Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

De kwaal der eeuw

Hij was gewoonlijk slaperig. Hij voelde zich zoo al merkte men dat niet. Doorgaans sliep hij slecht. Voor mijn Sint-Nicolaas de surprise van een goeden slaap, ééns in het jaar, dacht hij soms. Het was in jaren niet gebeurd. Op zijn best sliep hij zoo-zoo.

Hij kon in bed uren lang een boek lezen tot zijn kaakscharnieren kraakten van het geeuwen. Of hij lag in het donker, en dacht, uren lang.

Het begon dikwijls met rustig inslapen, en na een oogenblik ontwaakte hij. De slaap was spoorloos weg en hij dacht.

Kwam het van te weinig bezigheid? Maar denken was doen. Hij voelde zijn schedel soms kraken van zijn denken. De vaas in de vorst kraakte van ijs.

Hij was thuis, in de villa die hij leelijk vond van bouw en inrichting, de villa als zooveel andere op het Museumplein, leelijk uit- en inwendig. Zijn vader had niet veel smaak, hij had geen intuïtie voor schoonheid, hij had intuïtie voor koersen, en nog niet zooveel als Helmstrijd. Zijn huisinrichting was nergens gedrochtelijk, maar steeds er net even naast. Het geijkt leelijke, dacht hij, is soms mooi, wat zich een air van schoonheid geeft is ver-

[pagina 115]
[p. 115]

foeilijk. Schoonheid laat niet met zich transigeeren. Dit interieur is erger dan gedrochtelijk. Het vraagt om een nieuw artikel in het wetboek van strafrecht.

Hier in dit huis sliep ergens zijn vader. Hij kon op dit oogenblik niet precies bepalen waar. Zijn vader met wien hij iederen dag op de beurs stond was hem zoo ver, vreemder dan de dienstboden. Hij badineerde litterair over iemand op de beurs en die iemand zijn schaduw. Kon een zoon aldus oordeelen over zijn vader en over zichzelf? Het was niettemin waar. Zij accepteerden elkander zonder meer. De werper accepteert zijn schaduw, de schaduw zijn werper. Dat hoort bijeen, dat heeft geen menschelijke betrekking tot elkaar. Het bestaat, gekoppeld bij de gratie van een lichtbron. Er was verschil. De vader ten slotte was een mensch, de zoon was ontaardscht, van een andere wereld, niet van een betere.

Henri Leroy dacht wel dat het daaraan kon liggen dat hij zijn moeder niet had gekend. Een vrouw is warmte. Hij zocht nu de warmte bij veel vrouwen, onpartijdig, van mevrouw Doom over de pensionnaires tot aan de portiersters en de kokkin. Het was slechts vluchtig behaaglijk. Een vrouw wordt een heel ander wezen, met andere warmte,

[pagina 116]
[p. 116]

nog niet als ze moeder, maar als ze jouw moeder is.

Hij wist dat hij in geen uren zou kunnen slapen. Het hinderde niet. Hij lag wakker in een goed verwarmd duister, en dacht. Aan zijn fantasieën in Rood Paleis dacht hij niet. Aan zwarten Tijs dacht hij niet, wel aan iets wat hij gezegd had tegen Tijs bij het scheiden. Wat was het?

De kwaal der eeuw spookte door zijn hoofd. Haar gemis aan uitzicht was boeiend. Ongetwijfeld. Dat bedoelde hij nu niet... Hij wist het weer. Het was over schaamte dat hij gesproken had.

Hij ging languit en rustig op zijn rug liggen, met open oogen, om dit goed uit te denken. Hij kende een aantal bezoekers, en zij kenden hem. Er waren beursmannen onder als hij, bittervrienden, lui die hij tutoyeerde. Daarginds waren ze aether voor elkaar, iets dat zoo weinig bestaat dat het de moeite van een definitie niet loont. Zeker, dat was protocol. Als het iets anders óók was dan protocol was het geen schaamte. Het wàs iets anders ook, valsche schaamte.

De kwaal der eeuw had tal van ziektebeelden. De kwaal was zeer complex. Hoe onvolkomen was bij het eerste bezoek van Tijs de uitlegging van hem den internist aan het

[pagina 117]
[p. 117]

ziekbed geweest. Maar ja, men ontdekte ook steeds nieuwe krankheidssymptomen, men verwonderde zich dat de patiënt bij al deze bezoekingen het leven hield. Er was geen uitzicht op genezing, dat maakte het ziekbed wetenschappelijk belangwekkend.

Henri Leroy voelde de valsche schaamte als de meest ondraaglijke onder de ziekten waaraan de eeuw leed. Waarom had hij aan schaamte gedacht? Schaamte en valsche schaamte zijn geheel verschillende zielstoestanden, maar hun projectie op de buitenwereld is dezelfde. Het is de verlegenheid. Men vraagt ons: Ben je verlegen? We antwoorden: Ik schaam me; - en niet: Ik voel valsche schaamte.

Enkele meisjes hadden hem wel verteld dat ze zich schaamden voor Sauger, ofschoon hij zacht was en nooit iets zei. Ze schaamden zich niet voor de gasten. Valsche schaamte, dacht hij. We schamen ons waarvoor we ons niet moeten schamen. Wij mannen schamen ons daar te worden herkend, niet daar te zijn.

Hij haalde even zijn schouders op, het liet hem steenkoud. Hij was een roué, hij was geen zedenmeester, maar hij had zijn hersens, hij dacht graag na.

Schaamte, dacht hij, is van het standpunt

[pagina 118]
[p. 118]

van den zedenmeester een heilzaam correctief, valsche schaamte is een heillooze toxine. Valsche schaamte is een para-schaamte. Aan schaamte gaan we nooit te gronde. De para-schaamte, in foudroyante gevallen, leidt tot amok.

Hij sliep dien nacht in het geheel niet. Ook dat was niets bizonders. Het hinderde nauwelijks. In den morgen sloot hij zijn oogen, en sliep niet. Het fin-de-siècle, dacht hij, had zich in hem geïncarneerd, een opperste verdwazing die stijl bezat. Terwijl hij lag wist hij niet van het treffend beeld van den simpeler Herdigein. Een witte gevel met twee neergelaten markiezen, lichtrood, onaandoenlijk, toch even schrijnend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken