Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mevrouw en meneer Richebois (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois
Afbeelding van Mevrouw en meneer RicheboisToon afbeelding van titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (7.26 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mevrouw en meneer Richebois

(1954)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

De laatste kamer

Al de hele morgen had ik met tegenwind te kampen. Van de schaarse vrachtwagens die me achterop reden was er geen enkele bereid mijn fiets en mij een eind mee te nemen. Wanneer ik er een hoorde, stapte ik af en maakte het veelzeggende gebaar dat de automobilist kent en doorgaans negeert. Ook nu was het vruchteloos. Ik schoot aldus slecht op; mijn doel van die dag bereikte ik zeker niet. De middag was nog niet ver gevorderd toen de eerste droppels spatten op mijn blauw geworden handen. De wind wakkerde aan; boven de kim begon een heel Alpenland van vervaarlijke wolken op te stijgen. Ik zou maar gaan schuilen in de eerste de beste woning of schuur. Even later zag ik recht voor mij uit een groot gebouw. Ik spande mijn krachten nog eens extra in, en na vijf minuten was ik er, niet droog, niet nat, zo tussenbeide.

Het was gelukkig een herberg, een flink gebouw, maar het had iets naargeestigs. Het lag aan de weg zo eenzaam; men zag onmiddellijk dat het bedrijf niet floreerde; dat kon hier ook niet; het land was te arm; het lag als een voorpost voor een van die gebieden van arm grasland waarvan men eigenlijk niet begrijpt waarom het werd gewonnen. En,

[pagina 62]
[p. 62]

meer hoog dan breed, met hoge verdiepingen, moest het zo'n tachtig jaar oud zijn, gezet in een tijd zonder oog voor verhoudingen tussen huis en landschap. Zulk soort gebouwen staan altijd beklemmend geïsoleerd.

Mijn verrassing was groot toen ik geen lege gelagkamer vond, maar een gezelschap van acht mensen, vier dames en vier heren; - dames en heren waren het werkelijk. En toen even later de storm tegen de ramen losbrak hoorde ik aan hun uitroepen, dat zij, evenals ik, maar eerder, hier een schuilplaats hadden gezocht.

Zij voerden zonder te schreeuwen een luid gesprek over bloemen en planten. Toen ik een hunner met professor hoorde toespreken begreep ik dat zij een botanisch gezelschap waren op een studietocht. Zij namen van mij in het geheel geen notitie.

Maar toen de waard mijn koffie voor mij neerzette bedacht ik dat er voor vandaag, wat mij althans betrof, geen sprake kon zijn van verder reizen. Het was echt zo'n beestenweer dat de gehele nacht zou doorwoeden. Je mocht blij zijn wanneer het morgen al over was, en ik zegende mijn toevlucht. Ik vroeg daarom aan de waard logies voor die nacht. De waard keek me aan.

- Ja, u kunt er niet door, dat spreekt. Maar alle goede kamers zijn bezet.

Hij wees op het gezelschap dat mij ook hierin vóór was geweest.

- Ik heb vier logeerkamers boven, zei hij, en wat me anders nooit gebeurt, dat is me nu overkomen. Ze zijn allemaal weg... Ik kan u nog wel helpen met een kleinere kamer, maar die gebruik ik eigenlijk niet. Ik heb geen ledikanten over, een veldbed kan ik daar wel voor u maken, en een

[pagina 63]
[p. 63]

wastafeltje is ook nog wel op te schommelen. Als u het daarmee voor lief wilt nemen kan ik u helpen, anders niet. Ik had geen keus. Hij deed een jongen mijn fiets, die tegen de voorgevel stond, opbergen in het achterhuis. Nadat ik mijn koffie gedronken had ging hij mij voor naar de slaapkamer.

Dit logement had niets van een plattelandsherberg, ik zei het al; ik merkte dat ook aan de trap die breed omhoog spiraalde en waarvan ik zowat dertig treden moest klimmen. De eerste verdieping was eveneens van een flinke hoogte; daardoorheen zette de wenteltrap zich voort naar de zolder. Vóór mij had ik een gang met kamers aan weerszijden.

- Hier woon ik, zei de waard, en die kamers zijn nu allemaal bezet. Dit is wat ik bedoel.

En hij bracht mij naar de laatste kamer, aan het eind van de gang. Maar die kamer lag niet op het niveau der andere. Een trap van acht treden, precies in het verlengde van de gang, een trap met twee houten leuningen, voerde naar haar deur.

De kamer zelf viel niet mee, laag van zoldering, nagenoeg ongemeubeld, maar ze zag uit op het Oosten; ik zou er het daglicht al prettig vroeg hebben. Een keus had ik niet. De man zei:

- Ik gebruik die kamer haast nooit, en het vervelende is dat er geen lamp hangt. U zult het voor lief moeten nemen met een kaars; ik zal er u een paar meegeven vanavond.

Na het eten was iemand zo vriendelijk mij een boek te lenen, want zelf had ik geen lectuur, en de leestafel van de herberg telde niet. Maar ik werd al gauw slaperig, en na een uur nam ik afscheid en ging naar mijn kamer. De waard

[pagina 64]
[p. 64]

had gezegd dat ze thans in orde was. Hij gaf mij een blaker met een kaars, en twee reservekaarsen stak ik in mijn zak. Hij ging niet mee naar boven.

Eigenaardig genoeg bezat het hotel slechts in de kamers - behalve dan de mijne - electrisch licht. Een enkele maal ervaart de gast in onze plattelandsherbergen nog wel zoiets. Het gebeurt dat de exploitant node en stap voor stap zwicht voor de eisen van de moderne reiziger. Ditmaal hadden waarschijnlijk overwegingen van zuinigheid zowel bij aanleg als in dagelijks gebruik gegolden. In elk geval, er hing in de benedengang een petroleumlamp die daar wel voldoende schijnsel gaf om niet de nek te breken, maar de bovengang was niet verlicht, de brede trapspiraal werd naar boven aldoor donkerder. Ik stak dus mijn kaars aan, en ik vond het wel grappig me voor een keer op deze wijze te moeten behelpen. Voorzichtig liep ik de bovengang af. Mijn hand hield ik tussen vlam en ogen om de verblinding af te schermen, en daar was ik al bij de trap naar mijn kamer. Ik reikte naar de deurknop toen de kaars uitging; het kon mijn adem zijn geweest of een zweempje tocht van de storm. Tegelijk klonk achter mijn rug een zacht, snel afnemend gestommel.

Het had echter niets te beduiden. Ik kon ook zo in het donker de plaats van de knop nog bepalen, en inderdaad was ik even later in de kamer waar ik de kaars opnieuw ontstak. Daar lag mijn veldbed, daar stonden een wastafeltje en een paar stoelen, de lakens en de handdoek waren schoon, ik zou het er best een nacht kunnen uithouden. Ik deed allereerst mijn schoenen uit, opende de deur weer en zette ze op de bovenste traptree. De gang was donker, maar heel aan het eind schemerde het licht van de petroleumlamp bene-

[pagina 65]
[p. 65]

den. Met het schijnsel van de kaars achter mij stond ik in het open deurgat even de gang af te kijken, ik wist niet waarnaar of waarom. Toen deed ik de deur dicht, en, gelijk ik in een vreemd huis gewoon ben te doen, op slot, - kleedde mij uit, zette de kaars naast mijn bed op de grond, de lucifers erbij, kroop onder de dekens en blies het licht uit.

Het was nu aardedonker in het vertrek. Ik hoorde ver het gebrom van stemmen uit de gelagkamer, maar niet lang, want ondanks de hardheid van een bed zonder springmatras sliep ik spoedig. Mijn laatste gedachte was aan het noodweer dat ik langs het raam hoorde gieren, maar niet tegen het raam, want het kwam van de andere kant.

Strenge meesters regeren niet lang. Dat in deze spreuk een flinke dosis optimisme steekt bewees de volgende ochtend. Want toen na voortreffelijke slaap - ik heb zelden zo goed gerust als op dat harde veldbed - ik de morgen daarop ontwaakte hoorde ik het onverflauwde loeien van de wind. Opgestaan zag ik de zware buien stuiven door de polder.

Ik heb mij onbeschrijflijk verveeld die dag, want er was geen kans uit de herberg te komen, het bleef beestenweer. Het gezelschap kwam de hele morgen niet boven water, ik hoorde lachen en praten op de slaapkamers, en toen het met de koffie verscheen bemoeide het zich nauwelijks meer met me. Na tafel bleven de kaarten achterwege, men bracht gedroogde planten, vergrootglazen, pincetten, dikke boeken van boven, en ik kon het maar aanzien. Ik hield mij nu met de herbergier onledig; samen dronken wij aan mijn tafeltje een borrel, maar dat kon ook de hele dag niet duren. In de late middag zag hij verandering in het zwerk, en toen

[pagina 66]
[p. 66]

de soep werd gediend scheen de zon plots verblindend pal in mijn gezicht door een raam dat uitzag op het Westen. Toch moesten we die nacht allen nog hier blijven, - een bof je voor de waard.

Te negen uur ging ik weer naar boven met de blaker, opnieuw de eerste. Thans was ik niet bevreesd meer voor stoten of misstappen. Vlug maar rustig klom ik de tweede trap op, naar mijn kamer, niets vermoedend. En toen en daar... gebeurde hetzelfde, maar thans onbegrijpelijk en gruwelijk. Van een klamme ijzige angst bevroren stond ik midden op de trap, en ik had nog net tijd de leuning te grijpen. Het was geweest of iemand een domper zacht op de kaars had gezet, en ik had toch niets gemerkt. Ze was eenvoudig uitgegaan, zonder blazen, zonder tocht, ja, dat wist ik nu heel zeker, er wàs hier geen tocht. Ik stond trillend in een onverklaarbaar donker. En ik hoorde een zeer haastig gestommel op de andere trap wegsterven.

Op de tast ben ik de kamer binnengestrompeld. De kaars weer aan, de deur op slot, en mijn schoenen niet buiten. Ik had het gevoel dat ik hier veilig was, dat het angstwekkende alleen zat in de trap, - maar ik heb zelden zo slecht geslapen als die nacht, en alle kaarsen heb ik opgebrand. Het kostte mij enige zelfoverwinning de volgende ochtend de deur te ontsluiten, en toch lag daarachter alleen maar een doodgewone trap.

Het weer was thans opgeklaard; na het ontbijt, dat ik alleen gebruikte omdat het gezelschap nog boven was, trok ik mijn fiets uit de schuur.

- Wat is er met die trap naar die kamer? vroeg ik aan de herbergier.

Ik ging weg, ik kwam hier nooit meer terug, ik wilde het

[pagina 67]
[p. 67]

weten. Ik had al begrepen dat de kamer niet gebruikt werd vanwege de trap; dus kon de waard het stellig verklaren.

- Ja, antwoordde hij, dat is met een paar woorden verteld. De vorige eigenaar, een ellendeling die levenslang zit, heeft hier op een avond, jaren geleden, zijn vrouw vermoord. Ze vluchtte naar boven, maar hij haalde haar in, en op die trap stak hij haar neer. Ze had een petroleumlampje in haar hand, dat liet ze vallen. Een wonder dat er geen brand kwam, maar het ging uit.

- Dus het spookt op die trap?

- Als u dat zo noemen wilt. Maar sommige dingen zijn eigenlijk niet te noemen.

- En u kijkt uit de verte toe?

Want dat het gestommel van hem kwam had ik ook al gegist. Hij knikte.

- Ja, dat kan ik nu eenmaal niet laten.

- U had me moeten waarschuwen. Ik ben geschrokken.

- Ja, maar er gebeurt nooit wat, alleen het licht gaat uit. En ik heb zo zelden gasten, dus u begrijpt dat ik niet graag iemand afschrik... Trouwens, als u het goed vindt reken ik niets voor het logies, u betaalt me alleen de vertering.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken