Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

De kwaal der eeuw

De bezoeker was Henri Leroy nog weinig sympathiek, maar het kon hem niet schelen of hij hem sympathiek was of niet.

Hij keek maar, hij hield ervan naar menschen te kijken. Menschen, om het even wie, - oud of jong, mooi of leelijk, plebs of adel.

- Jij bent zwarte Tijs, zei hij, ik weet het nog goed. Toen het nesthaar van mijn kin nog viel onder de schaar, had jij al een abonnement bij je barbier. God, wat heb ik je ingezeepte snoetwerk benijd.

Tijs aaide zijn baard.

- Ik ben te laat begonnen hem te laten staan. Hij is als koperdraad, man. Maar om de een of andere reden schijnt dat vrouwen toch te bevallen.

Henri taxeerde hem opnieuw.

- Je gaat nou wat verlof nemen, maar je bent geen kerel om te rentenieren. Dat zie ik zóó wel. Ik dacht dat Indië maar indolent maakte.

- De gewone fout. De Europeaan is niet indolent. Hij werkt, zelfs veel te hard. Wanneer je in de cultures hebt gezeten, als ik, nou dan timmer je hard aan je doodkist. De meesten komen terug met

[pagina 10]
[p. 10]

een bom duiten, maar morsdood. Ik niet. In het oog van Henri kwam voor het eerst wat belangstelling. Zwarte Tijs ging door.

- Ik ga nou pas leven. Ik moet een maand of wat fuiven. Ik ga trouwen, maar ik ben niet verloofd. Voor die gekheid ben ik te oud. Dus trouwen, ineens. Maar eerst goed aan de rol geweest zijn. Ik heb aan jou gedacht om me de weg te wijzen in de stad. Ik ken de gelegenheden niet.

Hij ontvouwde ruw zijn verlangens en plannen. Hij schonk zich uit de kruik zijn vierde glas. Hij deed aan Henri een ruwe vraag.

- Nee, zei Henri, ik ben impotent.

- Im...?

- Volkomen. Het raakt mijn kouwe kleeren niet. Het is veel rustiger zoo.

Ze spraken er nog wat over door. Zwarte Tijs had aldoor de grijns van den meerdere, maar het beleedigde den ander niet.

Henri kwam langzaam aan op zijn praatstoel. Hij leefde van praten en kijken. Ze konden elkaar bij tusschenpoozen in het geheel niet meer zien.

- Ik zal nu het raam toch een harretje openzetten.

Op zijn langzame, haast sloome manier ging hij aan het venster. Terug achter zijn bureau begon hij:

[pagina 11]
[p. 11]

- We zijn allebei in een gekke tijd geboren, jij en ik, zoo omstreeks 1870. Ik ben van 1873.

- Ik van 1872. Ik zie daar het gekke niet van in.

- Het gekke is er eigenlijk nu pas. We zijn opgevoed in de idee van het fin-de-siècle. De tweede helft van de 19de eeuw is de periode van het meest onzinnig verval uit de geschiedenis van het menschdom. Technische vooruitgang, verbijsterend snel, en cultureel verval, even verbijsterend. Techniek heeft met cultuur niets te maken. ‘Ce siècle brillant et stupide’, zoo noemde een Franschman eens die tijd, dat wil zeggen déze tijd. Hij zette de begrippen naast elkaar. De schoonheid is een halve eeuw lang of langer dood, zoo dood als een pier. Kijk maar naar de nieuwe buurten van de stad. Je kunt er hier je hart aan ophalen. Allemaal wezenloos. De muziek wuft en wezenloos. De schilderkunst sjagrijnig en wezenloos. De mode belachelijk en wezenloos... Nog een borrel?

- Nee, merci, vier is welletjes.

- Dan een sigaret... We hebben ons aangesteld als apen, met geruite pantalons, dikke knuppels, schreeuwende vesten. Kleine ploertjes en leeghoofden zijn we geweest. We vonden dat exquis. Het was fin-de-siècle. Moe waren we zonder gewerkt te hebben,

[pagina 12]
[p. 12]

moe zijn we nog, dezelfde futlooze leeghoofdige ploertjes, - zonder gewerkt te hebben.

- Doe dan wat.

- Dank je feestelijk. Jij bent Indië. Dat is wat anders. Ik ben Europa. Ik ben moe... Je moet niet denken dat ik verandering wil. Om de bliksem niet. Ik vind de heele boel maar zoo eeuwig gek. We schrijven nu Januari 1913. Al 13 jaar sleept het fin-de-siècle zijn wezenloos bestaan voort. Het is om te schateren. Maar wij West-Europeezen schateren niet meer. De eeuw is al 13 jaar over zijn officieele dood heen. Ik begrijp dat niet. Je zou zoo zeggen, de mensch maakt zijn jaartelling toch niet voor niets. Een nieuwe eeuw moet toch een prikkel zijn tot vernieuwing. Maar het schijnt anders. Een nieuwe eeuw zegt net zooveel als een nieuwe onderbroek; daar merkt ook geen sterveling wat van. Of de geest van de tijd is sterker dan de mensch. De ouwe onderbroek past nog, en is heel sterke stof. Nou, dat hij sterker is dan deze mensch is geen wonder.

- Je bent nog dezelfde rare snijboon van vroeger.

- Ik ben meer dan vroeger. Ik weet nu dat ik werd opgeleid voor décor. En ik mag mezelf het getuigschrift uitreiken: ik ben een

[pagina 13]
[p. 13]

goed décor. Ik kan een vergadering van aandeelhouders waardig presideeren zonder van de zaken veel te weten; er is altijd wel een ondervoorzitter of een secretaris die het wel weet. Ik ben een goed décor. Daar moet je niet min over denken. Ik sta op de beurs als de schaduw van mijn vader. Maar ik verhoog zijn aanzien doordat ik een indrukwekkende schaduw ben. Zonder mij is hij heusch niet veel, een man zonder schaduw is een sjlemiel. Als wij daar samen staan, staat daar de firma Tastenbreker en Leroy.

Hij dronk zijn glas leeg, gleed nog meer onderuit, keek naar het plafond.

- Ik ben op mijn best bij een begrafenis. Man, dat moet je zien. In het zwart, met mijn prachtige hooge zije in mijn hand, met een onbeweeglijk grauw gezicht, kan ik zéér fraai, als van de donder getroffen aan een graf staan. Niemand doet me dat na.

Hij lachte, het oog niet van de zoldering.

- Dat raam is toch wat koud in mijn rug. Hij ging het sluiten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken