Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mevrouw en meneer Richebois (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois
Afbeelding van Mevrouw en meneer RicheboisToon afbeelding van titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (7.26 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mevrouw en meneer Richebois

(1954)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

De gele tram

Ravenberg was hoofdambtenaar aan een rijksbureau. Hoewel behoorlijk gesalarieerd zou hij toch boven zijn stand hebben geleefd zonder de steun van enig kapitaal. Hij bewoonde namelijk de helft van een dubbele villa in een mooie, nieuwe stadswijk, en zijn interieur was aan het uiterlijk van zijn woning gelijkwaardig. Inderdaad bezaten zowel hij als zijn vrouw enig vermogen, en zelfs kon hij zich de weelde veroorloven van een dienstbode voor dag en nacht, hoedanige schaars, duur en bovendien vol pretentie zijn. Evenwel komt het dienstpersoneel nog wel af op hoog loon, indien de zware arbeid wordt verricht door een werkster en de huisvrouw zelf ook de handen uit de mouwen steekt. Aan zodanige voorwaarden voldeed deze ‘dienst’, en daar mevrouw Ravenberg ook nog haar meisje met zorg had gekozen en haar gezin in het grote huis klein was, bezat ze in Annie reeds enige jaren een hulp die boven lof was verheven. Ja, zelfs toonde Annie attentheid, vooral tegenover de heer des huizes. Om deze voorkeur maakte mevrouw zich generlei zorgen en terecht. Niet slechts bezat haar man vanwege zijn leeftijd weinig als zodanig aantrekkelijks meer voor een jeugdig vrouws-

[pagina 55]
[p. 55]

persoon, doch bovendien paarde hij de degelijkheid van de particuliere mens aan die van de hoge ambtenaar.

De woning stond aan een drukke verkeersweg als één uit vele dubbele villa's van moderne bouw, met vóór-, zij-, en achtertuinen. De weg bezat een wandeltrottoir, fietspaden, een asfaltbaan, alle zeer breed, een vrije baan voor de interlocale tram, en een langzaam glooiende grasberm naar de sloot die hem scheidde van het overliggend park. Het verkeer met fietsen en auto's was druk, maar niet ongezellig, en het enig inconveniënt - indien dit al zo mocht heten - lag in de tram die met haar drie gele zware wagens en doordringende sirene vrij wat rumoer maakte. Anderzijds reed dit luidruchtige verkeersmiddel op ordentelijke afstand voorbij en was het leed van geringe frequentie - om het kwartier - en spoedig geleden. Om kort te gaan, - het echtpaar Ravenberg was met zijn huis even ingenomen als met zijn dienstbode en hoopte tot in lengte van dagen het genot van deze beide te smaken.

Daar kwam nu nog een heerlijke zomer bij, met stralende dagen, en regen of zware dauw des nachts die de tuinen en het park tot een lust voor de ogen maakte.

Op deze zomerochtend, fraai en belofterijk als de voorafgegane, stond Ravenberg een ogenblik besluiteloos in zijn huisdeur naar buiten te kijken. Een lichte wind vingerde wat over zijn met dun, grijzend haar begroeide schedel. Auto's waren er nog niet veel, echter des te meer fietsen, meest in de richting van de binnenstad, en veelal bereden door schoolkinderen, druk, maar niet hinderlijk pratend, lachend en bellend, op die wijze hun vreugde uitend over het verrukkelijke weer en de naderende vacantie. Recht over Ravenberg schitterde in het hoge gras langs de sloot

[pagina 56]
[p. 56]

het nikkelen stuur van een daar neergelegd rijwiel waarvan de eigenaar doodstil zat aan de waterkant, de rug naar Ravenberg toe. Denkelijk een hengelaar, want zo waren er hier 's zomers altijd enige te zien, ook al was dit water verre van visrijk. Het park verderop was nog leeg behoudens een voortkuierende wachter. Een vrachtauto met lege melkbussen koerste rammelend naar de polder, een wagen van de gemeentereiniging schoof langzaam en aan de achterzijde met drie blauwe mannen behangen een zijstraat in, en heel in de verte blonk de witte jas van een verkeersagent, bij het gevaarlijke kruispunt. Daar dreunde ook nog een gele tram aan met korte stoten op de hese sirene. Het was het vreedzame gezicht van alle dag, dat slechts de tram even stoorde.

Ravenberg was nu al enige weken lang twintig minuten vroeger dan normaal van zijn huis vertrokken ten einde vóór de aanvang van zijn dagtaak nog het park rond te fietsen, en dat voornemen had hij ook heden gekoesterd. Maar in zijn huisdeur staande had hem plotseling de lust bekropen van deze gewoonte af te wijken en te voet, maar dan zonder omweg, naar zijn bureau in de binnenstad te gaan. Lopen was een nog heilzamer beweging voor een bejaard corpus dan fietsen, en als hij nu vertrok haalde hij het gemakkelijk. Hij moest om negen uur op zijn bureau wezen. In stiptheid was hij een model voor zijn ondergeschikten. Hij stelde er niet slechts een eer in te klokke half negen zijn bureau te betreden, maar ook het rustig te betreden, zonder hijgende ademhaling of transpiratie die de mens verraden welke zich eigenlijk heeft verlaat. Hij kon echter kalm voortstappend zijn doel bereiken.

Over het grind van het zijpad knerpten lichte voetstappen

[pagina 57]
[p. 57]

aan. Dat was Annie die uit het fietsenhok zijn rijwiel had gehaald, - een van de attenties die zij ongevraagd en prompt aan de huisheer bewees en waarvoor hij erkentelijk was zonder dit nadrukkelijk te doen blijken. Daarvoor was te meer reden omdat zij neigde naar familiariteit, en het kleine duimdrukje dat ze placht te geven aan de fietsbel ten teken van haar nadering en dat ook thans niet uitbleef, ging eigenlijk al iets over de schreef en hinderde Ravenberg een weinig, al liet hij het passeren. Zo deed hij ook ditmaal, maar uit een behoefte om zijn onafhankelijkheid te doen blijken en afstand te bewaren was hij nu opeens besloten.

- Berg hem maar weer op, zei hij tegen Annie. Ik loop vandaag naar bureau.

Aldus leidde, zonder dat Ravenberg er iets van kon vermoeden, het fietsbelletje deze keer tot vèrstrekkende gevolgen.

Hij ging op weg, had plezier in zijn wandeling, kwam natuurlijk op tijd in het rijksgebouw aan, en die verdere dag gebeurde er tot sluitingstijd niets van betekenis. Hij placht in het koffieuur over te blijven. Of wel nam hij brood mee dat hij op zijn kantoor verorberde met een koffie van de concierge, of wel, en meestal, gebruikte hij in de stad een lichte lunch, wat zijn reeds vermelde particuliere middelen hem in tegenstelling tot de meerderheid van zijn collega's veroorloofden. Het laatste deed hij ook nu, maar de gang naar en van het restaurant, noch het verblijf op die plaats zelf leverde enig incident op. En Ravenberg, in de zalige onwetendheid van gerangeerd mens en plichtsgetrouw ambtenaar dacht aan geen incident. Hoogstens dacht hij eraan dat hij in zijn tot het uiterste beperkte koffietijd - en

[pagina 58]
[p. 58]

dat zonder jachten of drukdoenerij - ook weer een model was voor zijn ondergeschikten.

Ravenberg bezat evenzeer ambtelijke stiptheid wat het vertrek van zijn bureau betrof. Dienaangaande evenwel maakte hij zich geen illusie omtrent model-staan; immers, deze stiptheid was zijn ondergeschikten aangeboren. Te vijf uur dertig verliet hij het rijksgebouw, en daar hij geen genoegens zocht buiten zijn gezin, geen lid was van een societeit of iets van die aard, kon hij te zes uur thuis zijn.

Inderdaad was hij op dat tijdstip bij zijn voortuin, maar hij zwenkte niet af door het hek. Hij zag iets dat hem daar deed stilhouden: een troep mensen bij een gele tram, honderd meter verder, ter hoogte ongeveer van een publieke telefooncel, en een auto van het ziekenhuis die daar juist halt hield. Iemand was in de tram onwel geworden of er moest een ongeluk zijn gebeurd. En gelijk die morgen weifelde hij even. Maar nog voor hij besloten had droegen zijn benen hem reeds naar de menigte. Hij voelde tegelijk een lichte benauwenis in zijn maagstreek. Want beklemmend, beklemmender dan dit ongewone samentroepen rond het voorbalkon van de eerste wagen, was de daar bovenuit torenende gele tram zelf, bestemd naar de omliggende gemeenten, maar stilstaand op die ongewone plek, en stil blijvend. De ring van omstanders bleek niet breed in deze buitenwijk. En eer Ravenberg het wist had hij, na langs de drie rijtuigen te zijn gelopen, tegen de rails aan een scheenbeen gezien dat vast zat aan het lichaam, maar waarvan èn bekleding èn vlees volkomen waren afgereden. Het volgende ogenblik werd het lijk bedekt met een laken, een agent maakte ruimte, en het ziekenhuispersoneel droeg het stoffelijk overschot de auto in.

[pagina 59]
[p. 59]

Een jonge vrouw vóór Ravenberg keerde zich met bleke wangen om, keek hem verwezen aan, en herkende hem. - Ga maar gauw mee, Annie, zei Ravenberg die zelf bleek zag en zijn nieuwsgierigheid verwenste.

En hij pakte even haar arm. Hij wist dat hij de eerste dagen dat menselijk bot niet uit zijn gedachten zou kunnen zetten.

Carla, het meisje van de buren, en meneer Torenvliet met zijn chauffeur sloten zich bij hen aan. Men ging dezelfde weg, elk naar zijn eigen huis. Het jonge volk praatte opgewonden. - Hij heeft de hele dag op dezelfde plek gezeten, zei Carla. Hij was er al vanmorgen vroeg en hij zat daar maar doodstil. Ik heb wel tien keer naar hem gekeken.

De andere bedienden hadden het ook gezien, maar Ravenberg begreep het nog niet.

Zijn vrouw was zo verstandig geweest niet mee te gaan, en, zijn bleekheid opmerkend, hield ze haar vragen in. Met een poging om zich over de narigheid die hem per slot niet raakte heen te zetten nam Ravenberg plaats aan de middagtafel. Annie bracht het eerste gerecht. Ze vroeg, half huilend:

- Hebt u al gezien dat zijn fiets er nòg ligt?

En thans begon Ravenberg het te vatten. Het was geen ongeluk; het was suicide. Met een ruk rees hij op en liep naar de voorkamer. Daar, recht over hem, in de grasberm, blonk nog het nikkelen stuur van een rijwiel, door de zon ditmaal van een andere zijde beschenen. Maar de onbeweeglijke figuur van de visser was verdwenen.

Hij keerde zich snel af. Tegen zijn vrouw aan de eettafel zei hij kort:

- Ik ben er nog niet overheen. Ik heb geen trek.

[pagina 60]
[p. 60]

Hij ging naar de tuin, en viel neer in een stoel. De wetenschap van het gebeurde was hem een moment zo ondraaglijk dat hij dacht: ik vertel het haar straks. Maar hij dacht er achter: neen, als ze er niet zelf over begint houd ik mijn mond.

Vreselijk, vreselijker nog dan de aanblik van dat bot was het besef van dat tijdsverloop tussen plan en volvoering. Daar had in het heerlijke zomerweer de zelfmoordenaar gezeten, uren en uren lang bewegingloos gezeten, en eerst in de late namiddag had hij genoeg vertwijfelde moed vergaard om op te springen en zich voor de tram te werpen die hem in haar snelheid nog een eind meesleurde. Welk een afgrijselijke strijd tussen wanhoop en levensdrift had zich in die hersens afgespeeld, en gedurende welk een afgrijselijke eindeloosheid aan tijd! Uren en uren aaneen was men langs hem gegaan, duizenden hadden de daad kunnen voorkomen als ze het voornemen hadden gekend. Ook hijzelf, hij, Ravenberg.

Ravenberg had zijn ogen gesloten. Hij kòn hier niet langer over doordenken. Hij stond op; hij moest zich vertreden; hij wandelde zonder iets te zien zijn tuin rond, doch de enkele beweging gaf hem enige verlichting.

Had Ravenberg die ochtend niet op het irriterend belletje van Annie gereageerd met een tocht naar zijn bureau te voet, hij zou op de fiets twintig minuten eerder zijn thuis geweest, hij had van het gebeurde zeker niets bijgewoond, waarschijnlijk niets bespeurd, en het enkele vernemen zou hem nimmer in die mate hebben aangedaan. Hiervan werd hij zich eerst later, veel later bewust. Maar nog maanden lang bleef hem een onoverkomelijke afkeer bij van de gele tram, en zag hij dat gevaarte stilstaan, in de verte, op een plek waar geen halte was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken