Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kritisch proza (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kritisch proza
Afbeelding van Kritisch prozaToon afbeelding van titelpagina van Kritisch proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

Scans (2.26 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Editeur

Dirk Kroon



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kritisch proza

(1982)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 162]
[p. 162]

Van goed tot uitmuntend in de romankunst

Ab Visser, De erfenis
Johan Daisne, De man die zijn haar kort het knippen
Marcellus Emants, Een nagelaten bekentenis

Het lijkt geen voor onze tijd te boude bewering dat ‘roman’ krachtens de wet der evolutie in de kunst identiek is met ‘familieroman’. Daarbij dienen we ons evenwel vooreerst los te maken van de enigszins discriminerende klank, aan het laatste begrip verbonden geraakt, en zulks niet ten onrechte: immers, onze familieromans waren tot voor kort goeddeels naturalistisch opgevatte tranches de vie uit de kleine groep der Nederlandse intellectuele burgerij. En anderzijds mogen we het woord familie niet te zeer vastkoppelen aan 't Burgerlijk Wetboek en bepalen tot bloed- en aanverwanten onderling. Roman wil zeggen: beschrijving van leven en onderlinge aanraking tussen familie- of andere maatschappelijke kringen. De roman speelt zich dus af op minstens twee plans: zijn compositorische verdienste ligt des te hoger naar de mate van het aantal plans, van hun sociale verscheidenheid, en de hechtheid van het onderlinge samenweefsel. Roman wil zijn: meer dan éénkamerbouwwerk van de taalarchitect.

De factor van verschillende hoogte in de plans die alle tezamen het maatschappelijk bestel vormen van een volk, ontbreekt in De erfenis door Ab Visser. Maar deze factor, hij zij een bewijs van uitmuntendheid in de bouw, is geen eis voor zijn bestaan. Vissers boek is een echte roman, en wel van bloed- en aanverwanten uit wat men de kleine burgerij noemt: een vader, in en weer uit het armhuis; een zoon, Hendrik, kruidenier; een andere, Jaap, boekbinder, een dochter, Martha, met een weggelopen en op het gerucht der aan de vader ten deel gevallen erfenis weerkerende echtgenoot-reiziger; een jongste zoon, Koos, die het door een huwelijk wat verder heeft gebracht, tot procuratiehouder, maar in zijn opvattingen toch de kleine burger is gebleven. Hoe het de nalatenschap vergaat moge de lezer zelf ondervinden.

 

Het uitvoerigst en het best werd het gezin Hendrik getekend, met name naast Hendrik zelf met zijn eeuwige en ietwat navrante droom een zaak in sportartikelen op te zetten, ook zijn ‘moderne’ dochter Nettie. Visser schrijft doodeenvoudig wel eens wat slordig, maar uit kracht van een scherpe opmerkingsgave en niet zonder humor. Deze laatste steekt niet slechts in het azen van de kinderen op het geld van de oude, ten gevolge

[pagina 163]
[p. 163]

waarvan ze hem ijlings uit het gesticht weghalen om dit onverdraaglijk tyrannetje beurt om beurt in hun huis te willen koesteren, - maar ook, en meer nog, in de tekening der kinderen als niet geheel gespeend van waarachtige ouderliefde, naast hun hebzucht, en niet van wroeging over de bejegening die ze de vader hebben aangedaan. Ook de oude heer staat ten voeten uit voor ons. Maar aan geen der figuren ontbreekt reliëf.

Visser koos een klein veld voor zijn arbeid, en bewerkte het met de ernst van de kunstenaar. Het is nu eens niet de burgerij, noch dat van de arbeidersstand. Het is de kleine middenstand die naast zijn nog durende maatschappelijke verdrukking, hier te lande ook altijd min of meer het kind is geweest van de litteraire rekening. Na een wat vage opening begon het boek mijn wezenlijke aandacht te trekken toen ik, nog niet ver gevorderd, stiet op de zo raak weergegeven passage van Hendrik, de vrouw van lichte zeden en de kastelein in het kroegje. Van toen af bleef ik het boeiend vinden. Een boek dat niet groots is, maar het ook allerminst zijn wil, en dat - niet te onderschatten verdienste - een boek zijn wil en is voor velen.

 

Met Johan Daisne, De man die zijn haar kort liet knippen zijn we in de grote letterkunde. Ik heb al meer opgemerkt dat ons, Nederlanders, blijdschap past en trots over het peil der Vlaamse schone letteren, een peil, thans mogelijk hoger dan ooit. Hier valt het verschil in nationaliteit volkomen weg tegenover de eenheid der taal. Dit is onze letterkunde, gelijk de onze ook de hunne is. De titel heeft iets vreemds in zijn nuchterheid. De verklaring vinden we passim, en reeds op blz. 11, waar de onderstelde schrijver van deze roman in biechtvorm, dus in de eerste persoon, Godfried (Govert) Miereveld, een ongelukkige dwaas, lijdend aan een zware vorm van neurose, die zijn zenuwen voelt sidderen ‘als een zoemende telefoonpaal’, het volgende optekent: ‘Daarom, om dat enigszins te bestrijden, door me bloot te geven aan regen en wind, heb ik mijn haar steeds maar korter en korter laten knippen’. Tegenover de vaalheid van dit vlaggedoek is evenwel de bontheid der lading, als wij de luiken lichten, een des te groter verrassing. Want men stelle zich niet voor dat hier de eigen ziel, naast die van anderen, op de koele, wetenschappelijke manier wordt ontrafeld die ons, Noordelingen, zo bij uitstek ligt; dit boek schuimt en bruist op elke pagina van de hartstocht ener ongelukkige liefde. Ik zal het verhaal niet op de voet volgen. De tijdelijke leraar Govert Miereveld heeft de leerlinge uit zijn klasse, Eufrazia Veenman, door hem in stilte Fran genoemd, lief, van haar zelf ongeweten. Het schoolfeest, haar afscheid tevens van de leertijd, waarbij zij als een der meestgeslaagden met anderen wordt bekroond, is voor hem één marteling. Daarna verdwijnt zij voor tien jaar uit zijn gezichtsveld. En dan, als zij een gerijpte vrouw en beroemd is geworden, en anderzijds hijzelf afgezakt tot klerk in het Paleis van Justitie, als Daisne de parallel van deze levens trekt met het boek van Heinrich Mann, Professor Unrath, en de verfilming daarvan in De blauwe engel, - dan ontmoet Govert Fran nog

[pagina 164]
[p. 164]

eenmaal in een hotel, en biechten zij elkaar hun levensloop op. Daarna eindigt het boek snel met de plaatsing van Govert in een psychiatrische inrichting.

Maar indien ik hem hierboven een ongelukkige dwaas heb genoemd moet ik dit beeld aanvullen met de begrippen dichter, denker, vereerder van echtgenote en gezin, - met de begrippen zuiverheid in de hartstocht, nederigheid in de Godsvrucht. Dit boek is daarmee wel het volkomen tegendeel van de kille analyse; elke regel, elk woord als het ware wordt door de adem der liefde in haar onderscheiden verschijningsvormen gedragen. En zelfs de reddende humor ontbreekt niet.

 

Het is een boek van felle, doch met de grootste artisticiteit naast elkaar geplaatste tegenstellingen. De ongelukkige Govert, maatschappelijk mislukt, en met de onbeholpenheid van zijn te grote lichaamsafmetingen, is in wezen, door zijn mateloze verering voor Fran, gelukkig. De geslaagde Fran, met evenredige schoonheid en talent vorstelijk begiftigd, heeft van haar leven niets terecht gebracht en eindigt met verlangen naar de dood als verlossing. Voor elk hunner erfelijk belast, is de uitkomst een andere. Zonder dat zij het precies van zichzelf of elkaar beseffen, heeft Govert - om de titel van een boek van Ina Boudier-Bakker aan te halen - goud uit stro gewonnen, - Fran daarentegen stro uit goud. Dezelfde dag waarop Govert in zijn argeloosheid getuige is geweest van een lijkschouwing, in haar volle weerzinwekkendheid nochtans uiterst boeiend beschreven, beleeft hij het hoogtepunt in zijn ontmoeten van Fran in het hotel. De rechter Branting, die Fran, als gelukkiger medeminnaar, de stoot heeft gegeven naar de zedelijke afgrond, wordt later geroepen om Govert te vonnissen. Alles dus tegenstelling.

Eén tegenstelling echter is in de uitwerking niet geslaagd. Dat de biecht van Govert, als hij met Fran voor de eerste en enige maal, in het hotel, een uitvoerige uiteenzetting kan hebben, het acme van deze roman vormen moest, is duidelijk, en dat zij dit inderdaad vormt is een schoonheid te meer. Dat daartegenover de biecht van Fran aan Govert een anticlimax moest betekenen is meer dan verantwoord, het is een eis. Een wederwoord toch op hetzelfde verheven, dichterlijke, idealiserende peil als het woord van Govert, ware in het algemeen een vermoeienis voor de lezer, in het bijzonder een anomalie uit de mond dezer geschonden en ontgoochelde vrouw. Daarvoor heeft dan ook Daisne zich gehoed. Maar hij heeft niet de anticlimax bereikt die wij behoefden. Hortend, stotend, ruw, rauw, ontstellend van cynisme, en toch met een verborgen ader van goedheid, - zo had het moeten klinken. Fran echter spreekt boekerig; in overtuigingskracht schiet zij te enen male te kort.

Gaat de roman in deze episode gevaarlijk hellen, hij breekt geenszins. Hij richt weer op zodra Govert zelf aan het woord komt, hij snelt als het ware omhoog tot het vorig niveau en handhaaft dit ten einde toe.

[pagina 165]
[p. 165]

Ik zou op nog veel meer kunnen wijzen, op de uitstekende compositie ook van kleine détails, gelijk de klerenhaak met opgeplakte meisjesnaam in de schoolgarderobe, of de schotwond en andere verminking ontdekt aan het geschouwde lijk, détails die later hun zin in het totaal blijken te bezitten - op de fraaie ontleding der namen: Godfried, hij die vrede vindt bij het Opperwezen, en Miereveld, de tobber, de ‘mierder’ (een tegenstelling bovendien!), Eufrazia, de blijde boodschapster, tevens het geneeskrachtig kruid Ogentroost, - op de beschrijving van natuur en mensenwereld, van een oude gracht, een kleurig schoolfeest met tentoonstelling, mode-show en dans, de overdadige pracht van een internationaal hotel. Welk een trouvaille is het voorts dat de nieuwe verschijning van Fran, gemaquilleerd met het modernste raffinement, aan de verering van Govert geen de minste afbreuk doet, hoe scherp ook hij haar verandering opmerkt en weergeeft.

En dan, tot mijn hernieuwde verrassing (want ik heb dat al eerder bij een andere Vlaming ervaren), vond ik woorden die onze achteloosheid in onbruik deden raken, maar die onze Zuiderburen, met eerbied voor het schone bouwwerk der taal, zijn blijven hanteren. Ik behoef wel nauwelijks te vermelden dat wij hier verschillende bouwplans aantreffen, elk op zijn eigen sociaal niveau: het gesticht, de school, de snijtafel, het hotel van de orde grand luxe, - dat dit de roman is van de veelzijdige ontplooiing en tevens om zo te zeggen de waterdichte geslotenheid.

Onder de lezing van De man die zijn haar kort liet knippen doemde herhaaldelijk in mijn gedachten de biecht op van een andere zielszieke, ook een monument in onze litteratuur. Een nagelaten bekentenis door Marcellus Emants, thans gelukkig herdrukt. De vergelijking welke zich vanzelf opdringt moet, dunkt me, tot deze slotsom leiden: ginds was er een aan het woord uit het Noordelijk deel van ons taalgebied, hier een uit het Zuiden, ginds - en dat is belangrijker - groeide er een bloem, hier evenwel, en onder de invloed ener zich ontwikkeld en verbreed hebbende zielkunde, hangt een rijpe vrucht. Wij kunnen van onze dochteren en zonen der lauwe Westerstranden niet verlangen hun geaardheid te wijzigen in ene als van Daisne, reeds mediterraan getint. Toch mogen wij, wijzend op jongere Vlamingen als deze, of als Brulez, of als Kuypers (ik noem er slechts enige die mij bijzonder opvielen), de oproep plaatsen: dit zij ons richtsnoer voor de naaste toekomst en naar de mate van ons vermogen. Govert omschrijft het schoonste dat hij zich altijd van de litteratuur gedroomd heeft op deze wijze: ‘een luchtboodschap te brengen, een weinig onwerkelijk, en daardoor van een hoger waarheid, met iets van Gods algemeenheid’. En nu is het voor geen tegenspraak vatbaar dat een letterkunde niet bestaan kan bij de gratie van enkel luchtboodschappen. Deze toch omvat het leven als geheel, ‘het’ leven. Maar juist daarom mogen zulke boodschappen niet ontbreken.

 

22 december 1951


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De erfenis

  • over De man die zijn haar kort liet knippen

  • over Een nagelaten bekentenis


datums

  • 22 december 1951