marle. En ze moest zich schamen. Wat had ze dan in Godsnaam gedaan? Wat was dit voor krankzinnigheid? En wat nu? Zomaar berusten in een vage beschuldiging, vals bovendien? Daar dacht ze niet aan. Och wat, het bleef een belachelijk misverstand. Ze zou het wel even ophelderen.

Ze rende naar beneden. Ze klopte eerst aan de slaapkamer, toen aan de salon, de huiskamer, het kantoor van Max. Er kwam van nergens antwoord. De keukendeur ging open, de werkster verscheen, Esther was niet in de keuken. Aurora, diep vernederd en tegelijk woedend dat de werkster haar vernedering had gezien, liep de trap weer op.

- Mevrouw is naar de slaapkamer gegaan, riep de goedhartige ziel haar nog na.

- Ja, dank je, antwoordde Aurora gesmoord, toch voor een ogenblik blij dat haar nederlaag niet naar buiten was gebleken. Deze nietige vreugde ging teloor onder het verder klimmen. Aurora voelde haar gramschap weer stijgen. Dit was ronduit monsterachtig. Een brouille, een vijandschap, een beschuldiging en dat zonder dat ze zich mocht verdedigen, zonder dat ze er ook maar iets van begreep waarop dat alles steunde. Zoiets was haar nog nooit gebeurd.

Ze liep automatisch verder, de wenteltrap, de rechte trappen. Ze wist niet wat ze deed. Ze had een behoefte om te stijgen, zo ver mogelijk weg van de benedenburen. En ondertussen smolt de verontwaardiging en begon verdriet haar te vermeesteren. Ze kwam tot zichzelf doordat ze tranen over haar wangen voelde.

[pagina 115]
[p. 115]

Voor haar moedig karakter was vechten in een luchtledig onduldbaar. Hoe moest dat nu gaan als ze niet tot uitlegging kwam? En hoe moest ze uitleggen als ze niet wist wat? Welk een toestand werd dat in dit huis.

Maar juist dit vooruitzicht van een ondraaglijke toekomst gaf haar haar veerkracht terug. Ze bedwong haar tranen. Ze was eenvoudig een nieuwe ervaring rijker. En reeds won het ook haar optimisme. Niets doorzetten, niets forceren, enkel afwachten. Wie zich gewent aan de onzekerheid kent haar niet meer. Zelfs bracht de laatste conclusie een zweem van een glimlach om haar mond. Dat kon best voor kalenderspreuk dienen. En eens zou de tijd komen dat alles werd opgehelderd.

Toen zag ze dat haar voeten haar hadden gevoerd tot die kleine vlieringkamer waarvan het enige venster uitkeek over de vaalrode dakpannen van Rapenburg heen op geheimzinnig water. Het lag rimpelloos, onbevaren, eigenaardig doods, ingesloten door lange loodrechte glasloze cementvakken in beduimeld rouwwit. Geen voetganger kreeg dit stuk van de stad ooit te zien. Ze hield niet van dat panorama, ze vond het altijd akelig. Nu huiverde ze even.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken