Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tragi-comedie

Ze mocht het geen er gebeurd was niet langer voor haar man verborgen houden; ze vertelde het die avond, toen de kinderen naar bed waren. Ze zag een glimp van angst bij hem. Het was niet zo dat zij door deze verwikkeling, even onbegrijpelijk als vulgair, ook maar iets aan onaantastbaarheid zou hebben ingeboet. Het ongelijk lag bij voorbaat bij de wederpartij, maar het enkele feit van ongelijk bezwaarde hem. Hij wilde alle on-

[pagina 116]
[p. 116]

vrede zover mogelijk van Aurora weg houden, en ook van zichzelf. Hij zou niet in staat zijn een onaangename sfeer in huis te verdragen, zij kon er wel tegen, dat wist hij, en toch zou die sfeer hem kwellen als een onrecht jegens haar. Hij kon er zich geen beeld van vormen hoe dit alles zou eindigen. Maar hij was het met haar eens dat de kinderen nog niet moesten worden ingelicht. Haar geloof dat alles terecht zou komen werd het zijne, alleen omdat het zijn gemoedsrust redde. En terwijl zij dit nog bespraken vernam Aurora reeds weer in de diepte het hortende tikken van een typewriter. Daar dit haar man ontging verzweeg ze het voor hem. Ze wilde de eerste zijn om een nieuwe stoot op te vangen.

Er was des ochtends vroeg weer een brief voor haar, uiterlijk als de vorige. In eenzaamheid las ze:

Ik moge U wel met nadruk verzoeken Uw pogingen om een onderhoud te verkrijgen te staken als bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Er zijn nu eenmaal beledigingen die door betuigingen van berouw - welke overigens waarschijnlijk eerder steunen op de praktische overwegingen van de medebewoner dan op de etische van de zondaar - nimmer ongedaan kunnen worden gemaakt. Hoewel de wettelijke bescherming van de huurder bij de huidige woningnood ons helaas dwingt U en Uw gezin in ons huis te dulden, geef ik U toch de welgemeende wenk naar een verblijf elders om te zien en zo spoedig mogelijk te vertrekken. Bij de discrepantie in de wederzijdse opvattingen, thans aan het licht getreden, leidt de enkele omstandigheid van samenwonen in een en hetzelfde perceel tot een naar het mij wil voorkomen voor beide partijen hoogst ongewenste toestand. M. Nathans.

De bedoeling was in duidelijke taal gesteld. Wat het motief betrof bleef de brief Aurora een even groot raadsel als de vorige. Voordat intussen de hatelijkheden in hun volle betekenis tot

[pagina 117]
[p. 117]

haar doordrongen dacht ze spontaan: dat is Max, niet Esther. Max had niet slechts de twee brieven getypt en getekend, maar ook lagen de moeilijkheden bij hem, niet bij haar. Want opeens ging het door haar heen dat zij hem in haar diepste wezen eigenlijk nooit recht had mogen lijden. Hij had iets fanatieks. Hij was ook altijd zo zichtbaar het hoofd van zijn kinderloos gezin. Esther was goedig, maar slap, - hij een drijver. En daarnaast dacht ze van de brief zelf: alweer overbelast met verfijning.

Aurora voelde zich thans aan zichzelf opnieuw verplicht te reageren. Haar aard was er niet naar zulk een belediging, een tweede, te dulden. Ze wachtte weer tot Max vertrokken zou zijn, in het besef dat een verklaring, zo ooit, van Esther moest komen. En wie weet, kon het nog in een ommezien ongedaan worden gemaakt.

Onvervaard ging ze naar beneden, met de brief. Ze had goed opgelet. Esther was in de huiskamer, en Max uitgegaan. Ze klopte, wachtte niet op antwoord en trad binnen. Esther stond doelloos het bij raam dat uitzag op een kleine achtertuin.

- Aurora!

Het klonk haast als een klacht, en Aurora, dit kleine vrouwtje in het zwart ziende, werd reeds aangegrepen door een gevoel van vertedering. Ze onderdrukte de opwelling.

- Mevrouw Nathans, dit moet uitgepraat worden. Wat betekent dat met die brief? Ik ben me van niets bewust, ik sta versteld, en ik kom...

Esther weerde af:

- Hoe is het mogelijk, Aurora, dat jij... dat jij... mijn man hebt uitgemaakt voor smous.

Aurora was verbijsterd.

- Ik, stamelde ze, ik zou... ik zou uw man...

- We zijn Joden, Aurora, geen smouzen.

- Maar mevrouw Nathans...

[pagina 118]
[p. 118]

- Mijn man vertelt toch geen leugens? Hij heeft het je zelf horen zeggen.

- Maar mijn God, mevrouw Nathans, dat heb ik niet gezegd. Stel je voor! Uw man vergist zich. Ik zou zoiets niet kùnnen zeggen. Ik gebruik dat woord nooit. Dat is een scheldwoord en schelden doe ik niet.

Esther zag dat Aurora nog te verbaasd was voor boosheid. Dit gaf haar de moed om haar man te verdedigen en, zij het in haar hart tegen beter weten in, uit te vallen:

- Jawel, jawel, dat heb je wel degelijk gezegd. Niet tegen hem, maar over hem, en zo dat hij het horen moest, dus toch tegen hem.

Nu werd dan Aurora eindelijk werkelijk kwaad.

- Dan eis ik dat u me zegt waar en wanneer...

- Eisen? Eisen?... Maar goed, ik zal het je precies zeggen. Je stond met die vriendin van je op straat te praten, vier of vijf dagen geleden, en toen kwam mijn man aan, en toen hij de stoep opliep, toen hoorde hij je duidelijk tegen die vriendin... Leo, geloof ik... maar toen hoorde hij je duidelijk zeggen: ‘Dat is een smousje’.

Reeds wilde Aurora op haar beurt uitvallen, toen haar eensklaps een licht opging. Dit was de krankzinnigheid gekroond!

- Maar we hadden het over ons hondje, mevrouw Nathans, over Baaltje, ons hondje dat ik uitbet. Dàt is een smousje.

Ze zag het verblufte gezicht van Esther. Ze kon zich niet meer goedhouden, en toch evenmin de stumper in haar gezicht uitlachen. De enige uitweg was aan dit gesprek onmiddellijk een einde te maken. Gelukkig stond ze nog vlakbij de kamerdeur. Pijlsnel verdween ze. Het was ook nog een edelmoedige daad, want ze bespaarde daarmee de ander het vertoon van hopeloze schaamte.

Ze rende de trap op en viel als een bom binnen bij Van Marle

[pagina 119]
[p. 119]

die, minder uitbundig, toch onder haar verhaal meelachte, en vooral verheugd was dat alles zich nu weer zou schikken. Ze vertelde het ook dadelijk aan Leo, door de telefoon, en beiden schaterden. Beledigd voelde ze zich al niet meer; ze bezat de reddende humor; er waren beschuldigingen waarom je slechts lachen kon.

Hoewel ze in het minst geen excuus verlangde bevreemdde het haar toch dat haar uitlegging tot geen enkele reactie leidde. Eerst dacht ze nog: zij moeten over die drempel heen en dat kost tijd. Maar het duurde en er gebeurde niets. De onderburen volhardden bij hun zelfgekozen onzichtbaarheid en stilzwijgen. Toen schreef ze na beraad met Van Marle een briefje. Daarin gaf ze nogmaals uitlegging van het misverstand, gaf te kennen dat ze van antisemitisme gruwde, en eindigde aldus: ‘Ik vertrouw dat dit voldoende zal zijn en dat wij weer als vanouds tegenover elkaar zullen staan. Wat mijn man en mij aangaat - de kinderen weten er niet van - zal alles dan zijn vergeten.’

Ze tekende voluit: Aurora van Marle-Arnolf.

In haar eenvoud achtte ze thans de laatste hindernis opgeruimd. Doch ze kende de stuwkracht der fanatismen niet. Hoe snel en raak ook dikwijls bij ingeving de medemens peilend behield ze naar haar aanleg lang vertrouwen in wie ze genegen was, ook oppervlakkig genegen. Ze had geen enkel inzicht in een karakter als dat van Max, waaraan het correctief van de humor ontbreekt, zodra het de eigen persoon geldt, en de macht tot zelfoverwinning die ongelijk ruiterlijk erkennen doet. Max was dood-eerlijk, rechtschapen, maar klein, onvatbaar voor rede. Hij had zich nu eenmaal ingepraat dat hij beledigd was en kon zijn figuur naar eigen opvatting slechts redden door te volharden. Reeds het enkel bij zichzelf vaststellen een vergissing te hebben begaan was onmogelijk, de erkentenis daarvan tegenover anderen een ondraaglijke vernedering. Hiervoor week alles, zelfs zijn genegen-

[pagina 120]
[p. 120]

heid voor de jonge vrouw als dochter van een vereerd promotor. Het was niet minder dan verbijsterend - en Aurora zou het eerst later aldus zien - dat hij een jarenlange omgang radicaal verbrak, opeens, zonder meer, wegens iets dat hij niet als misverstand wenste te erkennen. Maar de normale mens kan verbijsteren. Sinds hij dat omineuze woord ‘smousje’ uit haar mond had vernomen en in zijn eeuwige achterdocht tegen hemzelf gericht had geacht, was hij Aurora gaan haten, redeloos, volstrekt, voor immer. Daarbij kwam nog een vage maar dwingende jaloezie op Aurora die opging in haar huwelijk, terwijl hij heerste over zijn vrouw, - die kinderen had, terwijl hij graag kinderen had bezeten, - die altijd opgewekt was en zorgeloos kon zijn, terwijl hij broedde, - zij open, hij gesloten.

Maar hij kreeg last van zijn ingeboren rechtschapenheid. Zij begon hem te pijnigen. Daarom ving hij thans aan met grote ijver te zoeken naar rechtvaardigingsgronden. Een toeval speelde hem iets in handen wat zijn fanatieke zelfverblinding aanzag voor eclatant bewijs, terwijl het nuchter bezien een armzalige drogreden was, de laatste voeg in het gebouw van zijn ‘figuur’.

Toen Aurora op haar brief geen enkele wederwerking ontving begreep zij dat de tragi-comedie tot een tragedie was uitgegroeid, en dat zij nu moest rekenen met een vijand onder haar voeten en met een volgelinge van de vijand. Om Van Marle niet nog meer te deprimeren hield zij vol dat alles zich op den duur ten beste keren zou, keren moest. Doch zij geloofde er niet aan, zij geloofde niet meer in Max. Hij was van zijn voetstuk getuimeld, en zij begreep dat haar intuïtie het pleit had gewonnen tegen haar hart dat zo graag het goede aannam.

Zijbeiden Echtten nu ook de kinderen in, zonder détails te noemen, slechts zeggend dat zij met mevrouw en meneer Nathans onenigheid hadden, en dat de kinderen als zij groter waren geworden wel de bizonderheden zouden horen. Thans moesten

[pagina 121]
[p. 121]

zij niet vragen, en zonder meer aan de benedenburen voorbijgaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken