Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Een familie, de tweede mevrouw Doom

Ze had niet zooveel honger meer als eerst, maar Fré beduidde haar nu in de keuken te gaan ontbijten. De keuken was smal, lang, in de breedte van het huis, met bovenlicht hier en daar, het licht van een atelier. Om de aaneengeschoven tafels zaten alle vrouwen van het perceel. De waardin zat hier voor, zooals ze op zolder voorsliep. De keuken was van den zolder een vroolijke variant. Het kwam niet zoozeer van de localiteit, het kwam van de waardin.

De vrouwen hadden allen gegeten, en bleven nog aan de tafels. De lage heldere ruimte galmde van het gekakel. Toen de nieuweling kwam werd het even stil. In het wereldje der meisjes gebeurde weinig. Ze waren in hoofdzaak aangewezen op elkaar. Wandelen kwam zelden voor, behalve dat den laatsten tijd enkele uitverkorenen in den namiddag door de centrale straten mochten flaneeren om een heer op te snorren. Vroeger was ook dat niet gebeurd. Aan het raam zaten ze niet, dat stond niet voor een respectabel huis. Er kwam voor de meeste nieuwelingen al gauw een tijd dat ze zich grenzeloos verveelden. Als ze dien te boven waren werden ze vadsig,

[pagina 74]
[p. 74]

dikwijls ook zwaar. De beweging van het dansen was niet voldoende om dat tegen te gaan. Een paar zwaarlijvige meisjes kon mevrouw Doom in haar etablissement wel hebben, de meeste corpulenten moesten op den duur verdwijnen. Ze hield er niet van op straathoeken te worden aangesproken door een vroegere pensionnaire, ze raakte ze meestal kwijt aan Rotterdam, waar ze een onderkomen voor hen zocht op de Binnenrotte en in de Zandstraat, waar de passagierende zeelui zoo geringe eischen hadden, waar voor het dronken oog een vrouw een vrouw was.

De nieuweling werd even bekeken.

- Dat is je plaats, zei mevrouw Doom, en wees. Enne... voortaan heet je Fibris.

Fibris zat naast Labelliflos. Fibris en de waardin waren de eenigen die een japon droegen. De anderen hadden allen een peignoir. Labelliflos in een avondjurk, met een corset dat alles bijeenhield, was een koninklijke verschijning. Maar zonder den steun der baleinen behoorde ze tot de zwaarste gestalten, een gestalte nauwelijks, zoo week, zoo smeltend. Haar oogen waren zacht, bruin, 's avonds mooi. Haar haar was het ook.

De nieuweling in het herleefde geredekavel keek meest naar mevrouw Doom. Ze her-

[pagina 75]
[p. 75]

innerde zich haar als een zwarte dreigende vrouw. Ook nu was ze in het zwart, en reeds doodsbleek geblanket, altijd was ze in het zwart. Maar dreigend was ze nu niet.

Aan het ontbijt was mevrouw Doom op haar best. Henri Leroy kende haar niet in dezen staat, hij had nooit met haar ontbeten. Hij kende haar alleen tusschen twee uur 's middags en twee uur 's nachts. Ze was 's morgens altijd vroolijk, wel weer op een eigen wijze, een soms daverende vroolijkheid, een uitbundig gegrol. De groote mond had een zwaren lach, de paardetanden grijnsden zonder de sigaar los te laten. Ze was de eenige die rookte.

Als ze kwaad was sprak ze van vrouwen. Maar 's morgens zei ze altijd meisjes. Ze was hier in de keuken niet bepaald een moeder, toch een huismoeder, een denderende gestichtsmoeder van de meisjes. De bewoonsters der inrichting voelden zich des ochtends onder haar als een familie. Ze zat te grollen met de heele tafel, de pensionnaires, de diensters, de kokkin.

Naarmate de dag vorderde werd de waardin onveranderlijk somber. Als het huis open ging gaf zij een indruk van overweldigende noodlottigheid. Maar zij was dan niet altijd zichtbaar. Zij had een eigen kamer, niemand

[pagina 76]
[p. 76]

wist precies wat ze daar uitvoerde, misschien deed ze er niets. Vóór half elf des avonds vertoonde ze zich slechts nu en dan, soms ook dagen aaneen in het geheel niet. Er waren stamgasten van de middag- of de vroege avonduren die haar nooit hadden gezien.

Dezen morgen, nadat de meisjes hun slaaphokjes zelf hadden gedaan, verscheen de schurftige dokter Sauger.

Na zijn inspectie had hij een onderhoud met mevrouw Doom. Ieder wist wat het beteekende als hij haar na afloop te spreken vroeg, maar niemand wist wie ditmaal de geteekende was.

- Ja, ze moet worden opgenomen, zei Sauger.

Hij onthield geen enkele van de bizarre namen waarmee de waardin de levende have doopte. Uit zijn omschrijving bleek haar dat hij ditmaal het fransche meisje bedoelde, het vreeselijke meisje Contrepartie.

- In Godsnaam, zei mevrouw.

Het was al de derde of vierde keer, voor zoover ze zich herinnerde. Ze schonk twee groote glazen jenever. Ze rookten beiden een sigaar.

Sauger had zijn jas niet uitgetrokken. De bovenste knoop hield zijn schurftkraag om

[pagina 77]
[p. 77]

zijn hals. De andere knoopen waren los. Zijn jas hing als een groote vuile theemuts over zijn lijf. Zoo was hij onooglijker nog dan toen hij stond. Hij had het altijd koud. Zijn beefhanden zagen blauw, en zijn polsen zoover als men in de mouw kon zien. Hij zag overal blauw. Waar hij niet blauw zag van kou zag hij blauw van den drank.

Mevrouw Doom was zeer toegeeflijk tegenover alle houdingen en hebbelijkheden van Sauger. Hij was haar genoeg, en duur was hij allerminst. Ze zei nog eens:

- In Godsnaam, dat moet dan maar.

De meisjes onderwijl werden in de koude zolderkabinetjes door de kamervrouwen opgemaakt voor den namiddag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken